GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

STEMMEN UIT ONZE KERKEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STEMMEN UIT ONZE KERKEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Tweede Reveil en wij.

n.

Ik kom nu tot een tweede punt. De Doleantie was een openbaring van de geestelijike verlevendiging van ons volk. Zeker allereerst op kerkelijk gebied, maar niet alleen op dat terrein. Op alle terrein. Sinds bloeide de Christelijke politiek, de Christelijke barmhartigheid, het Christelijk onderwijs, de Christelijke letterkunde. Het was een volksontwaking. Een waar reveil.

Het - was een stoot om ons geheele volk wa: kker te maken. Zelfs tegenstanders ontkwamen aan zijn invloed niet.

Ook op politiek terrein kwam er kracht en doorzetting. Het ideaal door het Calvinisme onder Kuyper's leiding nagejaagd was niet minder dan vrijmaking ook van het terrein van den Staat, vrijmaking van de banden van liberalisme en conservatisme. Om dit terrein in Christus Gode toe te wijden. Het was het ideaal van den Christ e lijken Staat. Niets minder. Al sprak Kuyper in den aanvang soms het niet zoo duidelijk, of niet zoo luide, uit — zijn Calvinisme kon met niets minder tevreden zijn. Het zou dat ideaal, zoo niet door hem, dan trots hem geëisoht hebben. Het Calvinisme laat zich niet binden. Het vordert elk terrein des levens voor God in Christus op. Ook het Staats-terrein. Zóó hebben wij het als Gereformeerden in die dagen verstaan en zoo verstaan we het nog.

Ik stem het toe: hét ideaal van den Christelijken Staat was eerst niet altijd even helder in Kuyper's geschriften. Men wist toen in Nederland niet meer wat 't Calvinisme was, men zag er het caricatuur in dat men onder Remonstrantsoh-liberalen invloed ervan gemaakt had: een Dordtsch schrikbewind, dat allen, die niet in hart en nieren de Gereformeerde belijdenis tot op de letter toestemden — te vuur en te zwaard vervolgen zou. Men zag de Servet-brandstapels op Nederlandschen bodem rooken! Dies kon Kuyper — naar zijn eigen getuigenis — in den aanvang niet alles zeggen wat hij wenschte. Dies moest hy voor dit modern heidendom als een Paulus op den Areopagus wel appelleeren op de natuurlijke religie. Als „clerioaal" gescholden had hij aUe moeite om voor zichzelf 't vrije woord te bevechten. Vandaar dan ook zijn sindsdien vaak misbruikte leuze: „Laat groeien wat groeien kan". Een woord waarmee hij' nim­ mer de overheid wilde verbieden om de excessen het misbruik der drukpersvrijheid of die van het ijk brmk van het vrije woord op publiek terrein tegen t» gaan. Maar een woord dat sleohts bedoelde in not male gevallen het geestelijk leven zich naar eigen ini" tiatief te laten ontwikkelen. Om den schijn te mijden vaj een, als boven beschreven, onverdraagzaam poliHoi Christendom te preeken, schoof hij in den aanvang vj, zijn optreden de natuurlijke Godskennis, als leidsvrou» voor de Overheid, op den voorgrond, soms teveel op d», voorgrond (zie mijn beide artikelen in „Anti Rev. Staal, kunde". December 1934, - en December 1935). Al tooni „Ons Program van Beginselen" nog teveel Kuyper's eej, ste periode (zie wat ik daarover schreef in beide eve» genoemde artikelen) toch staan met name uit Kuypji', latere periode daartegenover zutte heldere uitspraien dat ze ons aangaande zijn politiek bedoelen en streveii niet in het onzekere laten. Hoort sleohts.

Hij noemt de bewering alsof op staatkundig terteij alleen te rekenen viel met de natuurlijke Godskennis en niet met de Openbaring van het Woord „een voorstellin» die beslist moet worden bestreden" („Gemeene Gratie" III, p. 133). Te zeggen, dat hij zoo iets zou leeren noemi hij een „valsch gerucht", „een onjuiste en door niets ge. rechtvaardigde voorstelling van zijn gevoelen" (t.a.p, ). Let op andere besliste uitspraken als dat „uit de Heiligt Schrift de klaarder en vollediger kennis omtrent de otdinantien Gods voor het staatsieven moet aanvullen wat aan het licht door natuur en historie hier gegeven ontbreekt", „dat het staatsieven ingericht moet worden naar de ordinantiën Gods, die niet alleen ia natuur en iii historie, maar vooral in de Heilige Schrift geopenbaard zijn". Zie verder tal van andere uitspraken in genoemi werk (a.w. pag. 1, 56, 157, 160, 163, 166, 168, 172 e.a.;

Al konden wü den veldheer niet altijd in zijn krijgi tactitk volgen (kieswet-TaJk), al wees hij ons soms op eigenaardige wifze terug (Ds Gispen en schrijver de: op de Deputaten-vergadering in Utrecht in 1901) z beginsel was ons allen helder en klaar. Ook trots boven bedoelde, door hem zelf Jater aangewezen „minder gelukkige" uitdrukkingen. En dat beginsel was: Go]

ons staatsieven voor Christus op g e ë i s c h t. „Daar is geen terrein des levens, Christus Zijn hand niet legt en zegt: Dit is Mijn' evenals het gezin opkomt uit de schepping, maar doet de Christelijke beginselen geheiligd en ge-christianiseerj wordt — zóó de Staat en het staatkundige leven. Dat ii deChristelijke Staat. En dat was ook Dr Kuypers streven. Ook de Staat en het staatkundig leven van 't Christendom' als van een zoutend zout te doendoortiekken. Ook een Overheid luisterende voor haar terreii n'aar Gods Wet. Naar de beide tafels van de Wet Als Gods dienares. Voor dat ideaal zijn we uitgetogen als Anti-Rev. partij. Voor dat ideaal heeft Kuyper bezield en zóó heeft het volk het verstaan. En nu vrees ik, dat we aan het afdwalen zijn.

Neen, ik spreek niet over de vorming van een „Nationaal Kabinet". Ik kan begrijpen dat als het land in nooi] is zoo iets noodgedwongen moet geschieden. Althans voor eenigen tijd. Maar niet langer dan een bepaalde noodtoestand het eischt. Want het stichten va« de Anti-Rev. partij is toch geen liefhebberij geweest, liel voeren van een Christelijke politiek toch geen willekeur. Zóó dat het aan ons staat deze politiek al of niet te voeren. We kunnen toch niet de beginselen, ook maar voor een tijd, op nonactiviteit stellen. Het was tod noodzaa; k, heilige noodzaak bij ons, dat we zoo politiek moesten voeren. We hebben beleden, dat het zóó moest en niet anders. Zóó en niet anders op staatkundig gebied was Christen-plicht. We gevoelden dat anders optreden zonde was. En nu?

Met groote dankbaarheid erken ik wat we door dei) schoolstrijd tot stand mochten brengen. Dat is een vruclil der Christelijke, der Calvinistische staatkunde als in geen ander land is te aanschouwen. Met de heidensche gedachte, dat de Staat het kind moest opvoedei, werd principieel gebroken en de Schriftuurlijke gedaolite, dat het kind aan de ouders behoort, werd althans ten deele in ons land doorgezet. Ook ben ik niet ondankbaar voor andere vruchten der Christelijke politiek. Ik denk aan de Zondagswetgeving, aan die tegen Godslasterins en aan andere. Maar toch zijn er hier zaken, die mi met zorg, ja met droefheid vervullen.

Ik geef toe, dat de macht der Overheid b e p e r k t iSj ook, dat we de Christianiseering van een natie ot h6 haar houden irij het Christelijk ideaal niet a 11 e r eersi van de Overheid en haar dwangmaatregelen moeteii verwachten. Men lette op deze woorden wel. Ook dat inJ als Anti Rev. Partij maar een betrekkelijk klein smaldeel zijn, dies niet immer onzen wensch kunnen hebbeni en dat derhalve ons oordeel over resultaten billijk mo» zijn. Maar toch vraag ik (zie daar mijn zorg): Is er») ons nog wel dat branden voor C h r i s t e 1 ij k © polities, dat er eenmaal was? Nog wel dat besef, dat Go(l« rechten door ons voorop gezet moeten worden i" onze politiek? Dat we daarvoor uitgetogen ^'J'^''.. i.

Zijn we niet te traag in het laten uitgieten op publie' terrein van allerlei spot en smaad, den Naam Gods, uS Woord en het Christelijk geloof aangedaan? Nie' " lijdelijk om door socialistische en bolsjewistische , , < )? ', voeders", die althans buiten de school als „voorbeeloen^ met woord en daad toonen, dat al wat met godsdwns in verband staat door ben diep veracht wordt, een gro deel der natie te laten „opvoeden"? Is onze - worstelins voor het ideaal van den Christelijken Staat, een kara^^ ter, dat in de grondwet uitgedrukt behoort te ^'^^ i... niet moet afhangen van een tijdelijke stemmen-meera beid, een karakter, dat zich in publieke Christelifke S^^ beden der Overheid, en in het vaststellen van i^^'""J ]j Christelijke bede- en dankdagen, en zooveel meer t mijn artikel in „Anti-Rev. Staatkunde", Dec. 1935) z'J'^ moet openbaren, ik zeg, is onze worsteling'' dat ideaal niet te zwak? , , jj

Doch daar is méér en hier kom ik tot mija droei ^^^ Bij de behandehng van het wetsontwerp-Doonsr .^ strafbaarstelling van openbare Godslastering ^.^^^^u de minister, dat hij wenschte zulke Godslastering ^^^ zoodanig strafbaar te kunnen stellen, maar da ^^ •vreezende door die gronden geen meerderheid i Kamers te zullen verkrijgen, nu voorstelde ^.Ag^jstrafbaar te stellen op grond van de krenkm? , ^^ door onzen naaste in zijn gevoelens aangedaan. .dat begrijpen, al zou ik"ïyillen - vragen: waarom niet»

ouden gehandhaafd? Maar ik kan begrijpen, dat, als ^ jninister geen meerderheid kan vinden op grond °L de eerste tafel der Wet en tóch in zün consciëntie Ifoelende, dat hij in deze materie op moet treden, dan Lmt met gronden aan de tweedo tafel der Wet ontleend (krenking van de gevoelens des naasten). Zoo hij ' jgj immer een Hoek getuigenis daarbij uit late gaan, kt bet anders moest (op grond van de eerste tafel), maar vanwege de hardigheid des harten van velen niet ^ders kan, gelijk dan ook minister Donner deed. Zoo dat getuigenis niet laten uitgaan en dat punt niet scherp voor onze aandacht houden, dan zijn w© met jje Christelijke politiek tot humanisme vervallen. En jmst daaiom deed het mij pijn, dat, nog wel onderschei- (leae onzer toonaangevende mannen, principieel (Jus niet noodgedwongen als Donner deed) maar p r i n- (ipieel ontkenden, dat Godslastering als zoodajg door de Overheid gestraft moet worden!

Dat is dus een verwerpen van den band der Overheid jn de eerste tafel der Wet. Van een prijsgeven, dat len om Gods wille de zonde van Godslastering, of elke zonde ook, die publiek tegen Gods Naam of dienst I gaat, moet straffen. Een prijsgeven van de waarheid, ..3g altijd door ons beleden, dat de Overheid voor Gods éermoet waken. Op haar terrein.

En dezen plicht ten uitvoer moet leggen voor zoover ze aar immer kan

En hier vrees ik nu, dat we van afglijden. We stellen als Calvinisten de eere Gods voorop. Daarvoor bestaan vrij als politieke partij. Niet om baan- Ijes en om voordeel, maar om Gods rechten ook in het staatkundige te handhaven. Galvijn leert het ons herhaaldelijk, dat de Overheid in haar wetten Gods recht dienst op haar terrein „niet voorbijgaan mag". Ik lïeet het, ook Galvijn was een kind van zijn tijd, en daarliaal ik alléén van hem aan, waarin ik meende, dat tot dusver allen in overeenstemden. Maar waarvan ik nu vrees, op grond van de in mijn meer genoemde artijn vermelde gegevens, dat wij afzakken. Kuyper klom van het vooropstellen der natuurlijke religie tot weer een plaats inruimen aan de geopenbaarde ifaarheid. Zie ik goed, dan zijn wij bezig af te zakken ijn den eisch der geopenbaarde waarheid voor Staat en Verheid tot een Staat, die daarmede niet behoeft te rekenen, maar die al haar licht uit de natuur ontvangt, tot den neutralen staat, op zijn best tot den staat der natuurlijke religie. Tot een staat op apart terrein der algemeene genade waarop het Christendom geen zeggenschap zou hebben. Waarbij het Christendom tot soort donum superadditum gemaakt wordt. De herscheppende beteekenis van het Christenontkend wordt. En God van het staatkundig terrein nimmer Zijn eer kan ontvangen. D'at kan alleen in Christus.

Waar het ging om Gods r e c h t e n en die van Zijn Gezalfde in de Kerk, en zoo ging het in bet Tweede veil ook om Gods rechten en die van Christus het staatkundig leven, natuurlijk elfc terrein naar zijn eigen aard.

Kuyper zette in bet begin van zijn optreden de natuurlijke religie voorop en de geopenbaarde waarheid in de schaduw omdat hij moest, noodgedwongen; thans gaat men dat uit principiëele redenen doen. En daartegen gaat mijn getuigenis. Ik acht het een afbrokkelen van onze Calvinistische beginselen in tweede Reveil doorgebroken, in dat Reveil, waarvan Doleantie het middelpunt was.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

STEMMEN UIT ONZE KERKEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1936

De Reformatie | 8 Pagina's