GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden? " Lukas 23; 31.

Een peroratie der liefde van Christus.

Is dit een paLhetisclie ontboezeming, met welice Jezus van Nazaretli peroreerend Zijn laatste preek tot het volk der Joden, vertegenwoordigd in de Jeruzalemsche dameswereld, besluit?

Neen, neen — in deze woorden ontspringt de fontein der liefde van onzen Middelaar — de liefde, met welke Hij de Zijnen heeft liefgehad tot het einde toe — misschien is er onder die weenende, sentimenteele vrouwen één, die straks op het Pinkslerl'eesl aangegrepen zal worden door den Geest — in wier hart nu het zaad van het Woord gelegd moet worden:

Heiland, hoe lief hebt Gij de Uwen gehad! — — — — Mij dunkt: Toen Jezus dit woord zei, moet Hij op Zich Zelf gewezen hebben en op dien kruisbalk, nu rustend op de schouders van Simon van Cyrene, maar nog steeds voor Hem bestemd.

„Dit" ... „aan het groene hout" ... Ge voelt het paradoxale: wie kapt een groenen, frisschen boom om? De bijl ligt toch niet aan een lévenden wortel?

Welk een liefde:

zie, daar strompelt Jezus weer verder, over een half uur slaat de bijl inderdaad een levenden wortel, brandt daai* in volle realiteit „groen hout" m het vuur... dat kruis, die hel, die verlating! o Jezus, hoe lief hebt Gij de Uwen gehad — Gij gaat verder in Uw lijdensgang, „dit"... „aan het groene hout"... wat hoor ik U zeggen in Uw ziel? : Vader, Ik kom. Gij begeert zeer. Mij te dooden — Uw zaak kan geen uitstel lijden — Ik kom om Uw wil te doen, Ik zet Mijn treden in Uw spoor; Vader, Ik weet het: de duisternis wacht, de hel, Golgotha, ach Uw bijl slaat, houwt al — en Ik ben de levende Wortel Israels, het groene hout, de frissche scheut uit Isaï's afgehouwen tronk — Mijn God, hoe zwaar, hoe smart'lijk valt dit lijden aan Mijn gemoed

maar, zondaren, vrouwen van Jeruzalem, soldaten van Rome's adelaar, overprieslers, die uw mond vol hebt van Mozes en de profeten ... zondaren, hoort nog éénmaal, eer Ik als brandhout knetter in de vlammen van het eeuwig oordeel, hoort nog éénmaal Mijn roep aan u, en bekeert u, en bekent nog in dezen uw dag, wat tot uw vrede dient: „Indien z ij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden? "

Menschen, hoort toch toe. Ik ben bezig het oordeel en den zegen Gods over u te ontbinden ...:

het oordeel, want er zijn tranen èn tranen: weent ge over Mij? menschen, een licht-geroerd gemoed is nog heelemaal hetzelfde niet als een schuldverslagen geest — weent toch niet over Mij, weent over uzelf en over uw kinderen — hebt toch geen medelijde'n met Mij — maar ziet in, dat Ik mededoogen met u heb...

den zege n, want omdat Ik „dit" aan Mij laat doen. Die „het groene hout" ben, wordt het mogelijk, dat een arm en ellendig volk, als heel de menschheid van nature brandhout voor de vlammen van hel gericht, gesteld wordt tot „groen hout", dat aan Mij zijn levenssappen onttrekt...

Vader, maak Mij maar een boom voor den dood, want zoovelen Mij aangenomen hebben, zij moeten geplant worden in Uw huis, en bloeien gelijk op Libanon bij het koest'ren van de zon de palm en ceder groeien...

Zou er één der dochters van Jeruzalem door deze laatste preek vaii Jezus, door deze aangrijpende peroratie, tot bekeering zijn gekomen?

We welen het niet — wat zullen we 'tons daarover moeilijk maken?

Hoor ik dat nu, met welk een maatlooze liefde Jezus zondaren heeft liefgehad, tot het einde toe — hel einde, dat past niet bij het „groene", doch bij het „dorre" hout...? raakt dat mij nu? Heb ik tranen?

Er zijn „tranen" — èn tranen.

„Tranen"... kijk maar naar die vrouwen, sentiment. vol

Tranen — ja, hèb ik die?

Ken ik me zelf als brandhout, het dorre hout? O, als ik zóó ween bij het kruis — als ik zóó in Jezus den Boom des Levens herken. Die om mijn zonden met de bijl van Gods gericht wordt omgekapt...

zóó tranen — tranen, waar mijn buurman niets van bemerkt...

Heiland, ik dank U voor Uw peroratie van liefde: dit offer kan Uw heilig oog behagen — 'tis nooit, o God, van U veracht geweest...

ja, ik hoor 't wel, die stem van Uw liefde: „Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden!"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's