GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doleantie-stemmen, bijeengebractit door Dr J. C. Rullmann. — Uitgave van J. H. Kok N.V. ./ te Kampen, 1936.

Reformatorlscbe polemiek.

III. (Slot.) ,

Groens zware levenskruis — we zagen het in ons vorige artikel — was de voortdurende tegenwerking van zijn „broeders". Daarover klinkt telkens weer zijn droevige klacht.

Vooral ook moet de methode, die de „vrienden" daarbij volgden, hem diep hebben gewond. Groen noemt die de methode der „halve publicit e i t". Hij bedoelt er mee, dat zijn vrienden hem altijd bestookten, op alle mogelijke manieren prikten en tegenwerkten en zijn streven verdacht maakten, maar toch nooit Groens naam noemden, nooit met open vizier tegen hem optraden. En als Groen op hun bezwaren toch weer inging en de dingen recht zette, dan werd hij doodgezwegen. Groen heeft geleden onder deze minderwaardige strijdwijze. „Voor halve publiciteit ben ik beducht. Volkomen publiciteit begeer ik. De geschiedenis van het gezelschap Ernst en V r e d el) (die thans naar het schijnt, in de Protes tantsche B ij dragen voortgezet wordt) heeft mij de kracht geleerd eener onafgebroken en nooit op antikritiek acht gevende kritiek.

Onder schijnbaren vrede is zij de meest te duchten polemiek. Omdat, in het niet handgemeen raken, de aanvaller u telkens ontglipt." ^)

Dl Kuyper, die in meer dan één opzicht Groens opvolger is geworden, heeft ook diens polemischen arbeid overgenomen en voortgezet. Uitdrukkelijk verklaart Groen 2), dat hij en Kuyper ook hierin één zijn, dat naar beider overtuiging prindpiëele polemiek gebiedende noodzaak is. Ook de moeilijke polemiek met de j, broeders" heeft Kuyper voortgezet. De nood was hem opgelegd. En hij heeft die gevoerd met nog grooter scherpte en genialiteit dan zijn voorganger. Dieper nog dan Groen zag hij den fatalen achtergrond en de funeste gevolgen van al dat irenisch gedoe. Hij was er rotsvast van overtuigd — de ervaring bevestigde het bovendien jaar op jaar —, dat de irenischen de gevaarlijkste tegenstanders waren van iedere ware reformatie en door hun lauwheid en laodiceïsme kerk en staat aan de machten der duisternis overlieten.

Merkwaardig is het om na te gaan, hoe Kuyper geleidelijk aan al scherper tegenover de orthodoxe „broeders" en irenische „vrienden" is komen te staan*). Hij heeft een botsing nooit begeerd, maar de onverbiddelijke logica van een alles beheerschend beginsel, waaraan hij trouw bleef, heeft hem voortgedreven, en zoo is de oorlog ontketend en al feller aangewakkerd tot het ten slotte tot een breuk kwam, bijna op elk terrein.

Als student was Kuyper modem, van Groen had hij nooit wat gelezen. In Beesd, zijn eerste gemeente, raakte hij los van het modemisme, maar bleef nog enkele jaren sterk onder ethischen invloed. Maar 'twas slechts een doorgangsphase. Kuyper was op weg om Gereformeerd te worden. En naarmate hij dat meer wordt en dienovereenkomstig handelt, rijzen de conflicten. De een na den ander der irenische leiders keert zich dan van hem af.

Niet vóór 1868 is Kuyper in persoonlijk contact gekomen met de orthodoxe en irenische leiders in den lande. Met open armen werd hij ontvangen. Buiten alle afmeting, zoo schrijft Kuyper later, was zelfs de consideratie waarmee men aanvankelijk den homo novus (den nieuweling) in dien kring van toongevers tegentrad. Chantepie de la Saussaye had Kuypers eerste kerkelijke brochure met veel lof aangekondigd. Hij liet Kuyper zelfs voor zich optreden en bewees hem .gulle gastvrijheid. Door Beets werd hij naar Utrecht gehaald. Van Toorenenbergen kwam hem op de vriendelijkste wijze tegemoet. Bronsveld had wel kritiek op zijn intree-predicatie, maar was hem toch zeer genegen.

Zoo argeloos in die orthodoxe kringen verkeerend, hoorde Kuyper veel, dat hem verwonderde. Van de goede, eenvoudige Gereformeerden, die hij in de Betuwe had leeren waardeeren, werd altijd kwaaü gesproken, 't Waren menschen der „nachtschool", „wijsneuzen", „stijfkoppen", „ultra's''. Over de Modernen en Groningers werd nog wel eens wat goeds verteld. Maar van die gereformeerden moest men niets hebben, als men over hen sprak, mengde zich in de stem altijd iets bitters.

Vooral trof Kuyper de afkeer, dien deze menschen koesterden voor Groen en zijn partij. Groen, dien hij nog nimmer had ontmoet, maar over wien hij juist onder het volk met zoo grooten eerbied had hooren spreken.

Toen het duidelijk werd dat Kuyper, geheel zelfstandig, al meer den kant uit ging van Groen en de zijnen, begon de verwijdering te komen. Chantepie voegde hem toe: Gij bederft alles voor ons, want de partij van Groen was er zoo goed als onder, maar door uw schrijven ontvangt ze weer levenskracht.

Op een predikantenvergadering in 1868 maakt van Toorenenbergen Kuyper tot het mikpunt van zijn lang niet malsche kritiek. En hij schreef in hetzelfde jaar aan Groen: „Kuyper voert een

theorie van kerkregeering in zijn schild, die onze Gereformeerde Kerk in haar hartader kwetst." s)

Kort daarop scheldt de eerwaardige Prof. Van Oosterzee hem uit voor een „politieke tinnegieter" en dat nog wel in een publieke vergadering aan het eind van een zeer stichtelijke openingsrede.

Beets typeerde in 1869 Kuypers actie met die van Groen als daemonisch en misdadig. En, gansch niet ootmoedig, vergeleek hij Kuyper en Groen bij Joab en Abisai, de zonen van Zeruja, ziclizelf aldus min of meer toeëigenend de geestelijke gemeenschap met David. Immers onder het motto 2 Sam. 3:39 midden (en deze mannen, de zonen van Zeruja, zijn harder dan ik) rijmde hij:

Gij zijt wel mannen van mijn richting Maar zijl geen mannen naar mijn hart; Uw werk is niet tot vredestichting, En zij het strijden óók verplichting. Gij doet veel meer, gij tergt en sart. Gij zijt wel mannen van mijn richting. Maar zijt geen mannen naar mijn hart. s)

In 1870 zal Dr Kuyper de leiding op zich nemen bij de uitgave van een „Geschiedenis der 'Godsopenbaring". Veel medewerkers had hij reeds gewonnen. Vóór de eigenlijke uitgaaf begon, schreef hij een inleiding, naar eigen oordeel eer te ruim dan te eng. Hij bepleitte daarin de stelling: de Schrift is Gods Woord. En zie, na lezing der inleiding bedankten de meeste medewerkers. De heele Utrecbtsche orthodoxie zond hem een scheldbrief. ')

Ja zelfs werd een nieuw tijdschrift opgericht, „Protestantsche Bijdragen", waaraan ethischen en orthodoxen samenwerkten, vanwege het ontzaglijk gevaar, dat van de zijde der Gereformeerden dreigde, nu zij een wetenschappelijk gevormd man (Dr Kuyper n.l.) als woordvoerder hadden gekregen. ^)

Kuyper zelf schrijft ervan dat de een na den ander uil dien kring hem de vriendschap opzei, „en een enkele, die onder u aan dat ostracisme weigerde mee te doen, werd er gedurig over geïnterpelleerd, had er heel wat om te verduren, en werd telkens aangevallen, alsof hij, met mij ook niet van zich te stooten, een ergerlijk vergrijp beging." 3)

In dien tijd leerde Kuyper Groen persoonlijk kennen. Er kwam een intieme omgang tusschen hen. „En toen ging er een licht voor mij op. Want bij elk gesprek, waardoor Groen van Prinsterer mij dieper blik in zijn hart en zijn bedoelen schonk, kwam er telkens iets meer bloot van de diepe wonde, die de tegenwerking zijner dissentiëerende vrienden in zijn hart geslagen had." i")

Toen zag Kuyper, dat hem niet iets vreemds overkwam. Hij was erfgenaam niet alleen van Groens leiderschap, maar ook van diens levenskruis. Hij deelde het lot van alle reformatoren.

Feller nog wordt de strijd en de haat. Naarmate Kuyper voortwerkt en zijn beginselen konkreliseert in allerlei plannen en organisaties, neemt de afkeer toe.

In 1875 wordt een ernstig plan gemaakt voor een Chi-. universiteit uitgaande van de gansche orthodoxie in Nederland. Algemeen is de instemming. En toch mislukt de opzet. En de oorzaak? Bronsveld en To orenenbergen weigerden zelfs een samenspreking! Zij wilden met Kuyper niet in zee gaan. En Toorenenbergen schreef zóó, dat Gunning er leed over droeg en maar liever had, dat Kuyper er niet verder naar informeerde, i^)

En als de Vrije Universiteit zal worden opgericht, dan zijn weer de felste bestrijders: Van Toorenenbergen en Bronsveld. Dan laait de vlam der polemiek hooger op dan ooit te voren. Dan is er ook weer de pijnlijke, ontroerende tragiek, dat de bitterste van alle tegenstanders juist die twee mannen zijn, die, gerekend naar hun geloofsovertuiging, het dichtst stonden bij den grondslag der jonge hoogeschool.

Zoo ver ging hun afkeer, dat Van Toorenenbergen een bezoek braclit bij de oude Mevrouw Groen van Prinsterer om haar te ontraden eenigen geldelij ken steun aan de jonge stichting te verleenen.") En Bronsveld achtte het niet beneden zich te schrijven: „Liefst spreek ik niet over de zoogenaamde „Vrije Universiteit". Ik kan het moeilijk anders doen dan op den toon der ironie O'f der verontwaardiging." ^*)

« Het verzet tegen en de afkeer van Kuypers reformatorischen arbeid komt tot een hoogtepunt in den tijd der Doleantie.

De doleantie-beweging was, evenals de actie voor de oprichting eener Vrije Universiteit, niet anders dan een consequent en getrouw doorgaan in de lijn van Groen. Er was tusschen Groens opvatting over de reformatie der Kerk en die van Kuyper geen principieel verschil. Enthousiast heeft Groen Kuypers program voor Kerkherstel toegejuicht. Zijn artikelen (later gebundeld) over de vrijmaking der Kerk noemt Groen „meesterlijke Memorien van Toelichting". De overdenking ervan zou een belangrijke schrede verder brengen op den weg der k e r k-e m a n c i p a t i e. i*)

Het eenige verscliil tusschen beider strijd is, dat Kuyper kon maaien wat Groen had gezaaid. Groen zag iedere poging tot kerkherstel falen door de ijskoude onverschilligheid der „vrienden". Zij riepen maar, b.v. bij monde van Bronsveld: „Hervorming van binnen naar buiten; eerst het leven, dan de .richting; eerst het hart en dan de hand; eerst kerk bewustzijn en daarna kerkherstel". Maar Groen moet daarop antwoorden: „Gulden tegenstellingen inderdaad; maar... Is niet sedert 1816 een ontwakend kerkbewustzijn (kiem van kerkherstel) aanwijsbaar, telkenmale, vooral ook door de slapheid of vermeende wijsheid van laodiceïsme en orthodoxophobie gesmoord? " ^^)

Kuyper heeft met al de kracht van zijn geweldig kunnen hel „kerkbewustzijn" inderdaad gewekt en verlevendigd bij duizenden en duizenden en toen de keuze van gehoorzaamheid aan Jezus Christus óf aan de synodale machten op één punt werd toegespitst, hebben duizenden gekozen, uit volle overtuiging, voor den Koning der Kerk.

En dan ontslaat een broedertwist van ongekende felheid. Dan komt een laflieid en karakterloosheid openbaar als nooit Ie voren.

In 1883 b.v. hadden een groot aantal predikanten en ouderlingen plechtig verklaard, dat zij als geremeerde belijders gehouden waren de gemeenschap met een Kerkeraad te verbreken en als dole e- rende Kerk op te treden, wanneer het doen en de toeleg van zulk een Kerkeraad ingaat tegen Jezus' koningschap. Plechtig hadden ze dat voor Gods aangeziciit beloofd. Maar als het onderstelde feit zicli voordoet en de noodzaak tot breken komt, dan breken niet minder dan drie en dertig predikanten inderdaad, ja, maar niet het synodale juk, doch wel hun belofte. ^^)

In 1874 en 1879 schreef Bronsveld, toen de synode voorstellen deed en aannam, waardoor orthodoxe kerkeraden konden gedwongen worden moderne leerlingen toe te laten tot het Heilig Avondmaal: „Als zij (de Synode) het nu ons onmogelijk maakt, te doen, wat wij beloofd hebben, namelijk de leer handhaven, op de zuiverheid der leer en belijdenis toezien — moeten wij dan toch maar doen „al wal z ij ons zegt", en haar woord slellen boven Gods V/oord? Dal kan, dat mag niet van ons gevorderd worden."

En als de Kerkeraad van Amsterdam enkele jaren later Bronsvelds woorden inderdaad overneemt en juist bij de aanneming van moderne leerlingen : dat kan, dat mag niet van ons gevorderd worden, dan schrijft diezelfde Bronsveld: Ik ben mij niet bewust van de zoo vaak gemaakte tegenstelling tusschen Woord van God en reglementen!")

Ja, dal is hel verschrikkelijke geweest in den Doleantie-strijd: de „broeders" hebben de reformatie der Kerk van Christus met verbeten woede tegengewerkt.

De strijd voor de reformatie was gericht op de uitdrijving van de Christus-verloochenaars. Maar als die strijd op hel heetst is, dan wijken de modernen, de eigenlijke vijanden terug en komen in de achterhoede en in de vuurlinie staan dan als trouwe kampioenen voor de handhaving van de goddelooze, kerkverwoestende synodale machten, de belijders van Christus' naam. En hun woede is het grootst, hun zwaard het scherpst.

De groote tegenstanders in Amsterdam zijn:

Hogerzeil, de orthodoxe, de man die schrijven dorst, dat, wanneer de wettige (!) besturen dingen, die men in strijd achtte met Gods Woord en de „duidelijke belijdenis" der kerk^ niet wilden veranderen, men de Kerk maar moest verlaten of onder protest moest berusten, hopende en biddende, dat de Heere God het zelf nog eens wenden mocht! i*)

Vos, de confessioneele, de opvolger van Kuyper als predikant van Amsterdam, de man die zijn collega's uit de bediening joeg, rookend voor den afgod der eene, ongedeelde Vaderlandsche kerk, de gemeenschap aller niet-roomschen.

W e s t h o f f, eens de „trompetter van Kuyper" genoemd, later de verrader der broederen, de man die wederrechtelijk den sleutel van de kosterij der Nieuwe Kerk meenam en de deur ervan met ijzeren platen pantserde.

En denk aan 't classicaal bestuur, dat den onb grijpelijken moed had predikanten en ouderling zonder verhoor, zonder officiëele aanklacht all? " op grond van een verklikkers-rapport uit i, , , ' ambten Ie ontzetten! Het classicaal bestuur i\ op een enkele uitzondering na, geheel en al h stond uit belijders van den Christus. Mei zW]. argumenten verdedigde dat bestuur zijn oodd looze handelingen, dat het moderne blad de Her vorming ervan schreef: ^, 0, wij zijn er va» overtuigd, dal de mannen die dit schreven, zelve. moeten gevoeld hebben, dat zij hier als hand havers der reglementen tot een jammerlijK reglementaire uitvlucht de toevluclu namen; tol eene dier gedrochtelij ke fictie, waarvan zij, die van confessioneel standpunt ^1 de reglementen willen handhaven, maar al te. dft. wijls genoodzaakt zijn zicli te bedienen, "»)

„Het Conflict i s dan nu gekomen", schrijft lU. per 20), „maar niet, gelijk het'behoord had, tusschen de Belijders en de Loochenaars van dej Heere Jezus Christus, maar tusschen die Belijders onderling, en dat hebben niet wij gezoclit, maar hebt Gij, I r e n i s ch e n, gewild'

„Diezelfde predikanten, die men nooit, nooit ha zien opstuiven, zoo dikwijls als de heiligheden des Heeren bedreigd wierden; ja, die dkn zelfs bluscliwater pleegden aan te dragen, om opvlammende geestdrift uit te dooven; zag men nu, nu hel stoffelijk goed en kerkelijk beheer gold, opeens opvliegen in een ijver, zooals ik nim. raer zelfs in onze Tweede Kamer, onder politiekj heeren, zag. ^i)

Modernen en belijders van den Christus gir nu samen.

„Opeens waren Berlage en Ternooy Apèl Vos en Westhoff weer „vriendjes" geworden.

gemeen­ Wat wonder, het ging tegen den scha p p e) ij k e n V ij a n d.

En die vijand was de... 'C al vinist.''^^)

Van dezen smartelijken, aangrijpenden strijd geeft RuUmanns verzameling een levend beeld. Of neen, een beeld van den strijd geeft het ons niet, het brengt er ons midden in.

Zoo is het een wonder-mooie hei-innering een moeilijken, maar in menig opzicht toch ook zoo rijk gezegenden tijd.

Een herinnering is het boek, ja, maar nog veel meer dan dal.

Het is een onbewust, maar daardoor zooveel Ie krachtiger sprekend bewijs, dat iedere reformatie ten slotte een strijd wordt tegen „broeders". Als het spannen gaat, dan worden „broeders" de felstf tegenstanders. Het is een bewijs, dat iedere refov malie wordt tegengewerkt door de mannen van den „lieven vrede". Dat iedere reformatie pas doorwerkt en gezegend wordt als aan dien tegenstand der vredelievenden in stugge gehoorzaamheid weerstand wordt geboden. Dat de vredelievende broeders brieschende leeuwen worden voor allen, die niet willen meezingen in hun koor van pais en vree.

Zoo aanvaard wordt het boek ons een welkome verlevendiging van wat in '86 door God is gegeven aan geloof en trouw en dienst, maar tegelijk, daarbovenuit zelfs, een baken in zee voor alle» die doorgaande reformatie begeeren.


1) „Ernst en Vrede", de naam van een predilcantengezelschap en van een door dat gezelschap uitgegeven tijdschrift. Beide waren een verzet tegen de Gereformeerden, die men de „Nachtschool" noemde, vfelke moest worden „afgetrapt". Leiders waren o.a. Beets, Heldring, Chantepie. Het blad (opgericht 1853) was vooral gericht tegen het „tergend, tartend, verbitterd en verbitterend geschrijf" van Groen in zijn „Nederlander". Zie verder Rullmann, Kerkherstel, pag. 70 v.v.

2) Ned. Ged. I, 269.

3) Ned. Ged. I, 213.

4) Meermalen gaf Kuyper een boeiende schets van zijn opneming in en verwerping door de toonaangevende orthodoxie. Zie: „Confidentie", p. 43 v.; „Revisie der Revisielegende", p. 25 V.; „Bedoeld noch gezegd", p. 25 v.

5) Rullmann, De Marnixvereeniging en hare werken. A. R. Staatkunde, 3-maandel. tijdschr., Ie kwart., 1932, pag. 97.

6) Zie Rullmann, Bibliogrophie II, 61.

7) Zie: Rullmann, Bibliographie I, 85, 100. Zie ook de belangrijke voorrede in Kuypers De Schrift, het Woord Gods, 1870, p. III, IV.

8) Winckel, Leven en werken van Dr A. Kuyper, p. 22— 23; Rullmann, Bibliographie I, 102.

9) Revisie der Revisielegende, p. 37.

10) Bedoeld noch Gezegd, p. 25.

11) Rullmann, Vrije Universiteit, p. 15. Revisie der Revisielegende, p. 31.

12) Revisie der Revisielegende, p. 31. Bede om een dubbel „corrigendum", p. 14, noot.

13) Zie Rullmann, Bibliopraphie II, p. 80.

14) Ned. Ged. I, 115/6. Groen spreekt van een drietal vertoogen in „De Heraut". Het zijn er evenwel vier. Het laatste art. had Groen zeker nog niet gezien toen hij dit schreef. De artt. zijn gebundeld in: Vrijmaking der Kerk. A'dam, H. de Hoogh & Co, 1869.

15) Ned. Ged. I, 156.

16) Zie: Rullmann, Doleantie, p. 264.

17) Zie: Rullmann, Kerkherstel, p. 248.

18) Zie: Fabius, Voorheen en Thans, p. 7.

19) Kuyper, Het Conflict gekomen I, 9.

20) Het Conflict gekomen III, 45.

21) Het Conflict gekomen II, 37.

22) Het Conflict gekomen III, 7.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1936

De Reformatie | 8 Pagina's