GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE PLURIFORMITEIT EN ONZE SYNODES. (V.)

Onze bespreking vervolgende, merken we op, dat prof. Dijk in alinea 19 verzekert, dat de synode van Leeuwarden wel besloten heeft, een commissie te benoemen, om de pluriformiteitskwestie nader onder de oogen te zien, maar — zoo zegt coU. Dijk, — dat beteekende niet, dat de synode ten opzichte van dit punt in het onzekere verkeerde.

Dit laatste geloof ik gaarne, wanneer het gaat over het punt-in-kwestie, n.l. dr Buizer's opvatting aangaande de belijdenis. Maar ik kan het niet gelooven, wanneer „dit punt" zou beteekenen: de pluriformiteitskwestie als zoodanig. Want uit de publieke geschriften van meer dan één synodelid kan men zonneklaar aantoonen, dat zij in betrekking tot de kernvragen der pluriformiteitsleer van elkander nog al op beteekenisvolle wijze verschillen. Misschien komt de tijd, dat ik dit breeder zal aantoonen. Maar ieder kan het reeds thans constateeren, als hij de onderscheiden auteurs maar naleest. De kwestie is zóó ingewikkeld, dat men voor haar solutie niets beginnen kan met het feit, dat onze Leeuwarder synode besloten heeft met andere „kerken" in contact te treden, teneinde zoo mogelijk gezamenlijk overleg te plegen aangaande nadere bezinning over het leerstuk der kerk. Men kan vóór zulk een nader overleg stemmen, omdat men een of andere pluriformiteitsopvatting is toegedaan. Men moet er voor voelen, als men de meest bekende pluriformiteitstheorieën van tijdgenooten bestrijdt. Want het zoeken van zulk nader overleg wordt juist ten sterkste aangedreven door de overtuiging, dat God de Heere ons verbiedt, vrede te hebben met de pluraliteit van instituten, die op eenzelfden confessioneelen grondslag staan, doch voorts geen verband met elkander aangaan, om maar niet te zeggen: elkaar bijten en vereten uit kracht van kerkverscheurend dogmatism.e, of van een kerkistisch drijven, dat ten koste van alles waar en valsch in één eenmaal gevestigd instituut aan elkaar blijft verbinden (vgl. alinea 19—23, en 32—34).

Het feit, dat de synode van Middelburg contact gezocht heeft met de Geref. Gemeenten (Kersten ca.), de Chr. Geref. Kerk etc, zegt mij niets; ik heb daar ook zelf later op aangedrongen. Is het niet sprekend, dat daarnaast ook met de Confessioneele Vereenig i n g (in de Herv. Kerk) en m-et den Geref. Bond (in datzelfde instituut) contact gezocht is? Een vereeniging, een bond, zijn geen kerk. Dat niet met de Herv. Kerk, doch met tenslotte particuliere organisaties binnen in haar, aanraking gezocht is, bewijst ten overvloede, dat kerk en niet-kerk naast elkander stonden op het synodale lijstje van hen, met wie te spreken zou zijn over de toekomstige wijze van institueering der kerk in dier voege, dat wie bij elkaar hóóren, ook m.et elkander samenleven in één kerkverband.

Als deze goddelijke eisch zoo zwaar niet woog, zou ik persoonlijk zeggen: laat maar rusten, dat contact. Want, wat de Chr. Geref. Kerk (met de sterke meeningsverschillen, die daar zijn) en de „Geref. Gemeenten" betreft, ieder, ginds zoowel als hier, zal zich overtuigd houden, dat, indien in 1940 het tot kerkelijk saamleven zou komen, we minstens tot 1960 groot verdriet zouden hebben, vanwege de zwarigheid van 't saamleven bij zóó groote verschillen. Verdriet, zooals we ook heel scherp gesmaakt en geproefd hebben na 1892, en het soms nóg ondervinden, als men beschouv/ingen — b.v. inzake 't verbond — die in de oude A-groep rondweg zijn verdedigd, als ongereformeerd hoort afwijzen. Maar dat verdriet moet men voor de goede zaak overhebben: er is een groot loon verbonden aan de gehoorzaamheid; ook dat loon hebben we na '92 ontvangen, en bij alle moeiten in het kerkelijk leven ook van vandaag ontvangen en zien we het nóg, — als we gelooven. En wat voorts den Geref. Bond betreft (ook lang niet eenstemmig, al is er in de laatste jaren een merkwaardige opleving en veelszins prachtige bezinning), en de Confessioneele Vereeniging, met haar droevig, hoewel tanend, barthianisme, met name tegenover laatstgenoemde zou ik, indien ik aan de pluriformiteitstheorie van bepaalde broeders geloof hechtte, uiterst gereserveerd willen zijn, omdat ik meen, dat deze Vereeniging in de laatste jaren een zeer wonderlijke schaats gereden heeft, geslepen naar barthiaansch model.

Maar juist waar ik heb te bukken voor het goddelijk gebod der éénheid van instituut, moet ik ook met hen contact willen bepleiten, omdat ik tenslotte aan hun beginselverklaringen gebonden ben, en ze, bij eventueele nadere ontmoeting, ook daaraan houden kan.

Maar een en ander bewijst dan ook niets voor de pluriformiteit, als ware deze synodaal geijkt. Juist het noodgedwongen zoeken van ontmoeting niet met de „vaderlandsche k e r k", doch met een vereeniging en een bond van hervormde personen, bewijst, dat in onze kerken óók leeft de drang tot erkenning van onze roeping, om al maar door te blijven jagen naar nieuwe, zuiverder-afbakenende kerk-institueering, als 't kan, in samenwerking met bestaande, officieel den kerknaam voerende instituten, en in elk geval óók met organisaties, die den kerknaam niet annexeeren, al houden ze met de kerkkwestie zich intensief bezig.

Men moet niet te veel afleiden uit de onderscheiden handelingen of niet-meer-handelingen der achtereenvolgende synodes met betrekking tot deze materie. En vooral niet de vrije discussie tegenhouden, die steeds vooraf moet gaan aan kerkelijke beslissingen, zal het goed zijn.

K. S.

VOOR SCHRIFTSTUDIE. (I.)

Er is aanleiding om onze blijdschapsbetuiging over wat op exegetisch terrein ons geboden wordt te herhalen. Want niet aUeen heeft de reeks van wetenschappeUjke kommentaren van gereformeerde zijde nieuwe aanwinsten te boeken, doch ook voor het populaire materiaal is wederora gezorgd.

In de reeks Bottenburg (Amsterdam) verscheen van de hand van prof. Greijdanus een nieuw deel: over Lukas (hoofdstuk 1—12). Dit deel verscheen vrij spoedig na prof. Grosheide's kommentaar op 2 Corinthe (1939).

Met deze forsche deelen zijn we heel blij. Ook als we denken aan de dogmatische belangstelUng, die hier in beide kommentaren prikkeUng genoeg krijgt. Prof. Grosheide heeft zijn opvatting aangaande het „zelfonderzoek" in zijn bespreking van Paulus' uitspraak uit 13: 5 neergelegd. Op bl. 453 merkt hij op, dat „psyche" (het grieksche woord, zoo vaak door 'ziel' weergegeven) „altijd moeiUjk te vertalen is, omdat het een woord is, waaraan een voorstelUng ten grondslag ligt, die wij zoo niet hebben. Wij mogen uitgaan van de beteekenis leven" (in 12:15). En de opvatting, die prof. Grosheide geeft van „bekleed" en „naakt" in 2 Corinthe 5 heeft me wel zeer getroffen, door haar afwijken van wat onder ons den laatsten tijd vrijwel algemeen werd aangenomen. Natuurlijk is daarmee geen v/oord gezegd over de vraag welke opvatting juist is. Wel verdient prof. Grosheide's uitlegging bizondere attentie, ook met het oog op de moeilijke anthropologische vragen, die onder ons gerezen zijn. Volgens hem is het in 2 Cor. 5: 1 bedoelde „tenthuis" (huis dezes tabernakels) niet het lichaam, doch staat het op één lijn met het „aardsche bestaan" (de uitwendige mensch), het „uiterlijke levensbestaan op aarde". Men mag volgens prof. Grosheide (175) „niet vergeten, dat bij 'uitwendigen mensch' het 'uitvrendig' niet een omhulling aanduidt, waarin de mensch zich bevindt"; want , , het is de volle mensch", voorzoover nij „uitwendig" is. Geheel in overeenstemming daarmee wil prof. Grosheide het „gebouw", dat we hebben in de hemelen niet zien opgevat als beeld voor het opstandingslichaam, doch als aanduiding van het „hemelsche bestaan". „Naakt" beteekent dan „zonder Christus", „bekleed": „met Christus".

Er is dus weer heel veel stof om na te denken. Wat vast scheen te staan voor velen (ik denk aan mijn classicaal examen, afgelegd tegelijk met dr H. W. v. d. Vaart Smit, bij welk examen 2 Cor. 5 was opgegeven) is hier geheel en al prijsgegeven. De bewijsvoering voor onze anthropologische en eschatologische mzichten is er niet gemakkelijker op geworden. We zijn daar blij mee, want nadenken bUjft een eerste plicht.

Ook prof. Greijdanus laat telkens weer zijn dogmatische belangstelUng aan den dag komen. Wanneer (Luc 1 : 41) bij de begroeting van Elisabeth, moeder van Johannes den Dooper, door Maria, het nog ongeboren kindeke „opspringt" van vreugde „ter begroeting van den in het vleesch gekomen, hoewel nog niet geboren. Zone Gods" dan teekent prof. Greijdanus aan: „deze werking des Heiligen Geestes ging van het kind naar

Elizabeth, niet omgekeerd. Zij begon bij het kind en zette zich daarop voort bij de moeder. We hebben hier de volgorde: Maria spreekt hare groetems, Elizabeth hoort, het kind springt bij dat hooren van EUzabeth op, en Elizabeth wordt vervuld met den Heiligen Geest. Daarop moet gelet worden bij de bespreking van de leer der wedergeboorte. Deze wordt gewerkt door den Heiligen Geest. Maar de vraag is: cum of sine Verbo Dei (d.w.z. mèt óf zonder het Woord Gods, K. S.., vgl. de leerbeslissingen van de synode van Utrecht 1905). Nu heeft men gezegd: althans bij kleine kinderen zonder dat woord, en dan gewezen op Jerem. 1: 5 en Luc. 1: 15. In vs. 41 en 44 kunnen we echter zien, dat deze redeneering niet stringent is. Want hier is wel geene sprake van eene Geesteswerking ter wederbaring. Maar hier wordt wel verhaald eene werking des Heiligen Geestes op een nog ongeboren kind, doch in verband met, en na het hooren zijner moeder van Maria's groetenis. Deze werking des Heiligen Geestes op Johannes paart zich met het hooren van Elizabeth van het spreken van Maria. Zij gaat niet om buiten Maria's spreken, niet sine verbo Marlae (niet zonder het woord van Maria), ofschoon wij ook niet kunnen zeggen: door het woord van Maria, per verbum Mariae, "maar vereenigt zich met het spreken van Maria, cum verbo Mariae. Kan het zoo ook niet toegaan bij de wedergeboorte van nog niet geboren kinderen? "

Tot zoover prof. Greijdanus. Een oude dogmatische kwestie, waarover veel stof is opgejaagd, wordt hier met de exegese in verband gezet.

Volgende week nog iets over het onderwerp, in den titel van dit artikeltje aangeduid.

K. S.

WAT HEEFT „HET EERSTE RECHT"?

Men herinnert zich, dat prof. dr Waterink enkele maanden geleden een alarmkreet heeft geslaakt naar aanleiding van een uitlating van dr S. U. Zuidema. Tevens, dat , , De Heraut" adhaesie betuigde, en van de noodzaak van een mogelijk nieuwe „reformatie" repte. Het groote gewicht, dat deze broeders blijkbaar aan de met dit alles gemoeide kwestie toekennen, zal voor hen zelf reden zijn voor het sterk verlangen naar verdere gedachtenwisseling, zonder welke niem.and ooit tot reformatie heeft willen komen, niemand, die werkelijk reformeerend opgetreden is.

Dit hun verlangen, naar den aard van het oordeel der liefde door ons aangenomen als werkelijk, willen ook wij voor ons deel gaarne tegemoetkomen.

In een nieuwe artikelenreeks gaf prof. Waterink in hetzelfde blad, waarin zijn alarmkreet verscheen, daartoe trouwens gereede aanleiding. Veel, wat daarin staat, kunnen we laten rusten, temeer, waar hetgeen ds Veenhof schreef — het werd enkele weken later gedrukt dan het gezet was — op enkele punten reeds positief Kuyper's meening heeft doen hooren.

Een der eerste vragen, die aan de orde komen, is déze: wat heeft het „eerste recht"?

Volgens prof. Waterink heeft „het onder ons gemeen aanvaarde een eerste recht". Wel erkent hij, gelukkig, dat het recht om daartegen in te gaan, niemand ontzegd kan worden. Maar wie het doet, staat z.i. onder een plicht. Het is de verplichting, „eerst bescheiden zijn visie aan zijn medebelijdende en denkende broederen aan te bieden, ter toetsing en beproeving".

Indien dit bedoelt te zeggen, dat we ons niet mogen aanstellen alsof we op een onbewoond eiland bevonden, hebben we er vrede mee.

Maar overigens voelen we voor dat „recht" van het oudere niet veel.

Zoolang de Geest de kerk in de waarheid leidt, bij haar blijft en in haar woont, zal de dag van morgen heerlijker zijn dan die van gister. Voorzoover de kerk opwast in het geloof, heeft „morgen" meer recht dan „gister", gelijk immers „hetgene eens mans is" meer „recht" heeft dan „hetgene eens kinds was".

En voorzoover in de kerk het vleesch werkt, en zijn begeerlijkheden, ook die naar valsche synthese, naar inertie, naar de oplegging van traditioneele ingrediënten voor een „schat der kerk", waarmee men verder met gemak manipuleeren kan, heeft het „gemeen aanvaarde" van gister heelemaal geen recht boven het nieuwe geluid van wie fouten ziet. Het is een gemakkelijk gelegde onderbouw voor een toren van Babel, maar dien Gods bliksem treffen moet.

Een voorzoover ter ééner, — een voorzoover ter anderer zijde.

Zoolang de kerk zal bestaan op aarde, zal dit tweeërlei „voorzoover" in haar geest gegrift moeten staan, in haar prestaties den beoordeelaar zich opdringen.

Maar dit is dan ook de reden, waarom we maar liever niet van zoo'n „eerste recht" der traditioneele opvatting moeten spreken. Het eerste recht, en dan ook werkelijk het eerste récht heeft de Schrift, en de belijdenis als accoord van gemeenschap. Maar voor het overige geldt wat artikel 7 der Confessie zegt, dat men n.l. geener menschen schriften mag gelijkstellen met de Heilige Schrift, noch de gewoonte met de waarheid Gods, want de waarheid is boven alles, noch de groote menigte, noch de oudheid, noch de successie van tijden of personen, noch de conciliën, decreten of besluiten.

Omdat met dit laatste natuurlijk ieder onzer instemt, kan het verschil van gevoelen alleen maar de consequenties raken. Maar om niet te vervallen in geharrewar over den „bewijslast", is het beter „het eerste recht" niet aan de traditie, doch aan Schrift en belijdenis toe te kennen. Voor het overige zijn we allen tot den bewijslast verplicht; — er is een gebod voor wie iets nieuws wil brengen, om dit te doen in vreeze en beven; en er is een ander gebod, aan het eerste gelijk, om te b e 1 ij d e n, en niet maar na te praten. Om de oogen te scherpen en elke bril te poetsen. Het gebod van zoon-zijn houdt het verbod in van epigoon-zijn. Een gebod is er tot steeds scherper bewijsvoering, niet tot alleen-maar-herhaalde registratie van bewijzen.

Werd dat gebod meer erkend, we zouden samen t e g e 1 ij k e r t ij d de handen geloovig strekken naar „morgen". En de koster uit Ibsen's Brand, die smalend opmerkte, dat „morgen" nooit komt, zou, althans bij óns, spreken als in de lucht.

Nu geven we hem vaak een begrijpend knipoogje. En den inerten broeder een al te vlug „fiat".

K. S.

DE GEZINNEN VAN 0NZE GEMOBILISEERDEN.

Van mejuffrouw A. W. Bos, presidente van de Gereformeerde Vrouwenvereeniging te Rotterdam—• Centrum (Delfgauwstr. 21), ontving ik een brief, waaruit ik het volgende citeer:

In „De Reformatie" van 19 April j.l. nr 29, heeft u opgenomen een brief van een gemobiliseerde, die er zich over beklaagde, dat zijn vrouw thuis zoo weinig meeleven van de gemeente ondervond en eenzaam bleef, 'k geloof zelfs geen gelegenheid had om naar de kerk te gaan.

Ik wil gaarne Uw aandacht en die van bedoelden broeder vestigen op het navolgende, dat de zaak van de keerzijde doet zien.

Onze Gereformeerde VrouWenvereeniging heeft van kort na het begin der mobilisatie door een zeer veelvuldig geplaatst, in het oog loopend bericht in de „Kerkbode" aan vrouwen van gemobiliseerden kennis gegeven, dat wij gaarne hun tot hulp zouden zijn wanneer zij door gezinsomstandigheden niet naar de kerk konden gaan, zoodat zij desgewenscht onze hulp daarvoor konden inroepen. Tegelijkertijd verzochten wij nog van andere vrouwelijke gemeenteleden hulp, omdat we verwachtten, dat het zoo druk zou loopen, dat het voor onze leden alleen misschien te tijdroovend zou worden.

Merkwaardig is, dat wel velen, die bereid waren in gezinnen te gaan oppassen, zich hebben opgegeven, doch geen enkele eenzame huismoeder, die graag geholpen wilde worden.

Wel hebben we door bemiddeling van wijkouderlingen twee adressen opgekregen waar het wenschelijk zou zijn, als we daar gingen.

Misschien is dit resultaat een symptoom van onze gemeente. Mogelijk durft men het met onbekende dames niet aan in zijn gezin.

In elk geval is het resultaat voor ons niet zeer bemoedigend en hebben we ook dus niet den indruk gekregen, dat er veel gehuwde vrouwen eenzaam op uitkomst wachten.

Indien wij ze weten, we komen gaarne bezoeken.

Tot zoover de brief.

Het genomen initiatief lijkt me prachtig. En als onze orrespondent van eenige weken geleden ook dit numer aan zijn vrouw laat lezen, zal zij, en haar mgeving, er zeker winst mee kunnen doen. Dank aan nzendster.

K. S.

GEESTELIJKE VERZORGING DER ZEEVAREN­ DEN TER KOOPVAARDIJ.

Naar aanleiding van de benoeming van deputaten voor de geestelijke verzorging der koopvaardij-verstrooiden door de Gen. Synode van Sneek der Geref. Kerken, besloot Gecohama (Geref. Comité Handels- Marine) op zijn laatst gehouden vergadering van Februari 1940 zichzelf op te heffen en zijn werk ca. aan bedoelde deputaten over te dragen, benevens zijn batig saldo met bestemming als waarvoor het indertijd was gevraagd.

DEPUTATEN KOOPVAARDIJ.

De deputaten van de Gen. Synode der Geref. Kerken, belast met de geestelijke verzorging der koopvaardijverstrooiden, hebben op hun eerste vergadering in Februari 1940 besloten het werk en batig saldo van Gecohama over te nemen, welk Comité zichzelf had opgeheven.

Zij bevelen bij den voortduur hun arbeid aan in de hartelijke belangstelUng van het Geref. volk.

De deputaten zijn: Ds J. Versteegt te Nieuw Loosdrecht. Voorzitter. Ds J. Kremer te Ede, Penningmeester, Gironummer: 380406. Dr P. Prins te Dordrecht en J. Salomons te Gasseltemijeveen, beide leden. G. de Vries, Oranje Nassaulaan 82, Overveen, Secretaris.

HULP OPLEIDING PREDIKANT ARGENTINIë.

In vriendelijken dank ontving ik:

a. ƒ 1.50 door bemiddeling van ds O. C. Broek Roelofs te Geesteren (Gld.), gevonden in kerkcollecte;

b. ƒ 1.— door bemiddeling firma Oosterbaan & Le Cointre, Goes, beschikbaar gesteld door dhr J. G. te Dr., „in plaats van hem toekomende aanbrengpremie nieuwe abonné op , , De Reformatie";

c. ƒ 2.35 van onbekenden gever, op last van hem door Bestuur Postchèque- en Girodienst.

Verantwoording wegens synodewerk ietwat vertraagd. Den vriendelijken bijdragers excuus gevraagd.

K. SCHILDER, Giro 127278.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1940

De Reformatie | 8 Pagina's