GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerk en Socialisme".¹)

II.

Dr H. dè Vos, predikant te Sneek, stelt de vi-aag waarom de socialisten zoo onverschillig of zelfs vijandig tegenover de Kerk stonden en staan. Zijn antwoord luidt: De kerk schoot tekort ten opzichte van den socialen nood; haar geest was kleinbui-gerlijk, zij vertoonde gebrek aan frischheid, durf en ruimheid, „Ook, vervolgt hij, stoot de gebrekkige organisatie der kerk velen af, die in hun vakvereeniging en partij geleerd hebben, wat organisatie is".

Werkelijk? Zulke motieven kunnen toch moeilijk ernstig worden genomen. Zij komen van menschen, die de kerk in het geheel niet kennen, en tóch niets van haar moeten hebben. Hoe zullen zij over de organisatie der kerk kunnen oordeelen? Wanneer zulk een argument, dat Dr de Vos nu noemt, den doorslag geeft, is er al heel wat vernielende arbeid aan voorafgegaan.

De schrijver van de brochure „Kerk en socialisme" geeft echter volmondig toe, dat ook bij het socialisme schuld aanwezig is. De kerk, zegt Iiij, kan ook grieven uiten tegen de socialisten, die men evenzeer als gegrond moet erkennen.

In de formuleering van de eerste dezer grieven is Dr de Vos wel zeer ongelukkig.

Hij sprak (men zie het vorige artikel) over den geest van kleinburgerlijkheid, welke de kerk zou kenmerken. In zulk een sfeer, hoorden we hem zeggen, kan een rechtgeaard socialist niet leven. „Helaas", gaat de Sneeker predikant nu verder, „moet men dan ook zeggen, dat er vele verkeerdgeaarde socialisten zijn, aangezien dezelfde geest ook maar al te y'gel onder socialisten aanwezig I blijkt te zijn. De Man spreekt er uitvoerig over. |Wat dat betreft, zouden velen van hen jheel goed in de kerk thuis zijn..." (Wij I spatiëeren.) Misschien is deze hatelijkheid meer tegen zijn eigen geestverwanten dan tegen de kerk gericht. Maar dat vermindert haar kwaad niet met het geringste deel. Iemand als Dr de Vos moest begrijpen, dat het trotsche woord „ik kan in die sfeer niet leven", hier de uiting van een armoedigen geest is. Wanneer hij zulk een uitspraak een kenmerk van een „recht-geaarden socialist" noemt, bewijst dit de algeheele „verkeerd-geaardheid" van de z.g. „recht-geaarde" socialisten.

„Men moet", zegt de Sneeker predikant, als besluit van het oordeel in de zooeven aangehaalde zinnen weergegeven, „vreezen, dat het juist hun eigen burgerlijkheid is, (die van vele socialisten), , welke hen tegenover de kerk doet staan". Wij houden niet van de uitdrukking „burgerlijkheid"; zij woi-dt al te veel misbruikt, en is een nietszeggende dooddoener. Nemen wij haar echter nog eenmaal in den zin, dien Dr de Vos daaraan geeft. Ons antwoord moet dan zijn, dat die vrees vooral ten aanzien van de „recht-geaarde" socialisten op haar plaats is. Want juist zij nemen met hun hooghartige afwijzing van den „geest der kerk" een zeer bekrompen en laakbaar standpunt in.

Eigenlijk stemt Dr de Vos dit toe. Want hij zegt, in navolging van Tillich, dat burgerlijkheid de geest is, die „het oneindige en den Oneindige niet noodig 'heeft en zelfs niet wil". Of om het concreter uit te drukken: de geest, die God niet noodig heeft en Hem zelfs niet wil. En die „geest" ontmoeten we maar al te dikwijls bij een groot deel der typische socialisten.

Eveneens bevestigt de Sneeker predikant in principe wat in het vorige artikel opgemerkt werd, dat het „opkomende socialisme" geen goed woord voor de kerk over 'had, ook wanneer deze haar activiteit op sociaal gebied metterdaad toonde. Hij haalt met instemming een uitspraak van Prof, Lindeboom (de hoogleeraar te Groningen) aan, die de klacht releveert, dat het de vrijz.-godsdienslige richting hier te lande aan belangstelling en goeden wil ten opzichte van het maatschappelijk vraagstuk zou hebben ontbroken, en daarop antwoordt. „Deze vaak gedachteloos herhaalde bewering is in haar algemeenheid stellig onjuist, en berust niet op toereikende kennis van dit .jonge verleden... Dat de omstandigheden tegenwerkten was hun schuld niet; een zelfzuchtig en hebzuchtig conservatisme vertoonde zich niet alleen in godsdienstige kringen ; het optreden der eerste socialisten... boezemde niet veel vertrouwen in; de levensen wereldbeschouwing dier voortrekkers was overwegend materialistisch en on-, zoo niet anti-godsdienstig". En Dr de Vos voegt daaraan toe: „Het socialisme was zeer nauw verbonden met een bepaalden kijk op wereld, leven en mensch, geboren mede uit een bepaalden geest, die ook aan de beste kerk niet welgezind zou zijn gewees t." (Wij spatiëeren.)

Precies! Wat Prof. Lindeboom ten aanzien van de „vrijzinnige richting" opmerkt, geldt a fortiori van de kerk, welke aan de belijdenis trouw bleef. De socialisten hebben er geen goed woord voor over gehad; alleen nu zij haar belangen in Duitschland naar hun meening dient, ontvangt zij lof voor haar optreden. Het verwijt van „gebrek aan inzicht in den socialen nood" werd, neen: niet gedachteloos, maar welbewust, onophoudelijk tot de kerk gericht, om haar zooveel mogelijk te treffen.

Het merkwaardigste is, dat eenerzijds aan de kerk den eisch gesteld wordt, dat haar werkzaamheid zich beperken zal tot de onderhouding van het geestelijk leven van den mensch, en dat zij zicli dus van het maatschappelijke terrein terugtrekt. De bewerking van dit gebied moet zij overlaten, luidt de redeneering, aan die groep, welke zich daarvoor speciaal bekwaam acht: i.e. de socialistische partij. ^) Anderzijds wordt aan de kerk voortdurend onverschilligheid verweten. Het oordeel der socialisten over de kerk is dikwijls op een wonderlijke wijze samengesteld.

* * De beschrijvende ontleding, welke Dr de Vos geeft van den geest, „waar het socialisme in gedrenkt was, waar het mede uit was voortgekomen", bevat vele goede gedeelten. De Sneeker predikant stelt vast, dat het socialisme in het „Verlichte denken" der 18de eeuw wortelt.

Een der voornaamste kenmerken der Verlichting is, zegt hij, haar groote vertrouwen in de macht van het denken. Het verstand, het denken is volgens haar in staat de raadsels van leven en wereld op te lossen en geleid door zijn verstand acht de mensch zich bekwaam om de wereld, waarin hij leeft, te ordenen. Haar aanhangers gelooven vast, dat de werkelijkheid in wezen redelijk van bouw is; het inzicht in die „redelijkheid" zal de wereld uit haar ellende verlossen. Het licht der rede zal de duisternis verdrijven en de samenleving met haar heerlijkheid doorstralen.

Voor de godsdienstige en kerkelijke vraagstulcken heeft de verlichte mensch geen belangstelling. Hinderen de geloovigen hem niet, dan Iaat hij ze met vrede; ontmoet hij ze op zijn weg, dan keert hij zich met kracht tegen hen.

Want de Verlichting waardeert in hoofdzaak alleen het nut, dat een zaak afwerpt. „Daarbij", schrijft Dr de Vos, „behoeft het nut niet louter op den enkeling belrokken te worden, integendeel men zal letten op het nut van het algemeen. Het streven is dan ook een nuttig lid van de maatschappij te zijn. Vandaar dat meer gelet zal worden op de practijk dan op de theorie, meer op het leven dan op "de leer".

Veel wat in haar oogen „verstandelijk niet te rechtvaardigen is", nutteloos of zelfs schadelijk schijnt, zal zij MUen opruimen. De aanval op de Christelijke roUgie vindt in deze doelstelling haar oorsprong. Niet zoo heel lang geleden hebben de Webbs in hun groote werk „S o v i e t-C o m m u - nism", nog eens uitdrukkelijk volledige instemming met zulk een optreden betuigd. De godsdienst beschouwen zij als schadelijk voor den maatschappelijken vooruitgang; het is dus volgens hen zeer verklaarbaar, dat de bolsjewistische machthebbers de religie krachtig bestreden. „Wetenschap alleen brengt redding", „wetenschap schenkt aan de menschheid het goede leven, brengt beschaving en orde, gezondheid en kracht", luiden hun leuzen. Het geloof in het bovennatuurlijke moet zooveel mogelijk verdreven worden: „het heeft", zeggen zij, „onnoemelijk veel schade aan de menschelijke samenleving berokkend". De Webbs betreuren het optreden tegen den godsdienst als zoodanig niet, wel, dat het al te hardliandig geweest is. En dat alleen — typische uiting van het verlichte denken — omdat het bereiken van het doel daardoor vertraagd wordt.

Dergelijke menschen staan nog altijd in de voorste rijen der socialistische strijders.

Dr de Vos zegt, dat hij in zijn brochure geen waardeering van de Verlichting en haar idealen wil geven. In werkelijkheid doet hij dit wel.

Hij roemt met enkele woorden haar „voordeden", en wijst op haar feilen. Van belang is, dat de Sneeker predikant nu uitspreekt, dat de socialisten geen recht hebben om de „burgerlijke deugden" te bestrijden, omdat „zij op denzelfden grondslag staan als de burgerij, namelijk die van de Verlichting". En met instemming haalt hij het oordeel van menschen als Tillich en Men-' n i c k e aan, dat „het socialisme voor een deel uit dezelfde beginselen leeft als degenen, die zij bestrijdt", dat in het bijzonder liberalisme en socialisme dezelfde geestelijke basis hebben. Het is goed om dit te memoreeren; hoe dikwijls wijzen socialisten niet met verontwaardiging dit oordeel af. En toch kan men het geregeld bij zijn beste denkers lezen.

We herinneren nogmaals aan het prachtige boek van Gertrude Hermes: „Die geistige Gestalt des marxistisch en Arbeiter s", waarin de auteur scherp formuleert, dat de marxistische arbeiders vroolijk in de oppervlakkige wateren der Verlichting rondspartelen, en dat hun levensgevoel in dezelfde philosophic wortelt als dat van de „heerschende klasse", die zij bestrijden.

En het resultaat? Een diepe vereering voor de positivistische wetenschap, voor hen „het begin en het einde van alle kennis", maar ook een „oppervlakkigheid zonder voorbeeld in het oordeel over geestelijke vraagstukken". „Machtige magazijnen, volgestapeld met alle mogelijke geestelijke specialité's", worden hem aangeboden, maar „antwoord op de vragen van zijn hart vindt hij niet".

Neen, de „geest der verlichting" was, zooals Dr de Vos euphemistisch zegt, inderdaad „niet gunstig voor een hooge waardeering van de kerk". „In bijna alle opzichten", gaat hij verder, „is de geest der kerk anders en zelfs tegengesteld aan die der Verlichting. In plaats van den mensch staat God in het middelpunt. Haar... gedachten van herschepping en verlossing zijn moeilijk te rijmen met een geloof in den vooruitgang... De gelijkheid, die zij bedoelt, berust op het feit, dat alle menischen gelijkelijk zondaar en gelijkelijk door God geroepen zijn. Zijn kinderen te worden. De broederschap, die zij predikt, berust... op de overtuiging, dat alle menschen één Vader, n.l. God, en één Meester, n.l. Jezus Christus, hebben."

„Zoo is er een spanning", (neen, een principiëelo tegenstelling) „tusschen den geest der Verlichting en die der kerk, die licht tot een breuk kon leiden", (En geleid heeft!) Derhalve ook tusschen de kerk en het sociaUsme, dat zoozeer gedrenkt was in den geest der Verlichting".

Daarom zijn zij uiteengegaan.

Dr de Vos meent nu, dat het socialisme niet alleen uit den geest der Verlichting leefde, maar dat ook andere beginselen in dat stelsel werkten. Toch, zegt hij, kwam ook deze andere strekking, waartoe hij o.m. de toekomstverwachting van het socialisme rekent, aan de waardeering voor de kerk niet ten goede.

Ten slotte gelooft de Sneeker predikant, dat ©en nieuwe ontmoeting van kerk en socialisme niet een zoo hopelooze zaak is. Een gedeeltelijke vereeniging van den geest der Veriichting met die der kerk, acht hij mogelijk.

Over dit alles den volgenden keer.


t' 1) Dr H. de Vos, „Kerk en Socialisme", „Tijd en Taak- I serie".

2) We herinneren hier aan het afkeurend oordeel van den heer Vliegen over de Chr. vakbeweging onlangs uitgesproken. (Driestar „Standaard" van 27 Jan.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 februari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 februari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's