GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meer boksch, dan schaapsch.

Ds H. J. de Groot, schrijver van het werk „Schaap en Bok, in één Hok", hervormd predikant, heeft onlangs ook catechismuspreeken uitgegeven. Ds J. Los an Siddeburen schrijft erover in „Ons Kerkblad". Ds Los geeft eenige citaten uit de preeken van ds de Groot. Handelende over de lankmoedigheid in de tucht, zegt ds de Groot:

Tusschen haakjes: ik zou wèl eens willen weten of men in 1834 en 1886 met onze dwalende „broeders" alzoo gehandeld heeft van de zijde der Gescheidenen.

Ja, ik zou nog een stapje verder willen gaan. En vragen, of zelfs nu in de gescheiden kerken de tucht op zoo hooge trap staat.

Wel! als 't een aanzienlijk heer of rijken boer betreft, van wien een groot deel van het predikantstraotement komt, dan zal 't wel heel stichtelijk toegaan.

Doch over een arme meid die zich misdragen heeft, valt men heen met man en macht, en rijdt over haar heen met koets en paard. Men stelt haar voor den preekstoel als d e zondares bij uitnemendheid en houdt een tuchtpreek waarbij haar de beenen beven. Intusschen zitten al die heilige mannen in de banken, de ouderlingen en diakenen voorop. Als het echter tot een steeniging kwam, en die zonder zonde was mocht den eersten steen werpen — het bleef even stil als in Johannes 8. Er suisde geen enkele steen door de kerk.

Wat wil men nog meer van de hooggeroemde kerkelijke tucht? !

Even verder:

Een kerkeraad, die eenig lidmaat treft met den ban, moet de vaste overtuiging hebben, dat dat afgesneden lid op het eigenste oogenblik geen deel noch erve heeft in het koninkrijk van Christus en van God. Zoodat, als deze mensch kwam te sterven, hij regelrecht ter helle varen zou.

En hier volgt dan de „toepassing": "

Maar ziehier nu, in wat wonderlijk licht sommige tuchtoefeningen der gescheiden kerken komen te staan. Waar men immers meermalen iemand onder censuur zet, dewijl hij wel eens een godsdienstoefening bezoekt in de Groote Kerk. Of dewijl hij in die kerk, ter oorzake van een gemengd huwelijk, zijn kind heeft laten doopen, of de doopsbediening heeft bijgewoond van een kind uit zijn familie.

Gelooft dan nu waarlijk die gescheiden kerkeraad, dat met zulk een daad die getuchtigde persoon zichzelf gezet heeft buiten het Rijk van Christus? „Nu, nu, men moet de dingen zoo diep niet ophalen en er niet zoo zwaar aan beuren!"

Neen. Maar met zulke lichtvaardige practijken maakt men de tucht, waar men dan zoo hoog mee wegloopt, tot een paskwil.

Thans neemt ds Los het woord:

Als men dit alles leest, is men geneigd zijn ogen eens uit te wrijven. Aldus, meent een Hervormd predikant in het jaar 1939, wordt de tucht in onze Gereformeerde Kerken toegepast. Ik behoef zijn uitspraken niet tegen te spreken. Met alle vrijmoedigheid laat ik het antwoord op de vraag: Wordt inderdaad de tucht in onze kerken toegepast, als het hier vrordt voorgesteld? aan de lezers van „Ons Kerkblad" over. Ik weet zeker, dat allen zullen verklaren: deze voorstelling is beslist onjuist.

Waarom ik deze uitlatingen van Ds de Groot hier heb aangehaald?

Ik heb in deze rubiiek m.eermalen de pogingen, die door onze kerken zijn aangev/end om tot meerdere eenheid te komen op kerkelijk gebied, ter sprake gebracht. Tot dusver hebben deze pogingen weinig succes gehad. Ziehier één van de oorzaken. Men weet niet meer, hoe het in andere kerken toegaat.

Ds de Groot onthoudt onze kerken hun ware naam en spreekt steeds van de gescheiden kerken. Inderdaad, onze Gereformeerde Kerken en de Nederl. Hervormde Kerk zijn gescheiden kerken. Maar dat de afstand tussen beiden zo groot is, dat een Hervormd predikant in gemoede kan menen, dat de tucht in onze kerken wordt toegepast, zoals het hier wordt voorgesteld, dat wisten we niet.

Ditmaal was er meer van den bok, dan van het schaap in het kerkhok te vernemen.

De Chr. Geref. Kerk en de pluriformiteit.

Ds Kersten heeft met „De Wekker" een discussie, welke hier blijve rusten. In „De Saambinder" geeft hij volgende herinnering:

De Synode der Chr. Geref. Kerk is tot de erkenning gekomen, dat door de Geref. Gemeenten in Nederland de historische lijn der kruiskerken niet is afgebroken. Op dien grond is toen in 1925 door de Synode der Chr. Geref. Kerk te Groningen het volgende besluit genomen:

„De Synode (der Chr. Geref. Kerk - K.) besluit de poging tot vereeniging met de Gereformeerde Gemeenten te komen, voort te zetten en deelt deswege de Synode der Gereformeerde Gemeenten mede, dat vereeniging, volgens haar, mogelijk is op den grondslag, waarop in 1869 de gemeenten onder 't kruis met de Afgescheidenen vereenigd zijn." (Acta art. 49.)

Dit besluit had een geschiedenis. Tot een poging om met de Geref. Gemeenten te vereenigen was in 1919 door de Chr. Geref. Synode besloten, maar met de nadrukkelijke verklaring, dat de Chr. Geref. Kerk gebonden is aan het „behoud van het beginsel"

„dat alle Gereformeerden uit alle kerken naar eisch der Heilige Schrift en Formulieren van Eenigheid geroepen zijn zich tot de Chr. Geref. Kerk te voeg e n". (Acta Syn. 1919 art. 62.)

De Chr. Geref. Kerk stond op het standpunt alleen de ware kerk in Nederland te zijn. Alle Gereformeerden daarbuiten waren volgens haar gehouden zich tot die „ware" Chr. Geref. Kerk te voegen. Van vereenigen was op dien grond voor de Geref. Gemeenten zelfs geen sprake. Ja, zulk een voorstel beoogde geen vereenigen, maar opslokken van anderen in de eenige, ware kerk in Nederland, t.w. de Chr. Gereformeerde.

Deputaten van beide kerkengroepen hebben deze zaken in een vergadering te Rotterdam oprecht besproken. Het gevolg is geweest, dat de Chr. Geref. Synode in 1925 tot de erkenning gekomen is dat de Geref. Geineenten op den historischen grondslag der kruiskerken staan. Op voet van gelijkheid besloot toen de Chr. Geref. Synode met deze te onderhandelen, g e 1 ij k in 1869 geschied is in de vereeniging van vele kruiskerken met de Afgescheidenen. En die erkenning der Ger. Gemeenten vond haar grondslag hierin, dat de Geref. Gemeenten eenerzijds de historische voortzetting waren van de actie Ledeboer en anderzijds (en daarom gaat het nu) van de kerken onder 't kruis van 1834-'39.

Hoe dit besluit der chr. geref. synode zich verdraagt met de in „De Wekker" soms gegeven betuiging van instemming met wat „De Heraut" over de pluriformiteit schreef, vat ik niet. Maar hetgeen ik niet vat, is meer, dan waar ik wèl bij kan.

Ter afsnijding van misverstand: ik zou niet graag de Geref. Kerken voor haar deel zien verklaren, wat de chr. geref. kerk heeft bevireerd ten aanzien van zichzelf in 1919. Zie, wat ik onlangs schreef over de beweeglijkheid van het instituut. Een instituut, dat zelf, door welke oorzaak ook, de schuld draagt dat geloovigen er buiten blijven, vervalt in het kwaad der secte. Deze erkenning is natuurlijk heel wat anders dan een pluriformiteitstheorie. Want deze stompt den prikkel tot samenvoegen van wat bijeenhoort, af.

Wat is kleingeloof?

Ds B. Holwerda schrijft in „Amersf. Kb." het volgende:

Het is voldoende bekend, dat den laatsten tijd onder ons ook eenige deining was, tengevolge van misstanden en meeningsverschillen inzake het geloof.

En 'k denk er natuurlijk niet aan, me in die wetenschappelijke debatten te mengen; en nog minder voel ik er iets voor vooruit te loopen op de behandeling, die ook van deze punten van de synode te wachten is.

Maar wel is me opgevallen, dat in die discussies ook aandacht is geschonken aan allerlei termen en onderscheidingen, die we hier, voor 'n goed deel in navolging van de Schrift, plegen te maken. Ik bedoel de kwesties van „klein geloof" en „zwak geloof", alsmede de beteekenis van „verzekerd worden", vooral in verband ook met de zinsnede in de Catechismus, „dat elk bij zichzelf van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij" (Zondag 32).

't Wil me voorkomen, dat wij zoo langzamerhand aan die termen een andere beteekenis gaan geven, dan ze in de Schrift hebben. En nu zeg ik niet, dat dat nooit mag voorkomen. Soms is de nood ons opgelegd, een woord een heel speciale beteekenis toe te kennen.

Maar over het algemeen lijkt het me toch niet wenschelijk, dat in het kerkelijk-theologisch spraakgebruik de woorden een andere beteekenis hebben dan in den Bijbel. Dat wekt maar verv/arring bij de menschen, als ze hun bijbel lezen. Sn in de tweede plaats vertroebelt het ook de discussies, omdat de menschen dan heel licht langs elkaar heenredeneeren. Hanteert men dus een term in een andere dan de bijbelsche beteekenis, dan verdient het aanbeveling, dat er duidelijk bij te zeggen.

Ik meen, dat zoodoende ook het debat over het geloofscomplex niet altijd even helder is geweest.

Wij spreken van „klein geloof" en „zwak geloof", maar denken dan daarbij aan v/at we plegen te noemen het „toevluchtnemend geloof". U weet: die onderscheiding maken we ook nogal eens: tusschen vertrouwend (verzekerd) en toevluchtnemend geloof. Nu laat ik in het midden, hoe we over die onderscheiding hebben te denken; ik constateer eenvoudig het gebruik ervan. Het vertrouwend geloof is het geloof, waarbij men vast verzekerd is van het persoonlijk deel aan den Heere Christus en Zijn heil. Het toevluchtnemend geloof zien we evenwel daar, waar iemand wel om die zekerheid bidt, er vurig naar verlangt, maar momenteel zich toch nog niet de zaligheid durft toeëigenen. Me dunkt: zoo mag ik het wel ongeveer omschrijven.

In den regel ziet men dan het toevluchtnemend geloof als voorstadium van het vertrouwend geloof. Het eerste is aarzelend, onzeker, schroomvallig; het tweede is vast en vrijmoedig. Meestal noemt men nu dat proces, waarbij iemand langzamerhand zijn aarzeling overwint en tot het vaste vertrouwen komt, „verzekerd worde n". Verzekerdworden is dan dus een psychisch gebeuren, waarbij het komt van weinig zekerheid tot veel zekerheid, van het heilbegeerig zoeken tot de vrijmoedigheid des geloofs.

En in dit raam hanteeren vre dan ook de termen „klein geloof" en „zwak geloof", en de zin van „klein" en „zwak" is zakelijk dezelfde als die van „toevluchtnemend".

Klein = zwak = toevluchtnemend.

We v/i!len nu eens even letten op de b ij b e 1 - sche gegevens. Alleen met het doel, dat we de Schrift verstaan en alle verwarring en misverstand inzake eikaars bedoeling voorkomen.

Wat is „klein geloof" in de Schrift? We vinden dat woord „kleingeloovige" o.a. in Matth. 8: 26 („Wat zijt ge vreesachtig, gij kleingeloovigen? "). JEn daartegenover staat dan „groot geloof" in Matth. 15 : 28 („O vrouw, groot is uw geloof").

Nu wijst evenwel de bekende theoloog Schlatter erop (Der Glaube im N.T., 4. Aufl., 111 v.), dat kleingeloof niet is een geloof, dat maar heel zwak en aarzelend geoefend wordt; niet een geloof van heel geringe intensiteit. Maar: een geloof, dat weer losgelaten wordt, dat zich niet handhaaft. Het wil zeggen, dat de activiteit van het geloof in een andere, moeilijker situatie onderbroken wordt. Het is, dat iemand kort is in het gelooven, zooals wij zeggen, dat iemand „kort is van memorie": hij houdt het niet vol. Kleingeloovig is dus niet, dat iemand geregeld slechts aarzelend gelooft; maar het beteekent, dat iemand die vroeger kwam tot de daad van het zekere vertrouwen, het in een nieuwe situatie niet doet.

Laten we het maar concreet zien bij de discipelen in het schip. Wat voor geloof hadden die menschen? Een toevluchtnemend geloof, waarbij ze eigenlijk nooit zeker wisten, dat de Heiland hen verloste? Maar ze vertrouwen op Hem! Ze gelooven in Hem! Ze doen dat zoo maar, zonder aarzeling! Alleen nu, tijdens den storm, slaat hun de schrik om 't hart. Jezus had altijd voor hen gezorgd, maar zou Hij nu weer hen beveiligen in deze groote gevaren? Nu, op dit moment, zijn ze hun vertrouwen van anders, kwijt.

Daarom staat op de parallelplaats Mare. 4:10: „Hoe hebt ge geen geloof? " en in Luc. 8:25: ' „Waar is uw geloof? " Daaruit blijkt, dat Jezus met kleingeloof bedoelt, dat hun geloof-van-vroeger nu niet geoefend wordt; Hij vindt het niet maar aarzelend, maar hij kan het h e e 1 e - maal niet vinden. Want anders zeiden of dachten ze altijd, als het even donker werd: Jezus zal wel zorgen. Maar op dit moment zijn ze angstig: zou Hij ons nu wel redden?

Kleingeloof, zoo zou ik als eerste conclusie het willen formuleeren — kleingeloof is iets heel anders dan het „toevluchtnemend" geloof. Kleingeloof is niet de bestendige onzekerheid; niet de permanente aarzeling. Maar kleingeloof is: het eene moment absoluut zeker, het volgende moment is alle zekerheid weg.

Erg goed teekenen heb ik nooit gekund; maar ik zou het willen voorstellen als het geloofvan-de-stippellijn:

De g e 1 o o f s a c t i v i t e i t handhaaft zich niet, maar wordt onderbroken.

„Polemiek" van „Friesch Kerkblad".

In mijn beantwoording van ds J. Douma te Britsiun betreffende 't geval John Knox heb ik hem, naar ik meen, met de stuldcen aangetoond (5 April j.l.) hoezeer hij zich vergiste in enkele stellige beweringen. Teneinde te voorkomen dat ds Douma op andere punten oversprong, liet ik voorloopig het bij één punt, om het volgende aan te snijden, als hij het eerste had afgehandeld. Volgens ds Douma's stellige bewering was „resipiscentia" b e k e e r i n g, niet berouw. Ik bewees, dat die bewering niet te handhaven was.

Erkent ds Douma dit nu ? Teneinde zoo mee te werken aan een broederUjke polemiek, die de kwestie verder helpt?

Ach neen; met luchtigen pas loopt hij daarover heen, en schept alvast een sfeer, door de voorafgaande tirade:

Voor eenigen tijd wandelde ik na afloop van een vergadering met een vriend uit de dagen, toen wij nog samen de lagere school bezochten. Hij, die als Hoofd eener Gereformeerde School kerkelijk van harte meeleeft, sprak mij over Calvijn's correspondentie met Knox en kon al evenmin als ik daarin iets anders lezen, dan dat Calvijn ook aan kinderen van Roomsche ouders, mits onder waarborg van een Christelijke opvoeding, den doop wenschte toegediend te zien. Ook voor hem was het absoluut zeker, dat het bij de in Knox' schrijven genoemde „afgodendienaars" niet gaat, zooals prof. Schilder verdedigt, over leden der Geref. kerk, zij het dan min sierlijke leden — dan was de vraag ook vrij onnoozel geweest — maar over nog Roomsch gebleven ouders. Hunne kinderen hadden, zegt Calvijn, evenals die van geëxcommuniceerden, recht op den doop, omdat God Zijn verbondsbelofte „uitbreidt over duizend geslachten", „de goddeloosheid der ouders den loop der genade niet afbreekt" en overal, „waar de beUjdenis van het Christendom niet heelemaal uitgebluscht is, de kinderen in hun recht zouden worden gekort", wanneer hun de doop onthouden werd.

Maar, hoe duidelijk ook mijn vriend dit alles was, toch verwachtte hij verder antwoord van prof. Schilder en vroeg geïnteresseerd: „It scil my binije, hwet er dêrop to sizzen hat".

En ook ik maakte mij geen illusies. Als iemand artikelen schrijven kan over het groote verschil tusschen Christus als Middelaar en als Hoofd (terwijl bijv. in Art. I, Vil van de Dordtsche Leerregels van Christus gezegd wordt: „denwelken Hij (God) ook van eeuwigheid tot een Middelaar en Hoofd van alle uitverkorenen, en tot een fundament der zaligheid gesteld heeft");

als iemand artikelen schrijft over het groote verschil tusschen symbola en notae, symbolen en kenmerken der kerk, welke woorden Calvijn als synoniemen gebruikt;

kortom, scholastische onderscheidingen weet te maken, waarbij die der Roomsche kerk tusschen latreia en douleia, aanbidding die God alleen toekomt en vereering die jegens de heiligen betaamt, waar een gewone Roomsche nooit goed terecht kan, nog maar kinderspel is —

dan kan zeker antwoord verwacht worden. En ik zei het mijn vriend na: it scil my binije

Tot zoover.

't Is wel een uiterst argumentvol gesprek, dat hier de plaats inneemt, die door degelijke bewijzen niet in beslag genomen wordt

Maar dat is tot daaraan toe.

Wat er verder volgt, is beneden peil.

De bij de dogmatici van vóór en na zoo beteekenisvoUe kwestie van verbondssluiting met „Christus" als Hoofd vóór den tijd dan wel met de geloovigen in den tijd in den Middelaar, wordt hier gebagatelliseerd als ware ze, nota bene, door mij uitgevonden. En het schijnberoep op de Dordtsche Leerregels, waar wel van uitverkorenen, doch juist niet van bondelingen gesproken wordt, dekt de lading niet. Wat ik dr Berkouwer deed opmerken, schijnt geheel ontgaan te zijn aan dezen voorlichter in „Fr. Kbl.".

De onhoudbare beweringen van dr de Bondt inzake „symbolen" en „notae" worden nog eens gerepeteerd, maar zonder dat er van de tegenargumenten nota genomen wordt. Als ik met de stukken bewijs, dat symolen der kerk en kenmerken der ware contra de valsche kerk bij anderen oudtijds scherp onderscheiden worden, fantaseert ds Doum.a, dat i k de onderscheiding invoer. Argumentatie is weer afwezig.

Zóó kan men de Friezen, die niet meer lezen, van alles vnjs maken. De anderen raakt men vanzelf wel wijt.

En intusschen warmen ds Douma en zijn vriend zich p: it scil my binije.

Maar ds Douma moet begrijpen, dat ik hier niet schrijf om hem en zijn partner aan een kijk-spel te helpen. Zoolang hij niet broederhjk behandeld worden wil, laat ik hem los, en verspil mijn tijd aan hem verder niet. Hij „maakt zich immers toch geen illusies? " Hij weet immers bij voorbaat, dat 't maar maakwerk is?

Had hij behoorlijk gereageerd, ik zou hèm graag den broederdienst van verder antwoord bewezen hebben. Maar wie zóó reageert, snijdt den pas tot verder antwoord af, en heeft voorloopig afgedaan.

Teneinde den schijn te ontgaan, als zou ik niet meer weten te antwoorden, verklaar ik hier: indien er buiten de redactie van „Fr. Kbl." om, ook maar vijf ingeschreven abonné's van ons blad zijn, die mij berichten, dat ze prijs stellen op beantwoording der nog niet behandelde „argumenten" van ds J. Douma, en die mij verlof geven, hun naam in dit verband te noemen, dan zal ik om hunnentwil alsnog het geval verder afhandelen. Anders gun ik ds Douma zijn verhelderende conversatie, al betreur ik zijn ingaan tegen de synodale wenschen nopens de polemiek.

Luchtfoto's.

De „Groene Amsterdammer" schreef:

De camera speelt een groote rol in dezen oorlog. Honderden foto's worden gemaakt gedurende verkenningsvluchten om te worden gemonteerd tot een gedetailleerde kaart, welke het vijandelijk gebied tot in de kleinste bijzonderheden toont. En behalve voor deze militaire doeleinden, wordt de camera ook gebruikt voor de propaganda in de neutrale landen. Want het maakt indruk, indien foto's worden gepubliceerd van vijandelijke vliegvelden, havens of verdedigingslinies, vooral indien men in de veronderstelling leeft, dat die foto's in oorlogstijd werden genomen.

De lucht-fotografie kwam eigenlijk pas goed tot ontwikkeling tijdens den vorigen oorlog en van de ervaring, toentertijd opgedaan, werd in de nu weer achter ons liggende periode van vrede dankbaar gebruik gemaakt. Groote gebieden, waarvan het in kaart brengen volgens de orthodoxe methodes jaren en jaren zou hebben gevorderd, werden van de lucht uit gefotografeerd en men verkreeg op die manier in enkele maanden een perfecte fotografische kaart, van groote waarde niet alleen voor de geografen, doch ook voor houtvesters en geologen. Met behulp der lucht-fotografie werden nieuwe kaarten gemaakt van steden en havencomplexen, de topografische dienst maakte dankbaar gebruik van dit nieuwe hulpmiddel om zijn bestaande kaarten up to date te brengen.

Luchtfoto's kwamen in de mode omdat zij beter dan andere foto's het onderwerp tot hun recht deden komen en diverse fotobureaux bezaten of een eigen vliegtuig of zij huurden geregeld een machine voor dit werk. In Engeland o.a. werd den lucht-fotografen weinig of niets in den weg gelegd en zoo kon het gebeuren, dat in den loop der jaren een enorme bibliotheek van luchtfoto's ontstond.

ledere stad van eenige beteekenis, iedere haven, marine-etablissementen, spoorwegstations, vliegvelden, enz. enz. werden „genomen" en uit deze collectie wordt thans geput. Op het eerste gezicht Ujken die kieken echt, in werkelijkheid zijn ze vóór den oorlog gemaakt. Soms vertoonen ze korte schaduwen, hetgeen er op wijst, dat de foto onmogelijk kan zijn genomen in het najaar of den winter. Soms ook komen gebouwen, welke den laatsten tijd zijn neergezet, niet op de gepubliceerde kieken voor. Typeerend in dit opzicht was de hierbij gereproduceerde lucht-foto van een belangrijke petroleumhaven met honderden tanks. In de eerste plaats zijn al die tanks wit geschilderd, hetgeen zeker niet het geval is in tijd van oorlog, v/ant alle gebouwen van militaire beteekenis, en hieronder vallen alle petroleumtanks, zijn zorgvuldig gecamoufleerd. Ten tweede, alle tanks op drie na, vertoonen hun schaduw. Die drie tanks konden dat niet doen om de eenvoudige reden, dat zij op het tijdstip, dat de foto werd genomen, nog niet bestonden. Men was nog bezig met de fundeeringen en door deze kleine „vergissing" was het tevens mogelijk den datum vast te stellen waarop die kiek v/as genomen, n.l. in 1937.

Wij zagen een Duitsche foto van een Engelsch vliegveld met een groot 8, antal toestellen. Het getal kwam ons bekend voor en wij bladerden eens in oude tijdschriften; de kiek bleek genomen te zijn tijdens een vliegfeest in 1938. Niet alle foto's zijn onecht natuurlijk. Ettelijke malen zijn verkenningsvliegtuigen boven de Firth of Forth geweest en hebben daar gefotografeerd; op verschillende van deze foto's zijn de ontploffende bommen duidelijk te zien. Ook Dover en andere kustplaatsen zijn van groote hoogte gekiekt. Allicht. Maar deze plaatjes zijn blijkbaar niet mooi genoeg, hun propagandistische waarde wordt onvoldoende geacht en het materiaal wordt gecompleteerd door kieken, die het eerste oogenblik mogen imponeeren, doch bij nauwkeurig bekijken niet echt blijken te zijn. Een beetje kinderachtig, een dergelijke soort propaganda!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1940

De Reformatie | 8 Pagina's