GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ter verduidelijking.

Eenige weken geleden citeerden we onder Persschouw een artikel van den heer Ottevanger („Musselsche Kb."), waarin deze bezwaren Inbracht tegen een passage uit het „Geref. Jengel, bl." betreffende „luie", „eigenwijze" én „Gereformeerde menschen", die dan elk een bepaalde houding tegenover Kuyper's levenswerk zouden aannemen. De heer O. meende, dat met die tweede groep onder anderen op hen gedoeld zou zijn, die b.v. tegen Kuyper's werk zoo staan als ondergeteekende b.v. Thans schrijven zoowel het „G.J.B.", als ook de heer Algra in „Leeuw. Kb." zelf, dat de geïncrimineerde woorden van den heer H. Algra zijn, die zelfs niet eens gedacht heeft aan bestrijding van bepaalde personen of bladen. We verklaren dit oogenbllkkelijk van ganscher harte te gelooven. Wat niet weg neemt, dat we de onderscheiding zelve onjuist achten, ook haar bewoordingen; en dat we de zaak pas interessant vonden, toen we opmerkten, dat Prof. Hepp in „Credo" de passage overnam, hetgeen herinnerde aan wat hij elders, en in hetzelfde nummer van zijn blad had opgemerkt over de op Kuyper uitgebrachte crltlek. Onze opmerking over het „Jongel.bl." rekende natuurlijk met andere uitlatingen van dit orgaan. Maar gaarne spreken we uit, dat ze op geenerlei uitlating van den heer Algra zich kunnen of willen baseeren. Ook op deze niet, al kon haar zakelijke onjuistheid aan anderen — tot onze spijt — vóór de heer O. schreef — gelegenheid geven, ze in te lijsten in het raam van bekende, door ons bij herhaling gewraakte, suggesties Inzake afkapping van den boom van Kuyper, etc. Overigens meenen we nog steeds, dat het „G.J.B.", dat ditmaal op den ketting springt, nog altijd wat goed te maken heeft, ook tegenover Prof. Greijdanus.

Tenslotte: Ik betuigde niet mijn instemming met het stuk van den heer O. (Ik maakte zelfs reserves), doch verklaarde me met de strekking er van te vereenigen. Dat Is wat anders. Ik dacht daarbij niet meer aan den passus zelf, doch aan het er van gemaakte gebruik.

Is dit factiegeest? Ik geloof het niet; het geval legt

één der moeilijkheden bloot, waarin men geraakt, als groepen beschuldigd worden, en geen concrete uitingen van met name genoemde personen geduldig worden getoetst (dit ziet natuurlijk niet op den heer A., maar op wie in eerster instantie zijn stukje overnam). Deze week nog schreef Prof. Hepp over „bevindelijk leven". Hij critiseerde meeningen van Dr J. G. Ubbink (rakende de Drodtsche Synode). Hoevelen zullen in dezen tijd aan anderen gedacht hebben?

Bijbelvertaling.

We haalden (via „Kbl. Vlaardlngen e.o.") een verslag eener door Ds J. W. de Jager (Zutfen) gehouden rede over de noodzaak eener nieuwe bijbelvertaling aan. Thans treffen we in „Bergen op Zoomsch Kbl." een nog iets breeder verslag. We halen daaruit nog volgende voorbeelden uit de rede van Ds de Jager aan:

Ik wijs slechts in het voorbijgaan op de vertaling van 1 Oor. 8:1: „De Ikennis maalt opgeblazen, de liefde ibouwt op!" waardoor het onbijhelsch begrip van stichting een geduchte knauw krijgt. Phllipp. 4:3: „Ja, ik bid ook; u, echte iSynzygus, grijp met haar aan, " in plaats van het veel slapper: „Ik bid u, mijn oprechte metgezel, wees deze vrouwen behulpzaam."

Het eenigszins tegenstrijdig klinkende: „Uw bescheidenheid zij aan alle menschen beiend" in Philipp. 4 : 5 wordt Maar als de dag, als wij lezlen: „Uw billijkheid zij' aan alle menschen bekend!"

En de oude strijdvraag tusschen Remonstranten en Contra-Remonstranten, aJlthans wat deze locus classicus betreft, komt in een heel ander licht te staan, als wij in Philipp 2 : 12 en 13 lez!en: „Werkt uw eigen behoudenis uit met vreeze en beven, want het is 'God, 'die in u werkt en 'het willen en het werken naar Zijn welbehagen, " Het gaat er 'dus om, dat de 'Philippensen zelf, bij Paulus' afwezigheid, er voor 'zuUen ijveren om hun 'behoud tot volle ontwikkeling te brengen, zooals bouwers, naar een bestek, op de fundamenten voortarbeiden om de schepping van den architect te voltooien.

Hier volgt het slot van het betoog:

„De vraag kan worden gestold, of er nog een Bijbellezer in Nederland is, die zijn geheelen Statenbijbel werkelijk verstaat? Zelfs in dezen kring moet dat worden betwijfeld! Weet U wat neutsteenen en vulsttfenen zijn? Hebt U wel eens van denningen gehoord? Wie is op de hoogte ivan de kromme, slomme slang, van het geluwe goud, van het vertuinen der reten en van het ^egelleem? Wie kent de werkwoorden: gerden, doen runnen, tweernen, verrukken en jokken? "

„Wat moet men maken van zoovele uitdrukkingen, die vandaag niet meer worden gebruikt of een andere beteekenis hebben gekregen? Ik neem er slechts een aantal, 'die in hun bonte verscheidenheid alle aanleiding tot misverstand geven: een ijverig 'God; de slechten ontvangen wijsheid; de waardschappen van Marcus, of de zaten van Lucas; de onnoozele Hoogepriester onzer belijdenis; de 'bewimpelde bovenlip; de achterdocht in de afgang van Beth-Horon; de vrome broeders van Jozef; de 'berderen van den tabernakel; de aanspraakplaats; 'de omkeering van 'Sodom; de male 'en de zeelen; de gedurige tering van Joachin; 'de 'deurwaarster en de impost; de archangel en het armgesmijde, de bagge in de varkenssnuit en de griffie van Job, de verrukte palen en de hulledoeken, de 'herre en de koets van Salomo, 'de heffe en de uitlanders. En wat zegt het, dat een ouderling geen smijter mag 'zijn en niet kittelachtig ivan gehoor mag 'ziJn. Wat zal men beginnen met woorden als nademaal, verkoelkamer. Vlek, beginsel, beroerd, psalter, guichelary, 'het leger, vierdagen, trawanten, betrachting, ongeheveld, bezoeken? Het is onze plicht te rekenen met den zoekenden mensch van vandaag, die niet bij de archaistische taal van den Statenbijbel •opgegroeid is en er bijna niets van verstaat. Er zijn er duizenden, die begeerig den Bijbel opendwen en na een kort oogenblik weer teleurgesteld dichtslaan, omdat zij niet terecht kunnen met het Nederlandsch van 1637. Zij zijn aan den kamerling uit Moorenland gelijk. Hun belangen •moeten op den voorgrond worden gesteld en aan hen moet nog meer worden gedacht."

„Dit alles is zeer de overweging waard!" zegt Ds Le Cointre.

„I& üuclien.".

Ds A. M, Boeijinga schrijft in „Haarl. KW.":

De conferentie der „groote vier" te M'ünchen, met haar verblijdend resultaat, heeft me op de gedachte gebracht of zoo iets in onze kerken ook niet mogelijk zou zijn.

De geweldig enthousiaste begroeting, die het Duitsche volk te München aan Chamberlain en Daladier heeft gebracht, zal Hitler wel ondubbelzinnig de te lang gesmoorde stem des - yolks hebben doen verstaan, dat dit allerminst instemf met zijn dictatorale hardheid, waarin hij regelrecht op een oorlog scheen aan te sturen. Het Duitsche volk en alle andere daar naast, willen niets anders dan vrede. En ze hebben daaraan op een wijze, die door Hitler's mogelijk ongenoegen niet te treffen was, heel welsprekend uiting gegeven.

Ik ben overtuigd, dat een kerkelijke Chamberlain, met een even origineele daad, door onze kerken met gelijksoortig applaus zou begroet worden. En dan onze groot polemisten, onder het oog en het gebed van al onze kerken, in een conferentie bij elkaar!

Nu zegt Prof. Schilder in „De Reformatie" wel, dat het althans wat hemzelf betreft, geen „persoonlijke veetes" doch „zakelijke geschillen" zijn en dat hijzelf ondervonden heeft, dat persoonlijke saamspreking toch geen duurzamen vrede heeft gebracht.

Doch ik geloof, dat hij het toch met me eens zal wezen, dat de „zakelijke geschillen" langzamerhand tevens een tamelijk persoonlijken kant gekregen hebben.

En de mannen van München hadden "fie'i-s o o n-1 ij k zeker niets tegen elkaar. Als personen kennen zij elkaar nauwelijks of niet. Hun besprekingen zijn dan ook natuurlijli alleen over de „zakelijke geschillen" gegaan.

Nu blijkt het week op week in onze kerkelijke pers, dat het sommigen blijkbaar erg moeilijk valt, ondanks hun verklaringen van het tegendeel, om „zakelijke geschillen" ook werkelijk z a k e 1 ij k te houden. Om eens een oogenblik de anonieme methode van Prof. Hepp te volgen, één onzer polemisten, zegt deze week: „Nu bereiken mij mededeelingen, dat werd rondgestrooid alsof ik door dezen of genen zou verslagen zijn, zoodat ik er niets op terug had. Men kan beter weten. Ik heb er recht op, dat men mijn methode (geen „kettingpolemiek" en „lang ademige polemiek", B.) respecteert.

Welke houding ik daartegenover zal aannemen? Dat ik op de critiek voortaan van stuk tot stuk zal ingaan? Dat in geen geval".

Zie, zulk een methode nu is geen methode. Want die dit schrijft was in elk geval verplicht, om, na concreete weerleggingen van een grievenden aanval, te herroepen, althans nader van antwoord te dienen.

Hierop laat Ds B. dan volgen, wat „De Heraut" schreef over „geen dictatuur en geen factiegeest", waarop we verleden week reeds gewezen hebben. Ds B. zegt:

Hier is nauwelijks een sluier, die verhindert, den blijkbaar bedoelden persoon te zien. Is het wonder, dat zulk een manier verbittering werkt?

Zulke zoogenaamd zakelijke waarschuwingen zijn zuiver persoonlijke aantijgingen, zonder dat de openlijk gesignaleerde „dictator" gelegenheid krijgt om dien teekenaar zijn geschetste beeld te laten waar maken in een „kerkelijke procedure".

Inderdaad, München moeten we hebben. Alleen zulk een persoonlijke bespreking van zaken kan wonderen doen. Kan! Als ten minste de akelige zelfhandhaving, die ook door de reten van nederige woorden gluurt, plaats maakt voor echte zelfverloochening, om gemeenschappelijk alleen de Waarheid in liefde te betrachten.

En anders ben ik bang, dat men, wat toch niemand wil, de verwijdering van elkaar straks maakt tot een onherstelbare kloof.

Overigens verwijs ik naar wat ik onder Kerkelijk Leven opmerk. Wat Ds B. aanhaalde van „één onzer polemisten" ziet op Prof. Hepp's beschuldiging, ingebracht tegen Ds V. aangaande in- en uitwendige roeping. Met wat Ds B. daarover zegt, ben ik 't natuurlijk geheel eens.

„Wolven" en „Z'wiepen".

In ons nummer van 19 Aug. 1938 citeerden we onder „Persschouw" een stukje uit „Omhoog", waarin gesproken werd van een voetbalwedstrijd tusschen „de Wolven" en „De Zwiepen". Uit het stukje bleek, dat er ook twee dominees op het veld waren, die als „Ds de Wolf" (één f) en als „Ds Zwiep" werden aangediend.

Het geciteerde stukje noemde geen plaatsnaam; ik zelf heb er ook geen enkelen bij gedacht. Het blijkt evenwel, dat sommigen aan Enschedé gedacht hebben, waar Ds I. de Wolff (twee f's) staat. Die menschen hebben zich natuurlijk vergist. De gereformeerde catechisanten zouden trouwens in Enschedé bezwaarlijk een peetvader voor een afdeeling „Zwiepen" kunnen vinden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1938

De Reformatie | 8 Pagina's