GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Despoten houden van groote woorden. Ik denk nu aan Napoleon. Gteen zijner tijdgenooten had hem, geloof ik, beter door dan de Oostenrijksche staatsman Mettemich en deze, die een evengoed verteller als diplomaat was, verhaalt in zijn „Memoires" van een algemeene audiëntie voor de gezanten aan het hof van dien machtigen heerscher over Europa.

De keizer was slecht gemutst over de houding van Oostenrijk en begon al spoedig tegen Metternich uit te varen, die er zich niet al te veel van aantrok.

Hij zegt er van: naarmate onze conversatie voortging, verhief de keizer gedurig zijn stem, zooals hii gewoon was te doen, als hij iemand, met wien hij sprak, wilde intimideeren en de omstanders wilde overbluffen.

Hetzelfde werd ons telkens verteld van Hitler, die bij de onderhandelingen al luider begon te roepen en al sneller te spreken. Iemand intimideeren met het groote woord.

Nu zijn een paar desnoten van onzen tijd van het tooneel verdwenen, maar de ergste despoot is gebleven. Dat is het groote woord zelve.

Eenige dagen geleden raakte ik, op een wandeling in gesprek met een opzichter onzer plantsoenen, en wil kregen het over de ding-en van den dag, over de politiek en het maatschaiDpeliik gebeuren.

Hii zeide: weet U wat feitelijk geschiedt? De menschen willen den werkelijken toestand overbluffen.

Als wij rake typeeringen willen vernemen, moeten wil niet zijn bii die zich thans als voorname intellectueelen aanbieden, maar zoo bij den gewonen man.

De werkeliikheid overbluffen kan juister en schemer het leven van heden worden geteekend?

Het leven op alle gebied, op dat van den staat en de maatschappij en de kerk?

Overal ontmoeten wij het groote, hoogmoedige woord van den mensch, al of niet even gedrenkt in mystieke vroomheid.

En niet alleen- in het groote woord, maar ook in het groot-doen willen de menschen den werkelijken toestand overbluffen.

Het eroote woord en machtige gebaar gaat brutaler dan ooit voor de werkeliikheid staan en het valt ons menigmaal moeilijk door dat vertoon heen te zien.

Het is precies als in de dagen van Ezechiël; het is het optrekken van een leemen wand door den een, en het bepleisteren van die wand met looze kalk door den ander.

En wat men ons voorhoudt is opnieuw Utopia. Ik vrees, dat het ook ten onzent uitloopt op de woestijn der inflatie, een der grootste rampen, die het leven treffen kan. Ge moet er thans de ernstige Fransche bladen maar over lezen.

Nu een jaar lang waren wetenschappeUjke lieden, economen en sociologen, en politici en theologen, ja wie al niet, bezig om den werkelijken toestand te overbluffen.

Zelfs de jongste vredesoonferentie werd geopend met een rede van den Pransohen minister-president, Bidault, die, terwijl allen daar zitten met een angstig hart, vertelde, dat men bezig was den oorlog uit te bannen. Al weer, alsof 1918 er niet is geweest. Wat ook veranderen moge; de ongeloovige mensch blijft dezelfde.

Het zal vrede, vrede zijn en geen gevaar.

Er zal een democratische samenleving komen zonder gebrek, en een maatschappij, die nu eerst den mensch tot mensch maakt door hem te doen opgaan in de gemeenschap.

Het aantal valsche profeten is legio. Het aantal plannenmakers eveneens. Ik las zelfs van een „planetatisch" denken, van planisme en dirigisme, humanistisch marxisme en nobel communisme.

Met het verleden rekent men algeheel af. Het heden heeft men in de hand en men bepaalt het morgen. Wat willen wij meer?

Zelfs de nieuwste wijsbegeerte, dat van den exis­ tentialist, heeft ook reeds haar sociologie en haar politiek. Met een vloed van groote woorden worden de ergste algemeenheden tot wonderlijke krachten verheven.

De existentialist heeft het natuurlijk druk over het , , Dasein" en „Daseinswichtige" en over het zien van het innerlijke en zijn „ervaring".

En onderwyl zoo de waarheid onder den voet wordt geloopen en de werkelijkheid wordt overbluft, vertelt hfl, dat de menschen hun begeerten en handelingen in overeenstemming moeten brengen met de „naakte realiteit".

Men verwacht eigenlijk niet dan mirakelen. Nu schijnt het wel, dat er in de wereld der sociologen en economen eenige bezinning komt.

In het Leuvensch „Tijdschrift voor Philosohie" vond ik een leerzaam overzicht over de nieuwste litteratuur op dit gebied.

Men komt nu weer tot merkwaardige ontdekkingen.

De al te onstuimige hervormingen worden hier en daar weer sceptisch beoordeeld. Er komen waarschuwingen, inzonderheid tegen de wilde manipulaties met het geld en tegen de grootsche verwachtingen, die de „personalistische socialisten", de regeerders van vandaag, kosteren - aomtrent de nationalisatie van het bank- en crdietwezen.

Er is zelfs een econoom, die zegt, dat wij toch eenige rekening moeten houden met de werkelijkheid, want, zelfs — en dit z e 1 f s is welsprekend —• Sovjet Rusland heeft moeten rekenen met de nu eenmaal bestaande wetmatigheden. Hoe is het mogehjk!

Men begint ook al te sputteren tegen de „geleide economie" en het „dirigisme". Er is er een, die een gematigd dirigisme wil en een ander durft er zelfs mee te spotten.

Ook het „planisme" moet af en toe een veer laten.

Bedenk wel, zegt een schrijver, dat dit planisme een Janijskop heeft. Aan den eenen kant kijkt u het nationalisme aan en aan dén anderen het socialisme. Daar is niet veel meer voor noodig of wij hebben de verbinding, het nationaal-socialisme terug.

Hitler zou, als hij nog leefde — en wie weet of dit niet zoo is — kunnen grijnslachen.

Nog is er een socioloog, die weer gewaagt van de „sociale orde". Hij waarschuwt, dat wij ons toch geen valsche voorstelling moeten maken van de beteekenis van het geld. De vervalsching van het geldbeeld, dus zegt hij, blijkt een groot gevaar te zijn. „Deficitaire finantieele politiek — d.i. het leven van tekorten — leidt tot verslaving".

Onze „partij van den arbeid", die nu reeds protesteert tegen zeer redelijke bezuinigingen van onzen minister van onderwijs, mocht wel eens terdege luisteren.

De schrijver, hier bedoeld, heeft deze treffende ontdekking gedaan, dat de overheden en wij allen de tering moeten zetten naar de nering.

Maar daartegen komt zelfs de overigens niet onverstandige overzichtschrijver in verzet. Dat is „liberalisme" zegt hij. Dit past Rome thans niet.

Maar nog is er weer een auteur, die verklaart, dat het economisch bedrijf, zooals het zich in den tijd voltrekt, een gegeven biedt, dat niet ten volle toegankelijk is voor wetenschappeUjke procédé's.

Wij moeten, zegt hij, ons niet verbeelden, het morgen te kunnen beheerschen. Wij moeten ons denken aanpassen bfl deii bestaanden toestand. De onzekerheid kan niet worden opgeheven.

Ik dacht daarbij weer aan den man, die mij van het overbluffen van den toestand sprak. Wij zijn doodarm, dus zeide hij, en wij doen, alsof wij kunnen leven in groote weelde.

Welnu — wetenschappelijk is heel die plannenmaatschappij dus al weer omvergeworpen.

Maar onze politieke heele en halve socialisten willen daar niet van weten. Zij kunnen ook niet anders, want de menschen zijn nu eenmaal verdwaasd geworden.

Eens zei een socialist: ik ben bang voor een revolutie, maar als het volk er mee begint, loop ik maar voorop, want anders gaat men ten onder.

En zoo is het ook nu. Ik vermoed, dat er onder de politieke leiders wel zyn, die iets van de werkelijkheid bespeuren, maar als de menschen nu eenmaal dwaas zijn, doen zy mee, om voorop te blijven loopen, misschien met de gedachte dan nog te kunnen leiden.

Naar de uitspraak van dien Franschen revolutionair: ik ben hun leider, dus moet ik volgen.

De vraag dringt zich nu aan ons op: wat moeten wij doen, die ons nog antirevolutionair noemen? Ik krijg soms den indruk, dat wij ons ook al niet kunnen onttrekken aan het overbluffen van de werkeUjkheid. Wij doen dan „gematigd" mee m onze programma's en onze economische vondsten. Zou het niet echter onze eerste roeping zijn, zooals een Groen die in zijn dagen verstond, om tegenover den brutalen overmoed der menschen van onzen tijd, weer te spreken, zooals de oude profeten, Jeremia en Ezechiël, het durfden m hun dagen, die sprekend op de onze gelijken?

Ik weet wel, dat men zal zeggen: dat wordt eentonig, en altijd weer hetzelfde.

Alsof de valsche profeten niet van den morgen tot den avond dezelfde dwaasheden herhalen, nu al tijden aaneen.

Als de menschen het zuivere profetische woord naar de Schrift niet willen hooren, ligt dat zeker niet aan de herhaling, maar omdat zq ooren hebben, die niet meer willen hooren. Het is heel erg, als God de Heere dit oordeel over de menschen brengt, maar deze verharding komt, als er geen luisteren meer is naar de waarschuwende oordeelen, %ie in zoo grooten getale en in zoo groote kracht tot ons kwamen.

En dreigt ons niet het allerergste, als zelfs in de kerk, die nog zegt naar het Woord Gods te willen luisteren, de valsche profetie met even groote stoutheid spreekt als in de wereld?

Ik hoor die zucht om de werkelijkheid en de waarheid te overbluffen, in de groote woorden van de Nederlandsch-Hervormde Synode, en helaas, evenzeer, zij het dan nog niet inzake de „activiteit" maar in het neerhalen van de groote dingen onzer getrouwe belijdenis, in de synodocratische gereformeerde pers.

Altijd weer dat brutale woord, dat de waarheid il overschreeuwen. En altijd weer ook dat gretig luisteren naar dat brutale woord, omdat de menschen het vóór alles gemakkehjk en rustig willen hebben voor hun leven.

Wat wij niet moede moeten worden te zeggen, is de werkelijke nood van onzen tijd en de vermaning tot waarachtige verootmoediging.

Op de vredesconferenties en in de parlementen behoorde de ellendige mensch, die met de veelheid van zijn groote woorden den angst, die in zijn hart leeft, wil overbluffen te roepen: wees ons, Drie-eenige God, tegen Wien wij zoo vreeselijk hebben overtreden, genadig. Zie ons aan in onze ellende. Gij, Die onze groote woorden hebt gehoord, red ons uit onzen nood.

Zoo spraken de profeten van den ouden dag. Zoo riepen zij overheden en volken op de regeering Gods en Zijn ordinantiën te zien en te erkennen.

En zouden wij thans wel een andere taak hebben?

Met vriendeUjke groeten en heilbede Uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 augustus 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 augustus 1946

De Reformatie | 8 Pagina's