GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inzake promotierecht-bespreking.

De heer H. Algra schrijft in „Gereformeerde Kerkbode" van de classis Leeuwarden:

Op de Synode te Arnhem is het promotierecht van Kampen aan de orde geweest. En de Synode heeft besloten, dat zij geen besluit zou nemen. Omdat er geen voldoende eenparigheid aanwezig was.

In onze dagen begint er hier en daar weer een stem te klinken, die het pleidooi voert voor dat promotierecht. Vooral, nadat een vurig tegenstander, n.l. Prof. H. H. Kuyper, zijn principiëele bezwaren blijkbaar had laten vallen, daar hij zelf een eeredoctoraat aanvaardde aan een Theologische Hoogeschool te Parijs.

Nu komt er echter een bezwaar. Sommige tegenstanders van het promotierecht achten een dergelijk pleidooi ongepast, of althans ongewenscht. Nu de Synode vanwege gebrek aan eenparigheid geen beslissing kon nemen, mag er volgens hen eigenlijk ook niet meer voor gepleit worden.

Het is gewenscht, dat zij hun standpunt uiteenzetten. nader

Zij kunnen immers niet bedoelen: het besluit van de Synode, om wegens het geconstateerde gebrek aan eenparigheid geen besluit te nemen, is naar strekking en bedoeling eigenlijk een besluit, om de voorstellen tot verleening van het promotierecht van de hand te wijzen met de uitspraak er bij, dat verdere discussie niet gepast is. Dan zou hier het promotierecht voor eens en voor altijd zijn afgewezen in een onoprechten vorm, om ook de stemmen der voorstanders te krijgen. Het spreekt van zelf, dat kan de bedoeling van de Synode niet geweest zijn. En zoo kunnen zij, die! een hernieuwd pleidooi afkeuren, het ook niet willej' verstaan. Maar als dat dus buitengesloten is, dan volgt, dat hun afkeuring alleen slaat op den tijd waarop of op de personen, door wie de zaak opnieuw in de discussie wordt gebracht.

Laten zij dan eens zeggen: na hoeveel jaren o( decenniën van jaren mag naar de opvatting van deze tegenstanders van het promotierecht voor het eerst weer over deze zaak worden gepleit, zonder dat daarmee tekort wordt gedaan aan referentie voor hei besluit van de Synode van Arnhem? Of, zoo het ongepaste niet zit in den tijd, maar in de personen, 1 laten zij dan opsommen, welke personen volgens henj handelen tegen de letter of den geest van de Synodei^ van Arnhem, als zij er weer over beginnen en welke! personen er eventueel wel over zouden mogen spreken.

Dan zijn we op zakelijk terrein.

En dan kunnen we zien, in hoeverre de bezwaren tegen vernieuwde discussie werkelijk steekhoudend zijn.

De rest is gelamenteer, geboren uit eenkennigheid.

Parafrase van GaL 3 : 10—14.

Ds C. Vonk vervolgt in „Schiedamsch Kerkblad" zijn .. parafrase van den Galaten-brief. Wij geven thans door wat hij heeft gegeven óver hoofdstuk 3 : 10—14: |3

(10) Trouwens, laat ik ook dit tweede argument aanvoeren tegen dat leugenevangelie. Zien die domme menschen zélf niet in, hoe hun eigen redeneering om 't kruis van Christus roept? Want, goed, zij meenen dan hun gerechtigheid te kunnen bewerken door onderhouding van wetsbepalingen. Door wat zij „doen", „naleven", heel stipt en streng en „vroom". i

Maar begrijpen zij de consequentie niet, dat al degenen, die dat standpunt innemen, juist daardoor zichzelf stellen in een staat van vloek? Want Mozes laat in Deut. 27 op zulke wetsregelen, met gebruikmaking waarvan z ij thans nog aan Christenen een juk zouden willen opleggen, de woorden volgen: „vervloekt is ieder, die niet al de woorden van het boek dezer wet gestadig doet".

(11) Het is toch duidelijk, dat langs dezen weg niemand voor God volkomene gerechtigheid verkrijgt, want de Schrift zegt: „doch in tegenstelling met den goddelooze, die opgeblazen is en een heele verbeelding van zichzelf heeft, zal de rechtvaardige, de man die den Heere vreest, leven uit vertrouwen op de vastigheid van Gods beloften; uit geloof".

(12) U ziet dus, dat de leugen van de dwaalleeraars, die de gerechtigheid voor God willen bewerken door hun voldoen aan condities + het geloof in Christus, niet vereenigbaar is met de waarheid, dat wij alleen door het geloof zullen leven.

De dwaalleer valt zelf onder den vloek van den regel, dien z ij als regel tot gerechtigheid s- verwerving zoo hoog vereert, n.m.l. Lev. 18 : 5: „de mensch, die 's Heeren inzettingen doet, zal daardoor leven".

Want gelijk boven gezegd is in v.ers- 10, is het verkrijgen van onze volkomen gerechtigheid voor God langs den weg van wetsbetrachting in de oude bedeeling nooit geleerd. Integendeel. Zij bedreigde den vloek zoo men niet al de woorden gestadig deed. En wie struikelt niet? Er is niemand, die niet zondigt.

(13) Daarom is het volgens de eigen redeneering der dwaalleer Christus alleen. Die ons rest en dus redt. Op Hem alleen zijn wij aangewezen, want Hij heeft ons uit de macht van den vloek der wet bevrijd door een vloek te worden om onzentwil: Er staat immers geschreven: „vervloekt is ieder, die aan een hout hangt!" De dwaalleer moest Inzien, dat haar eigen beroep op het Oude Testament een pleidooi levert voor de eenige, onaanvulbare waarde van Christus' kruislijden.

(14) En wij zien dus den weg, waarlangs Abrahams zegen komt tot alle volken en waarlangs b.v. wij de belofte des Geestes ontvangen, n.m.l. de weldaden van de nieuwe bedeeling, waarin sinds Pinksteren de Geest van Christus zorgt, dat Christus overal gepredikt wordt, zooals ik boven al zei. Die weg is n.m.l. het geloof. Niets, dat i.n ons is, ook niet iets, dat door ons geschied is, maakte ons waardig, dat God met Abrahams belofte, met het Evangelie, tot ons kwam. W ij waren den Heere niet voor, maar God was ons voor. Niet uit werken, maar alleen uit geloof.

Ik geloof, dat onze lezers zich voor dit werk zeer interesseeren zullen, en neem dus telkens over wat Ds Vonk schrijft in de onderstelling, dat hij er geen bezwaar tegen heeft. Anders zal ik natuurlijk dadelijk het overnemen stopzetten.

De artikelen van Ds van Helsdingen.

Ds C. Vonk schrijft in „Schiedamsch Kerkblad":

Zeker, er zullen bezwaren worden geopperd. Die ook eerlij'k miaeten worden onderzocht.

Als het dan echter maar niet bij onderzoeken blij've en hjj gediscussieer. Of, zooals het in zekere goede stede in Holland ging: de kerkeraad benoemde „eenen andermaal" een commissie, maar het is tot op den huldigen dag nog bij het oude gebleven. Zie, dan zou men aan Luther's gezegde denken: „Als de duivel een plan wil verijidelen, benoemt hiji een commissie".

Wij hebben veel commissies. Soms dienen zij voor onderzoek, opdat er niet ontijdig beslist worde, soms dienen zij voor een begrafenis, of voor het deftig maken van een begrafenis.

Uitingen van „mystiek".

Dr H. Kaajan schrijft in „Utrechtsche Kerkbode" over het mysticisme, en geeft volgende staaltjes van taal en gedachtenkring:

Mannen als Ds Verschuur en Ds Schortinghuis waren geen h£iar beter dan de gewezen Jezuiet De Labadie.-

Hun mystiek' naderde zelfs de zinnelijkheid. Let maar 'Oip:

„Het quijnend oog Staart steeds omhoag En brengt haar linkjes Na Jezus voort: Geen hinder stoort Dees vierge vonkjes.

Het sugt en achreid Het bidt en vleid. En vril niet rusten Voor dat haar lust Wordt soet geblust In Jezus' lusten.

Wat zegt ge van zulke zoete, weeïge taal?

En toch?

Zulke verstjes gingen er bij de menschen in als

boek. Zelfs Professor Lampe, een Goccejaan, bekoorde hier in Utrecht de geesten. Hoort zijn gerijmei:

In Jezus' armen, hert en open wonden. Heb ik een bron van zuivre lust gevonden, Hier proeve ik hemeldrank en englenspiJB. Hier ben ik in der liefde zee verzonken. Hier werden alle zielsbegeerten dranken. Hier is mijn Kajiaan, mijn paradijs.

Oiak bij hem het zoet-vloeiemde woord.

En de menschen genoten! 't Was kIokspij!s. O, als Lampe siprak over de duiven-oogen vaa Jeztis, waarmee Hij', de trouwelijt beminnende, ziet tot op den grond des harten, dan trilden de gevoelssnaren zijiier hoorders en hoorderessen zoo innig mee. Als Lampe preekte over de dadelijke vereeniging der ziel met Christus in 't avomdmaal (een unio mystica, die zeker niet Gereformeerd is), dan smulde men. Als hiji zijin predicatiën hield uit 't Hooglied over „de geestelijke bouwing der koetse van den hemelschen Salomo" en „de hoogste kostelijkheit der lief dekoetsen van Christus" en zijn zwoele mystiek door de kerken golfde, dan werd er, hoe zinnelijker

de schilderingen werden, hoog-geestelijik genoten. Zoo gaf men aan de reine liefde, in 't Hooglied oms geteekend, een valsoh-mystieke uitlegging en trachtte men door Moed-arme gevoels-theologie de

zieltjes te loikken. Geen wonder, dat men 't vrome volkje aldus hoorde spreken: „Hloe sta je zoo beteuterd, jonge ziel? Jou Borg heit voor jou voldaan, e i s c h t de genade, jij

moet die hebben, alles is voor jou voldaan." En walgelijk werd de taal zelfs van professor Lampe, als hiji op de preekstoel uitriep: „Ach zondaar, stinkt uw zondenpik, uw eigen drek nog niet tegen u aan? "

Psalmberijming Ds Cunst.

Onvermoeid vervolgt Ds J. W. Gunst zijn Psalmerijmingen. Thans is aan de beurt de 8e Psalm:

Heer, onze H-eer, Wat is Uw-Naam toch heerli|k Op 't gansch heelal; geen naam ons zoo begeerlijk! Hij, die zijn blikken aan den hemel wijdt, Aanschouwt de teek'nen Uwer majesteit.

2.

In 't stamelen van kind en zuigelingen Hebt ge U een grond gelegd van heilig dwingen Tot eerbied voor Uw sterkte en heerschappij, En angstig zwijigen, bij Uw weerpartij.

3.

Wanneer ik in de stille, nacht'lijke uren Mag O'pwaarts naar het blauw der heem'len turen, 'k Zie maan en sterren, door Uw hand bereid. Grijpt mijl aanbidding aan om Uw beleid.

4.

Wat is de mensch, dat Gij hem wilt gedenken Het menschenkind, dat Ge aandacht hem wüt schenken; Gansch waardeloos, zoodra Gij hem verzaakt, Hebt Gij hem schier aan U gelijk gemaakt.

5.

Hoe groot een eer hebt Gij den mensch gegeven: Een koningskroon ischonkt Gij hem in dit leven. Zoodat hij Uwer handen werk bestiert, Door Uw gena er over zegeviert.

6.

Het schaap, het rund, zelfs 't wild gediert' der velden. Welk een ontzag, als zich de mensch laat gelden; Ook wat, gevederd, 't ruim der lucht doorklieft. Het dient hem al, naar mate 't hem belieft.

: V-

Wat wriemelt in de zee, of haar doorwandelt, 'tZü klein of groot, 't wordt door den mensch behajideld; Al wat des menschen scherpe blik bespiedt. Het legt het af, zoodra het weerstand biedt.

Geweldig is Uw Naam, Heer, onze Heere, Op 't gansch heelal; niets of 't bezingt Uw eere, Zoodat het ieder menschenkind betaamt. Dat hij dit lied der schepping blij beaamt.

Nog eens: Zwitserland en Nederland.

1 Twee lezers maken er mij opmerkzaam op, dat de f«rleden week bedoelde Zwitsersche predikanten geen barthianen zijn. Maar — men leze het maar na — dat is ook niet gezegd. Er zijn menschen, die op bepaalde punten het barthianisme hebben gevolgd, in andere niet. En zoo zijn er ook, die inzake de waardeering van het stoffelijke, het „natuurlijke" affiniteit aan •|arth vertoonen. Voorzoover hier zulke elementen in edinpf waren, werd op de probleemstelling van het |aijthianisme heengewezen; dit is zelf voor de propa- : ing van het in geding zijnde punt-van-overeenkomst uurlijk des te gevaarlijker.

Dr W. A. van Es en de waarheid.

Veertien dagen geleden citeerden wij Dr W. A. van Es, die ondergeteekende „gheestelijke achterhoudinghe" verweet; het woord is duidelijk voor wie iets weet van de historie. Wij hebben eens gezien, of Dr W. A. van Es een week later aan zijn lezers vermelden zou, dat zijn beschuldiging voortkwam uit fantasie, en dus teruggenomen werd. Geen sprake van. Nihil, 't Ergste is, dat ik op dit „nihil" gerekend had, op gronden van ervaring. Dr W. A. van Es is curator en zit in een... polemiekcommissie. Dat is alles publiek. We hebben leiding tegenwoordig. Iemand sprak over „kloekheid" en zoo.

Over polemiek.

Amerika leest Nederland de les; ik bedoel: eenigen Nederlanders worden door Ds D. Zwier enkele noodige waarheden gezegd in „De (Amerikaansche) Wachter". Het gaat over „polemiek":

De polemiek staat tegenwoordig bij velen niet zeer hoog aangeschreven. Ze is niet gewild. Men heeft er, zoo het heet, een broertje aan dood.

't Zal ongetwijfeld altijd wel zoo geweest zijn, dat er menschen gevonden werden, die bepaald het land hadden aan de polemiek. Maar zonder vrees voor tegenspraak mag toch zeker wel gezegd worden, om een 'oude en versleten uitdrukking te bezigen, dat onze tijd staat in het teeken van de ireniek.

Nader wordt polemiek aldus verklaard: *

Om het kort te zeggen, apologetiek is het verweer tegen den vijand buiten, polemiek 'het verweer tegen den vijand Mnnen de poort.

Men zal begrijpen, dat vooral de zendeling onder de Joden, heidenen of MahomedEinen vaak geroepen wordt, om als apologeet, dat is, als verdediger van het Christendom op te treden. De apologetiek is voor hem een belangrijk studievak.

Maar er is niet alleen een strijd te voren tegen hen, die buiten staan. Ook op het Ohristelijk erf komt de waarheid voortdurend in 't gedrang door allerlei binnensluipende dwaling in leer zoowel als leven. En de wachter op Slons muren is geroepen ook daarop te letten, alarm te blazen en den strijd tegen de dwaling aan te binden.

Daarvan nu zijn velen in ónzen tijd zeer afkeerig. Ze houden veel meer van ireniek, zeggen ze, dan van polemiek.

We hebben onlangs een redactioneel artikel van het „Calvinistisch Weekblad" gehad, dat in zijn bijvoeglijke naamwoorden („allerwonderlijkst" b.v.) den stijl van één der redacteuren verried, en waarin inzake „polemiek" de wijsheid eens woordenboeks ter omschrijving van de „polemiek" werd doorgegeven. Dr Kuypers „polemiek" lag er ineens door onder het vonnis, zoo maar pardoes. Gelukkig hebben ze in Amerika wat meer Rücksicht voor het porselein van Dr A. Kuypers nagedachtenis.

Even later merkt Ds Zwier op:

Ik beschouw de polemiek als broodnoodig, niet het minst in onze dagen en in ons land, en heb dat dien broeders ook laten weten. Als 'het polemische brood ons niet meer smaakt, dan hapert er iets aan onze gezondheid.

De tijdgeest gaat blijkbaar ook ons, Gereformeerden, niet voorbij.

Ook in Nederland polemiseert men tegenwoordig over de polemiek. Sommigen vinden ze noodig, anderen willen ze afschaffen. Nu, het kost mij heel geen moeite, om in dit debat positie te kiezen.

Wat heb ik mij verbaasd onlangs, toen ik vernam, dat in het proefnummer van een „Galvinistisoh Weekblad", dat voor korten tijd is begonnen te verschijnen, deze verklaring, en dat nog wel met cursieve letters, gedrukt stond: „Het blad zal zich onthouden van het voeren van polemieken tegen personen en uitingen uit den kring der Gereformeerde gezindheid."

Toen begreep ik er niets meer van en ik vroeg: Is dat Calvinistisch?

Ofschoon wij hier in Ameiika, wat de ontwikkeling van het Gereformeerde leven betreft, thans meer op eigen beenen gaan staan dan enkele tientallen jaren geleden, wat trouwens ook zoo behoort, toch zien wij nog altijd hoog tot de Gereformeerde leiders in Nederland op. En van wat daar op Gereformeerd gebied geleverd wordt maken we gebruik met dankbaarheid en met vrucht.

Maar die anti-polemiek-verklaring ging mijn verstand te boven.

Wel stond er ook in dat blad, dat men ziöh te weer zou stellen tegen uitingen van ongeloof of wangeloof, die elders worden aangetroffen, maar niet tegen hetgeen door personen, die in leer en leven de Gereformeerde beginselen naar Gods Woord belijden, wordt geschreven.

Dus wel polemiek tegen de dwaling buiten, maar niet tegen de dwaling binnen eigen kring!

Geen wonder, dat er onmiddellijk een polemiek ovet de polemiek loskwam.

Nu, in het tweede nummer van genoemd blad heeft de redactie wat water in den wijn gedeian, of eigenlijk zou ik het juist andersom moeten zeggen, ze beeft wat wijn in het water gemengd. Het heet nu, dat haar bedoeling in het afwijzen van de polemiek alleen geweest was het weren van twistgeschrijf en pennestrijd Daar zal natuurlijk ieder het wel mee eens zijn. Polemiek is geen ruzie. Twisten uit lust tot twisten past geen Christen.

Maar toch heet het ook in dit nummer nog weer, dat het blad de waarheid zal zoeken te verdedigen zonder tet voeren van polemiek tegen personen en uitingen uit den eigen kring; dat wil zeggen, het zal thetisch bouwen en verdedigen en bewaren, gespeend aan den polemischen toon.

En nu wordt het mij weer heelemaal duister. Als er dus dwalingen door Gereformeerden worden verkondigd, zal men niet man en paard noemen, maar alleen de waarheid verdedigen, zonder polemiek.

Ik begrijp het niet. Maar wel begrijp ik, dat we hierin een verschijnsel hebben te zien van dezeUde ziekte, die ook velen in Amerika plaagt: de polemiekschuwheid.

We hebben aan dit duidelijke vonnis niets toe te voegen. Zelden is men in ons land zoo „klein" geweest, als toen men een verklaring, als hierboven gewraakt werd, opnam in bovenbedoeld orgaan, waarin tevens een artikel stond van een den „calvinisten-bond" en het congres verdedigenden hoogleeraaj, die Zuid-Afrika beter bleek te kennen dan Nederland, en een bekend voorstel van Den Haag-West had ingediend..., n.1. Prof. Dr G. Besselaar.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1935

De Reformatie | 8 Pagina's