GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Promotierecht.

De heer H. Algra schrijft in „Gerei. Kb. Leeuwarden" dassis):

Het promotierecht van de Theologische School te Kampen Icomt op de Synode ditmaal weer aan de orde. Dat is verblijdend.

Want den vorigen keer is men er niet uitgekomen. Sommigen waren er ijverig voor, dat de verleening JOU plaats hebben. Zij achtten het half werk, wanneer de kerken een Hoogeschool stichtten, die het niet verder bracht dan het candidaatsexamen.

Anderen hadden principiëele bezwaren. Toen had de Synode heen kunnen gaan en zeggen: e stemmen en daarmee uit. Maar in zulke gewichtige vraagstukken is het altijd een bedenkelijke zaak, wanneer in de eene of de andere richting een beslissing wordt genomen met een kleine meerderheid. Paarom koos de Synode een anderen weg. Dien van uitstel.

En uitstel houdt in, dat de eigenlijke beslissing nog moet worden genomen. De Synode besliste over de eigenlijke kwestie niet. Zij constateerde, dat er geen genoegzame eenparigheid van gevoelen was, om de l)eslissing te nemen. Daarom is het logisch, dat Drente nu met een voorstel komt.

Begrijpen wij het goed, dan wil Drente hebben, dat de Synode zich zal afvragen, of het nog noodig is, de zaak verder uit te stellen.

Deze strekking van het voorstel is zeer toe te juichen. Want het is niet gewenscht, een zaak te beslissen, vóór de kerken voor zulk een beslissing rijp zijn. Maar liet is ook ongewenscht, een beslissing over deze zaak langer uit te stellen, dan noodig is. Daarom is het te hopen, dat dit voorstel in goede aarde mag vallen.

Misschien, dat het feit, dat Prof. H. H. Kuyper een eeredoctoraat ontving aan de Theologische faculteit te Parijs, een faculteit, die buiten het verband staat van de TJniversiteit, aanleiding is, om den weg naar een goede oplossing te vinden. Want het blijkt nu wel, dat de principiëele tegenstelling niet zoo groot is, als het aanvankelijk scheen.

Kampen—Amsterdam?

Ds J. W. Siertsema schrijft in „Haarlemsch Kbl.": De kwesties, die ons tegenwoordig bezighouden, hebben gelukkig met een tegenstelling Kampen— Amsterdam niets te maken.

Bij het vraagstuk van de Gemeene Gratie hoort ge van bezwaren, zoowel van Prof. Schilder, leerling van de Theologische School, als van Ds de Graaf, leerling van de Vrije Universiteit.

Als het gaat om de pluriformiteit der kerk en de oplossing van het kerkvraagstuk, vindt ge discipelen van Kampen en Amsterdam vlak naast elkaar staan. Bij de verdediging van Calvijns Geloofsopvatting en de bestrijding van alle piëtisme, vindt ge als geharnaste strijders Ds D. van Dijk, een Schoolman en Dr E. D. Kraan, een V.U.-man.

OJ om nog slechts twee namen te noemen: Prof. Bavinck, in zijn Zekerheid des Geloofs, doet zijn invloed gelden onder de kinderen van Kampen, en Prof Hoekstra in zijn Twijfel, vindt medestanders onder de kinderen van Amsterdam.

Maar hoe rijk zijn wij, wanneer we van die allen mogen vertrouwen, dat zij niet allereerst zichzelf zoeken, eigen naam, eigen eer, eigen inrichting, maar dat het hun te doen is om de waarheid, om het Woord van God. Dan wordt de strijd niet vertroebeld door verdachtmaking, maar zoeken we biddend den weg, dien God ons alleen kan wijzen.

Vrijzinnigen over nationaal-socialisme.

In „Opbouw" (vrijzinnig) treffen we volgend verslag Het inleiding aan:

fe Algemene Vergadering der Vereniging van Vrijüinnige Hervormden in Nederland, dit jaar gehouden 'e Naarden op 9 en 10 Juni, is beter en belangrijker Eweest dan vele barer voorgangers. Dit was te danten aan het onderwerp, dat het Hoofdbestuur aan de orde had gesteld: „Wat leert ons de Duitse kerkstrijd? ", en vooral was dit te danken aan de magistrale wijze waarop dit onderwerp werd behandeld •loor Dr H. Faber, voorganger der Vrijzinnige Hervormden te Velsen—IJmuiden-Oost. Deze verdedigde ile volgende stellingen:

1- Om een juiste kijk te krijgen op het verwarde Wd, dat de huidige kerk- of geloofsstrijd in Duits- «nd ons biedt, moet vastgesteld worden, dat deze s'rijd geen politiek, maar een godsdienstig karakter *aagt.

2. Tussen hen, die de zuiverheid der christelijke geloofsbelijdenis willen bewaren, en hen, die de godswenstige, en kerkelijke consequenties der nationaalsocialistische wereldbeschouwing willen trekken, zijn ™ in de achter ons liggende jaren gerezen godsdienstige conflicten onvermijdelijk gebleken. "et gaat hierbij in hoofdzaak om het z.g. „belijdenisfront" enerzijds en de beweging der Duitse Christenen, de „Deutsche Glaubesbewegung" en de gedachtenwereld van Rosenberg anderzijds. *> • Er zijn vier factoren op kerkelijk gebied te noe­ men, die de ontwikkeling der gebeurtenissen mede hebben beïnvloed, en die ons daarom iets leren/ kunnen:

I. het verschijnsel der onkerkelijkheid; II. de nauwe verbinding tussen kerk en staat in het verleden;

III. het gebrek aan theologische bezinning bij de leken en het tekort aan theologische belangstelling voor de machten van het natuurlijke in het leven;

IV. het verband tussen Christendom en cultuur.

4. De arbeid aan het „belijdenis-front" legt ons de taak op ons te bezinnen op de functie van de belijdenis in het kerkelijk leven.

5. De huidige wereldsituatie vraagt van alle Christelijke kerken en bewegingen zich rekenschap te geven van de godsdienstige draagkracht en achtergrond van bepaalde heden ten dage gepropageerde staatsdiensten.

Het is wel zeer opmerkelijk, dat zélfs de vrijzinnigen de oogen beginnen te openen voor het anti-christelijke van de nationaal-socialistische theorieën.

Ds V. Duyl en de vrijzinnigen.

„Opbouw", waaniit we het verslag, hierboven vermeld, hebben geciteerd, geeft ook nog een enkele mededeellng over de gevoerde discussie;

Tot zover de stellingen van Dr Faber. Zij geven echter van de lezing zoals deze gehouden werd een even onvolledige indruk weer, als een geraamte dat doet van een levende persoonlijkheid. Het was werkelijk formidabel. Prachtig was ook de discussie, vooral ..door het daaraan meedoen van Ds G. van Duyl, die op de vele N.S.B.-vergaderlngen nog nooit een toespraak gehouden heeft, die zo op peil stond, wat argumentatie en toon betreft, als hier. En dan neem ik voor de N.S.B.-speeches van Van Duyl niet de verslagen in de „demo-liberale" pers als maatstaf, maar de verslagen in „Volk en Vaderland". Trouwens het was den debater ook geraden, want zelden heb ik een vergadering meegemaakt, die zo massaal en tegelijk zo zuiver reageerde. Ondertussen echter werden alle argumenten van Van Duyl stuk voor stuk weerlegd met een zakelijke en bijna humanistisch-nuchtere argumentatie, die aan de bewogenheid die daarachter stond, een onontkoombare indruk gaf van beheerstheid en gezag.

., 'Natuurlijk was de kwestie of het lidmaatschap van ' de N.S.B, met dat der Vrijz. Hervormden verenigbaar is niet aan de orde. Een vrijzinnige beweging zal zo'n kwestie nooit kunnen afdoen op de wijze waarop Rooms-Katholieken of Gereformeerden dat menen te kunnen doen. Maar als de Vrijzinnig Hervormde beweging op deze weg voortgaat — en daarop wijst zowel de aankondiging van het speciale congres over het kerkvraagstuk in het najaar, als de andere onderwerpen, die de nieuwe voorzitter, Dr J. Boonstra, in zijn program aankondigde — dan zal deze zaak in zijn afdoening zeker niet minder „afdoende" worden behandeld.

Zoo langzamerhand beginnen de steenen te roepen. Intusschen loopen nog steeds enkele „gereformeerden" boeren en visschers af, om reclame te maken voor de N.S.B. Hun getal is gelukkig reeds aan het minderen; want kerkeraden, die hun roeping verstaan en opgevolgd hebben, mochten reeds ervaren, dat de tucht medicijn is, en dat enkele N.S.B.-ers zich onder invloed daarvan aan de N.S.B, hebben onttrokken. Maar elke propagandist is nog te veel, en zijn behandeling blijft een „Aufgabe" voor kerkeraden.

Levende theologie.

Ds J. D. Boerkoel schrijft in Kerkbode": „Watergraafsmeersche

De theologie is nog iets anders dan de belijdenis. Zij moet van de confessie wel uitgaan en mag daar niet tegen ingaan, doch binnen het raam van de belijdenis is er nog veel te onderzoeken, te verdiepen, te verhelderen.

En dat is de taak der theologie. Zij is een levende wetenschap, die niet staat buiten den tijd, waarin we ons bevinden. Daarom zal zij telkens andere aspecten vertoonen. Wie Bavinck legt naast Brakel, en Kuyper naast a Marck, merkt dit dadelijk. Zijn de grondlijnen anders? Neen, maar de opzet, de wijze van behandeling, de uitdrukkingen, zijn anders. En in sommige opzichten zijn de opvattingen anders, wanneer een bepaald standpunt overwonnen is; men denke aan de opinies over den Antichrist, dien men vroeger zag in den paus van Rome.

En zoo zal het steeds weer gaan. Zeker, we moeten op onze hoede zijn. Er bestaat ook zoo iets, wat in den laatsten tijd genoemd wordt: de oorspronkelijkheidsziekte. Sommigen willen nu persé alles eens anders zeggen, dan 'taltijd gezegd is. Maar afgezien van excessen, mogen we nooit willen, dat alles onveranderd hetzelfde blijft.

De practljk zelf werpt telkens vragen op. We vinden als Gereformeerde Kerken naast ons andere kerkformaties. Daar kunnen we niet onverschillig voor zijn. Daartoe vinden we in haar kringen te veel geloovigen en te veel waarheidselementen. Maar dat bestaan van verschillende kerken stelt ons juist daarom voor verschillende problemen. Dat er over pluriformiteit en doopserkenning gesproken wordt, behoeft ons daarom niet te bevreemden. Prof. Kuyper zei heel sterk: als we den doop van andere kerken niet erkennen, worden we sekte. Of dat juist is, laat ik in het midden. Maar ik zou wel de uitspraak aandurven: zoodra we maar ophouden met over de verhouding der kerken te denken en te spreken, zijn we al secte: opgesloten In onszelf; doende, alsof er buiten ons niets anders bestaat; negeerend, wat zich naast ons voordoet; en louter veroordeelend, zonder argumenten, alleen omdat wij wij zijn.

En als kerken bevinden we ons in de wereld, met wie we veel gemeen hebben als menschen. Kan het dan uitblijven, of de verhouding van kerk en wereld, van bijzondere en algemeene genade, komt steeds. ^. 331 /weer aan de orde? Bewegingen als de N.S.B, en de C.D.U. dwingen ons, opnieuw zulke vraagstukken onder het oog te zien.

Een pater en „Merijntje Gijzen.

In „De Nieuwe Eeuw" (roomsch) lezen we:

Naar de firma Loet C. Bamstijn aan de bladen heeft medegedeeld, zal Pater Hyacinth Hermans als adviseur voor de kerkscènes medewerken aan de film „Merijntje Gijzen", vervaardigd naar den gelijknamigen roman van A. M. de Jong.

Wanneer men bedenkt, dat deze roman destijds door de katholieke critiek zeer ernstig is geattaqueerd en dat de schrijver de Jong den „God van Jeanne d'Arc" een „sadistischen daemon" noemde, dan verbaast men zich niet weinig over het singuliere feit, dat een kloosterling thans voor dit geval samenwerkt met dezen auteur. Er bestaat natuurlijk een kleine mogelijkheid, dat de film van alle Geloof en Brabantsche tradities vervalschende tendenzen bevrijd zal zijn — alleen: wat blijft er dan van Merijntje over? —maar ze blijft toch altijd associaties oproepen met een auteur en zijn werk, die beslist gevaarlijk geacht moeten worden. Tact, distinctie en prudentia zijn anders!

De pinda-chinees — bij het kerkportaaL

In „De Nieuwe Eeuw" lezen we van „Joost":

Op de hoogste trede, bij den drempel, zoekt, verjaagd door 't Zondagsch ventverbod, de Chinees een schuilplaats voor den tempel van een grooten onbekenden God.

Nimmer waagde hij een blik daar binnen, waar het warmer en vol menschen is, die hij slechts ziet komen bij 't begin en heengaan bij het einde van de Mis.

Niemand zegt hem, dat die onbekende God zijn broeder is, niet meer geacht dan een pindaman in zijn ellende, en door vreemde heerschers omgebracht.

Niemand denkt er aan hem iets te geven: de collectes en het plaatsengeld vindt men toch al ietwat overdreven en van China wordt veel kwaads verteld.

En toch is Maria ook z ij n Moeder, ook voor z ij n verlossing stierf Haar kind. Jezus, geef dat eindelijk uw broederde-Chinees vandaag een christen vindt!

Roomsch, zeker. En Maria. Maar wij?

Uit het „Algemeen Handelsblad": cco.

.-Sien zal zich herinneren, hoe eenige maanden geleden een Russisch koor uit Parijs, onder leiding van Prof. I. van Denissov, in ons land een tournee maakte. Het koor bestond uit theologische studenten, die op uitnoodiging van de N.C.S.V. naar ons land waren overgekomen. Ik had toen het genoegen den leider te spreken en wel over de uitgeweken Russen en de verhouding der emigranten tot hun vervolgde broeders in de Sowjet-Unie.

Prof. Denissov vertelde, dat er in Frankrijk nog een 24.000 uitgewekenen wonen, en dat alle relaties met hun verwanten in het moederland verboden waren. Een der leden van 't gezelschap, een arts, had vrouw en dochter in Rusland, aan wie hij eens een prentkaart stuurde. Alleen zijn naam zette hij er op. Later vernam hij, dat de briefkaart aan vrouw en dochter ieder vier weken kerkerstraf had gekost!

Ik zei den leider, dat ik zelf toch geregeld correspondeerde met een Russischen priester, zonder eenigen hinder te ondervinden. „Wat zegt u? En hoe is het adres? Zegt u dat ook eens!"

Ik schreef het adres op een briefje. Prof. Denissov las het, en vroeg wat de drie letters CCO op het adres beteekenden. Het was mij onbekend. „Dan zal ik het u wel vertellen. U bent een paar jaar lang bedrogen. Die letters zijn een merkteeken voor de censuur, dat deze brief niet geopend moet worden. Uw priester is een gewone Sowjet-agent!"

Begrijpelijkerwijze schrok ik even. Maar ik had een foto van hem in vol ornaat en vertelde voorts, hoe mijn correspondent altijd schreef: opgetogen, van vervolging geen sprake, hoewel de priesters zich wel veel meer in acht moesten nemen, dan voor den oorlog. Berichten over vervolgingen in de Nederlandsche pers vertaalde ik voor hem en als antwoord schreef hij, dat hij één en al verbazing was. Het was beslist niet waar.

Prof. Denissov verklaarde de situatie. Sowj et-agenten worden aangesteld als propagandisten voor het buitenland. Foto's in ornaat zeiden niets, die waren te kust en te keur te vinden in de godloozenmusea. Priesters waren het in het geheel niet. Ze vertelden allerlei schoonschijnende dingen, die echter geheel en al fictief zijn.

Uiteraard was ik nogal ontnuchterd hierdoor, daar onze correspondentie al een jaar of twee duurde. Met Paschen schreef de „priester" mij altijd een kaart om „naar landsgebruik mij den kus te bieden en te zeggen: de Heer is waarlijk opgestaan, alleluja!" Alles fantasie om het Westen rijp te maken voor de naasting bij het Sowjet-wereldrijk.

Na afloop van het gesprek schreef ik terstond een brief aan mijn Russischen correspondent, waarin enkele strikvragen. Het is nu al eenige maanden geleden en nog wacht ik op het antwoord...

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's