GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Veendamsch beroep op WALAEUS

In het synodocratisch gebonden orgaan van Veendam-Wildervank („Ons Kerkblad") schrijft Ds N. Postema iets ter verdediging zijner „synode". Ook zijn betoog gaat weer om de zaak heen. De vraag is immers niet, of niet een of ander argument is aan te voeren vóór het standpunt van de heeren Ridderbos-Grosheide-synode. De vraag is alleen „of wie het er niet mee eens is, daarom in Gods Naam uit het ambt te stooten of er uit te weren is". M.a.w., of de theologische meening der heeren Ridderbos e.d. werkelijk en duidelijk een ondubbelzinnig Godswoord is. Want de kerk mag alleen binden aan Gods Woord; anders wordt ze valsche kerk volgens de belijdenis. Dat hun meening Gods Woord is, schijnen ze zelf te betwijfelen. Waarom zouden ze anders den moed missen, prof. Greijdanus en mij, en anderen uit te werpen als ketters? Wij weerspraken immers hun stelling?

Al is dus het betoog van Ds Postema niet ter zake, we willen toch — op verzoek —• er wel iets over zeggen. Ds Postema citeert Walaeus, die (Synopsis, XLIV, 29) volgens Ds Postema dit zegt:

„Wij eischen met de Schrift vooraf in alle doopelingen geloof en bekeering, althans volgens het oordeel der liefde, en dat zoowel bij de kinderen, die bondelingen zijn ..., als bij de. volwassenen."

In werkelijkheid schreef Waleus iets anders. En wel dit:

De uitwerking van den doop wordt door ons dus niet vastgekoppeld aan dat bepaalde oogenbhk, waarop het lichaam met het uiterlijke water wordt besprengd, maar in alle doopelingen verlangen wij met de Schrift, te voren geloof en bekeering, tenminste naar het oordeel der liefde; en zulks zoowel in de het verbond opgenomen kinderen, in welke naar ons beweren uit kracht van den goddelijken zegen en van het evangelische verbond het zaad en de Geest van geloof en bekeering te stellen is, als ook in de volwassenen, in wie de belijdenis van actueel geloof en bekeering noodzakelijk is. Voorts, evenals zaad, dat in de aarde geworpen is, niet altijd in 't zelfde oogenblik zijn wasdom heeft, maar eerst wanneer van boven regen of warmte erop neerkomt, zoo heeft noch het Woord, noch het sacramentsteeken altijd op 't eerste moment zijn effect, doch eerst op dien tijd, als de zegening van den H. Geest er bij komt.

Ds Postema heeft dus nagelaten, te vermelden, dat Walaeus het heeft over de uitwerking van den doop. Hij heeft eveneens verzuimd, erbij te zeggen, dat volgens Walaeus voor werkelijke wedergeboorte de zegening van den H. Geest erbij moet komen. Hij heeft ook nagelaten, te vermelden, dat Walaeus, slechts één bladzij verder (XLIV, 31), opmerkt, dat de kracht van den doop gelegen is allereerst in het verzegelen der BELOOFDE genade, d.w.z. van de belofte van genade; en dit wel, waar hij zelf nadrukkelijk onderscheidt, van zulk een genade, die is aangebracht of nog moet worden aangebracht; gelijk hij dan ook op een andere plaats (Opera, I, 493) met instemming Calvijn aanhaalt, die met „de meeste" andere theologen zegt (Inst. IV, 16, 20), dat de kinderen gedoopt worden tot toekomstig geloof en bekeering, welke in hen nog niet zijn geformeerd, al is het zaad daarvan in hen verborgen.

Ook heeft Ds Postema niet vermeld, dat vlak daarop (Synopsis XLIV, 31) Walaeus rondweg verklaart, wat de heeren van de synodale wijsheid telkens van zich afschuiven willen:

, , Omdat evenwel die belofte niet absoluut. doch met de voorwaarde van geloof en bekeering verbonden, is volgt daaruit, dat die genade slechts wordt verzegeld aan hen die gelooven en zich bekeeren, en mitsdien ook de teekenen niet onwaardiglijk gebruiken, 1 Cor. 11 : 29."

Wij voor ons zijn het in de preciese formuleering iet met Walaeus eens. Maar dat hij door 't synoale Praeadvies terecht zou zijn aangehaald, en „geïnterpreteerd", dat betwisten wij; hetgeen wij nader hopen aan te toonen, wanneer wij de verluffende fouten aan gaan wijzen, die het bekende synodale Praeadvies kenmerken in het door Dr A. D. R. Polman geschreven historische gedeelte van dit slordige document.

Hoc weinig Walaeus eraan denkt, een beschouing als de synodale over te nemen, kan reeds hij zich indenken, die bedenkt, wat Ds Postema óók al weer verzuimt te zeggen, dat n.l. Walaeus zelf (Opera, t.a.p.) eraan herinnert, dat het in de kinneren aanwezige zaad door den één een „habitus", d.w^.z. een aanwezige eigenschap, door den ander een „inclinatio", d.w.z. een geneigdheid genoemd wordt. Het „hebben van den Geest" beteekent bij de oude theologen trouwens meermalen nog iets anders dan het werkelijk door den Geest bewerkt zijn; het duidt veelal niet meer aan, dan het belofterecht hebben op den Geest, die immers in de verbondsbelofte is toegezegd; evenals van de kinderen in denzelfden zin gezegd wordt: Ze hebben de zahgheid(!). En dan zijn er nog theologen, die bij het „hebben van den Geest", zelfs als zij Hem zien werken in de kinderen, nog maar denken aan de z.g. voorbereidende genade, waarover weer een aparte verhandeling zou te schrijven zijn, doch die in elk geval iets anders is dan de wederbarende genade.

Ook over die kwestie van het geloof als „habitus" is veel te doen, b.v. in den tijd tusschen Walaeus en Durandus (XXXI, 15), waaraan we thans voorbijgaan.

Wat Ds Postema verder opmerkt aan mijn adres is al ettelijke malen voor hij als nummer zooveel het anderen naschreef, door mij weersproken. Mijn papieren zijn nog niet in mijn bezit; is dat het geval, dan hoop ik er wel iets van door te geven. Hoe weinig Ds Postema's beweringen om 't lijf hebben, kan b.v. daaruit blijken, dat hij meent, tegen mijn huidige optreden contra de binding (met effect van uitwerping etc.) aan een synodale formule inzake het „houden voor wefdergeboren" te kunnen aanvoeren, dat ik toch vroeger wel heb geopponeerd tegen het , , vervagen" van het verbond Gods tot een aanbod van genade, een aanbod, dat ook komt tot Turken, heidenen. Joden. Vindt Ds Postema dat zoo vreemd! Dan kent hij ons niet, ofschoon hij toch over ons schrijft. Want niet alleen ik, doch ook alle vrijgemaakte of bezwaarde gereformeerde belijders schreven of schrijven, ook deels in officieele stukken, dat zij de degradatie tot een bloot aanbod van de hand wijzen. De schenking van een recht met bevel tot geloof en bekeering is heel wat anders dan een aanbod. Als Ds Postema werkelijk zelf de Synopsis leest, voor hij zijn kerkbode schrijft, en niet maar Dr Polman naschrijft, dan kan hij gemakkelijk in de buurt blijven, om te zien hoe b.v. Polyander in diezelfde Synopsis (XXII, 6) de aanbieding onderscheidt van andere momen­

ten in Gods werk.

„De kerk moet...”

Maar welke „kerk"?

Men zegt zoo vaak: „de kerk" moet één blijven; wij moeten blijven bij „de kerk"; en zoo voort. Groen van Prinsterer schreef 23 JuH 1864 aan het adres van Ds J. H. Gunning Jr een brochure: „Natuurlijk of ongerijmd? " Op blz. 27 heet het:

„Ook de Hervormde Kerk moet vrij zijn. Voorzeker; maar welke kerk? De historische, of de reglementaire?

In Nov. 1863 bragt ik de vraag in de Tweede Kamer.

„Het Gouvernement wil de Kerk vrijmaken. Maar welke Kerk? De Kerk in haar nieuwerwet' schen synodalen kerkvorm? Of de Kerk op geschiedenis en belijdenis gegrond? "

De vraag van Groen klemt nog.

Wie voor de „kerk, op geschiedenis en belijdenis gegrond" strijdt — zooals de van zondige besluiten naar art. 31 K.O. zich vrijmakende kerken en geloovigen hebben gedaan, die strijdt voor het behoud van „de Gereformeerde Kerken". De anderen hebben haar verraden. En alzoo gedenatureerd.

K.S.

Het tempo, o wee, het tempo ....

De redevoeringen, en ook wel sommige geschriftjes, der huidige synodocratici bereiken soms haar propagandistisch-theatraal hoogtepunt, als ze komen tot de verzuchting: o, die vrijgemaakten, o die bezwaarden, o die Schilder, — wat hebben ze eèn ijselijk vlug tempo aangenomen in de zaak van hun vrijmaking. Binnen enkele maanden was de zaak beslist. Neen, dan die goeie Hendrik de Cock! Die heeft er veel en veel langer over gedaan, eer hij er toe kwam te breken met de Ncd. Herv. Kerk. Die heeft er bijna een paar jaar over gedaan. Maar die Schilder, o foei. Leek hij maar wat meer op onzen Hendrik de Cock!

Intusschen behoort ook deze verzuchting tot de nonsens, waarmee de synodocraten, zichzelf en het volk bedwelmen. Want het tempo, dat is niet bepaald door Schilder, doch DOOR HEN ZELF. En door niemand anders.

Wat Schilder betreft, u kent zijn visitekaartje? Het is geschreven door den zeer humanen Dr K. Dijk, den kerken gepraesenteerd door het moderamen zijner „synode", gedrukt bij de N.V. U. M. J. H. Kok te Kampen. Er staat op: „deze afgezette predikant en ontslagen hoogleeraar". Het kaartje is gepraesenteerd aan alle kerkeraden in toelichting nummer zóó en zooveel.

Derhalve: „deze afgezette predikant."

Welnu, vraag nu eens aan al die synodocratische orateurs en scribenten, hoe lang het geduurd heeft eer de Ned. Herv. Kerk „in generaal-synodaal verband" zoo'n visitekaartje liet drukken voor Hendrik de Cock? U behoeft dan niet eens meer te vragen, hoe lang het geduurd heeft, eer een visitekaartje: „deze ontslagen hoogleeraar" gedrukt werd voor dien ander, dien men in de zeventiende eeuw uit het hoogleeraarsambt ontsloeg, en die dus niet Hepp of Van Schelven heette, hoogleeraren, die zich openlijk verzetten tegen synodebesluiten van 1936 inzake de N.S.B, en de C.D.U., doch met wie de synodocratische leiders geen procesje-van- 'n-paar-maand begonnen zijn, omdat 't aan de leden van de V.U. niet gevallig was. Vraag dus alleen maar naar het tempo, inzake Hendrik de Cock, bepaald door de Ned. Herv. Kerk.

Het antwoord zal luiden:

De CocA: kreeg jaren lang — van 1833^1835 — kans zich te verweren.

Maar de huidige synodocraten gaven daartoe geen kans. Hier ligt, meneer Schilder, onze beschuldiging. Verweer wordt niet afgewacht. Een antwoord, dat we nog altijd van u hebben moeten, nemen we niet eens in ontvangst. Hier ligt onze beschuldiging. En meteen vijf vragen. Wilt u maar antwoorden? Ja of neen? Antwoordt u niet, dan zullen we uit de door ons geconstateerde(U) zonde (we stellen ons dadelijk aan, alsof ze meteen voor God bewezen is) de consequentie trekken. M.a.w. dan wordt u toch geschorst. Antwoordt u wet, maat dan op uw manier, die we natuurlijk al lang kennen, want we kennen u zelf, dan wordt ge óók geschorst. Met heilbede en broedergroet, de „Synode". P.S. Antwoord binnen 14 dagen, niet vergeten, — anders, zie boven. Als boven.

Maar nu De Cockl

Met handhaving van al onze bezwaren tegen wat de Herv. Kerk in de jaren 1833/4 bestaan heeft tegen Hendrik de Cock moet het ons tóch van 't hart dat de Ned. Herv. Kerk van de vorige eeuw tegen De Cock zich inzake het tempo fatsoenlijk gedragen heeft, en de „synode" der Geref. Kerken tegen den derden opvolger van De Cock's zoon, d.w.z. tegen Prof. Dr K. Schilder, zóó grof-onfatsoenlijk, dat de Herv. Kerk er een prachtig figuur bij maakt.

Hier de bewijzen:

a) 4 Nov. 1833 aanklacht tegen De Cock.

b) 20 Dec. 1833 De Cock geschorst ^ maat dan heusch niet door de Algemeene Synode. Die deed toen zulke gekke dingen niet. Zelfs die niet,

c) Vervolgens protest van den kerkeraad van De Cock. Die had toen nog wat te vertellen. Die is zelfs er bij geweest, meer dan eens, als de heeren aan 't schorsen toe waren. In 1944 evenwel negeert men bij de gereformeerden de kerkeraden absoluut. Ondanks hun kerkenorde, die zulke schandelijke arrogantie uitdrukkelijk verbiedt, hetgeen reeds door eenige behoorlijke rechters pubhek is uitgesproken.

d) Eveneens kwam er toen protest van De Cock zelf. Die had immers nog niet direct met de algemeene synode te doen. Maar in 1944 worden twee hoogleeraren zoo maar direct door de generale „synode" geschorst! Waar zullen hun kerkeraden, waar zullen zij zelf, dan nog protesteeren? Het machtsapparaat van Dr H. H. Kuyper c.s. staat dadelijk klaar om den kerkelijken weg absoluut te verloochenen.

e) Daarna onderscheiden brieven van kerkeraad èn De Cock aan het provinciaal kerkbestuur en aan den koning. Maar in 1944 krijgt geen enkele geschorste de kans, de provinciale synode in het geding te betrekken. De hiërarchie noemt een poging daartoe zelfs revolutie!

f) Vervolgens: toezegging van het provinciaal kerkbestuur, dat 't de zaak De Cock zal onderzoeken. Verschijning van De Cock voor 'n commissie uit 't provinciaal bestuur. Maar wie krijgt in 1944 daartoe de kans? Niemand.

g) 1 April 1834 uitspraak van het Provinciaal Bestuur. Het is dus officieel in de zaak bezig. In 1944 — geen schijn of schaduw van zoo iets.

h) Daarna: protest van De Cock. En brief naar den koning.

i) Hierna: 29 Mei 1834 afzetting voor het provinciaal kerkbestuur.

j) Dus: schorsing op 20 Dec. 1833 en afzetting eerst op 29 Mei 1834. Vrij lange afstand tusschen die beide datums. Willen de huidige synodocraten hun menschen eens vertellen, hoe kort de afstand tusschen schorsing en afzetting was in de karikatuur-procedure-Schilder? Ze zullen alleen maar kunnen blozen, vooral als er Hervormden in de buurt zijn.

k) Maar met die afzetting is 't voor De Cock nog niet afgeloopen. Want De Cock is afgezet door de provinciale instantie; hij heeft dus de kans, te gaan naar de algemeene synode. In 1944 evenwel heeft geen mensch die kans: de generale synode, manus-van-alles, pakt 't heele geval zelf aan, en doet alles alleen!

1) Zoo kan de kerkeraad van De Cock (die er nog altijd is, en er bij betrokken is) zich wenden tot de Provinciale Staten en naar het provinciaal kerkbestuur, 't Gebeurt ook. 't Geeft niets. Daarna gaat de kerkeraad naat de algemeene synode. Het was dus appèlzaak! Wie kreeg daar de kans toe in 1944? Niemand: men stuurt vanwege de „generale synode" een bidbriefje aan de kerkeraden waarin deze worden vermaand — de pen van Dr K. Dijk is weer bij de hand — den Heere te bidden (!) om bekroning van de schorsing van Schilder met zijn goddelijken zegen (!!), en waarin tevens zoo langs den neus weg verteld wordt, dat de bezwaarden ALLEEN naar de volgende generale synode zich hebben te wenden! De kerkelijke weg alweer opgebroken! En de kerkeraden loopen in de fuik.

m) Hierna, op 16 Juli 1834 inzake De Cock uitspraak der Generale Synode. Conclusie: het provinciaal kerkbestuur krijgt deels een openlijke afstraffing; de AFZETTING WORDT ONGE­ DAAN GEMAAKT, al blijft de schorsing gehandhaafd; en De Cock krijgt nog een half jaar tijd. (Vgl. brief van 18 Aug. 1834).

n) Hierna nog eens correspondentie met het Provinciaal Kerkbestuur.

o) En dan BINNEN dat half jaar afscheiding van De Cock. DIE WAS DUS NOG NIET EENS DEFINITIEF AFGEZET. En toch afscheiding!

Conclusie: laat die redenaars en schrijvers zich wegschamen.

De Cock brak VOOR zijn definitieve afscheiding. Schilder NIET.

De Cock heeft zijn tempo verhaast; Schilder niet.

De Cock kreeg volop kans den kerkelijken weg te volgen. Schilder niet.

Met het De Cock tijd van 4 Nov. 1833 tot 16 Januari 1835. In het geval-Schilder heeft het groepje, dat de (ver)leiding voor zich nam, de heele affaire bedisseld in een paar maand. Revisie (!!) inbegrepen!

Het synodocratisch mes snijdt altijd aan twee kanten. Eerst jaagt men in ZIJN EIGEN TEMPO de zaak erdoor. Dan DANKT men den Heere voor 't tempo.

En als dan Schilder, die juist om dat tempo de heeren aan hun jas trok, HUN tempo noodgedwongen aanvaardt, en zijn conclusies trekt, dan zuchten zij: o wee, dat tempo, dat tempo ..,

Het nageslacht zal zijn verachting niet weerhouden. De synodalen zelf zijn er vandaag nog te verblind voor. Ze zijn vergeten, wat boven het Asser gerechtsgebouw staat, hoewel ze dat gebouw toch vaak gepasseerd zijn. Daar staat boven:

Sine institia nulla libertas.

Dat - wil, vrij vertaald, zeggen: o- gij synodale dominees, vandaag kunt ge u wel ontdoen van al die conscientiekreten tegen zooveel schandelijks. maar ge bedenkt niet, dat een kerk, die het recht [ schendt tegenover een man, die u niet aanstond, of ten faveure van leiders, die u wel aanstonden, ; straks ook u zelf zal beknotten in het recht, dat | Christus aan Zijn kerken gaf.

Wat tempo? Het uwe!

De Hervormde Kerk van 1834 was in dezen tienmaal beter dan gij. Geen wonder: corruptie optimi

pessima.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1945

De Reformatie | 8 Pagina's