GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Nog eenmaal — dit ter geruststelling van mijn lezers — het Joodsche probleem. Eigenlijk mogen wij van probleem niet spreken, want het gaat hier om de groote verborgenheid, die ons is geopenbaard. Lezen wij maar altijd weer heel opmerkzaam Romeinen negen tot twaalf.

Het is waar: wij moeten den Jood er gedurig aan herinneren wie hij is, en ons zelf, wie wij zijn.

En dat zeker niet door hem een Oostersch gewaad aan te trekken, en o n s zelf te verzekeren van de rechtvaardigheid, die uj^ de wet is.

De Dordtsche vaderen, - die dicht bij de Schrift leefden, zagen het aanstonds goed: ontvangt den Jood vriendelijk, maar bidt en werkt voor zijn bekeering. En de grootste dichter der Reformatie, Revius, vertolkte de stem der ware kerk, die alle antisemietisme in den wortel aantast: het zijn niet de Joden, o Heere, die U kruisten. Ik ben het

Als we letten op de verharding van den Jood en het oordeel, dat hij daardoor over zich haalt, laten wij bedenken, wat de apostel Paulus zegt van den waren olijfboom en de natuurlijke takken. Werden z% uitgehouwen en wij ingeënt, wat moet er van ons worden als wij den Heere Jezus Christus ongehoorzaam zijn en Hem verwerpen?

Wat moet het lot zijn van een zich nog noemende Christelijke wereld, die in verharding den Jood misschien nog overtreft?

Want de Jood is niet maar de natuurlijke menseh, zooals de heiden, maar hij is het kind van het Verbond. Het verbond met zijn rijke belofte, doch ook met zijn heiligen eisch, met zijn grooten zegen, doch ook met zijn vreeselijke wraak.

De Jood is en blijft de meest begenadigde meijsch, de rijkst gezegende; zijn volk, het volk van teekenen en wonderen, maar dat de beteekende zaak hoogmoedig verwierp en nog verwerpt.

Juist dit meest begenadigde volk, dit heel zijn leven door wandelt in teekenen en wonderen, heeft naar een teeken gevraagd.

Het volk, dat het Woord ontving, heeft dat Woord verworpen.

Het is het volk, van hetwelk de apostel Petrus zeide op den grooten Pinksterdag: gjjlieden zijt kinderen der Profeten - en des verbonds.

En de apostel Paulus verklaart: welke is dan het voordeel van den Jood en welke is de nuttigheid der besnijdenis? Veel in allerlei manieren, want dit is wel het eerste, dat hun de woorden Gods zijn toebetrouwd.

En dit hoog bevoorrechte volk, dat heel de menschheid, door de vervulling van die woorden Gods, ten zegen behoorde te zijn, is het meest ondankbare en hardnekkige volk geworden.

Had het naar den apostel Paulus willen luisteren — en hoe heeft hij onder de afwijzing van het Woord geleden — het was als volk verdwenen om als kerk de menschheid te zegenen.

Maar het heeft zijn Koning en Heere verworpen en moet nu blijven tot den dag der voleinding, als een getuige, naar Augustinus zei, van de waarheid van het Woord, maar ook van de waarheid van het oordeel, voor wie dat Woord verwerpt.

Wat is de zonde van den afvalligen Jood? Dat hij zijn eigen gerecljtigheid wil oprichten, dat hij nu verzekert: de menseh is goed, hij kaji alles door eigen kracht goed maken. En dan ziet het Joodsche volk zich zelf als „de lijdende knecht des Heeren" en het presenteert zich zelf als den Messias. Misschien nooit sterker dan in de jongste Joodsche litteratuur. ,

Wij zijn, zoo zeggen moderne Joodsche schrijvers, het volk der wet.

Eli die wet wordt verheven boven-den Wetgever. Eerst is er de Thora, en dan God|; d.i. de menseh, die zich tot God verheft.

De Joden hebben, zoo zeggen zij, geleerd, wie de menseh is, de menseh, die door de volbrenging van de wet, groot is en goed; zij hebben ook de beteekenis van den naaste ons doen zien.

En daarna de waarde van de menschheid.

En dit wordt door de afvallige christenheid in Europa en Amerika aanvaard. Het eens gedoopte Europa heeft zich, wat zijn geestelijk leven betreft, volkomen laten verjoodschen.

Men zegt wel eens, dat de aard van den Jood revolutionair is.

Juister is, als wij zeggen: de revolutie, die de volken thans verteert, is volkomen verjoodscht. Afvallig, verhard.

Israël is het volk, dat het teeken des verbonds, de besnijdenis, behoudt, maar de beteekende zaak verwerpt.

Maar dit kind der besnijdenis, dat zoo diep is gevallen, is gevolgd door het kind des doops, dat hetzelfde doet.

En zoo zal het oordeel over de christenheid waarlijk niet minder zijn dan die het Joodsche volk trof.

Zeg ik hierin te veel? %

Het afvallige Joodsche volk heeft de grootste geesten voortgebracht, die het Christenland hebben verleid.

Reeds een halve eeuw na Christus was het de Jood Philo, die de gevaarlijke vermenging bracht van Schriftuurlijke waarheid en Heidensche wijsbegeerte. Mozes en - Plato op dezelfde lijn.

En dit werk is in de eeuw der Reformatie tot zijn uiterste consequentie gevoerd door den nieuwen Philo, Spinoza, den man der Schriftcritiek en van den val der menschelijke rede tot het diepste dieptepunt, dat zij kan bereiken, n.l. door de wereld God te noemen, en de rede haar schepper en onderhouder.

En in onze eeuw was er weer een wijsgeer, die men als de moderne Philo huldigt, de Marburger Hermann Cohen, die den val des menschen, die de zonde volkomen loochent, en de kracht der wet op het hoogst verhief: deemoed, ' — geliefkoosd woord voor den grootsten hoogmoed — gerechtigheid, trouw, vrede, heimwee naar God, die hij ziet in de oogen van den medemensch,

De Jood leert ons, zoo juichen afvallige christenen, wie de menseh is.

Hij leerde ons ook, zoo roemt men, wat onze naaste voor ons moet zijn. o

Wie Brunners ethiek bestudeerde of Gogartens geschriften las, weet, hoeveel zij ontleenden aan den wonderlijken Weenschen Joodschen geleerde Max Buber.

Trouwens, wie zal den invloed teekenen van een Marx voor heel het staatkundig en maatschappelijk leven, van een Freud voor de wetenschap en z.g.n. kennis van het diepste wezen van den mesch, van een Einstein inzake de kennis van den kosmos en zijn wetten of zijn gemis aan wetten?

Had Nietzsche ongelijk, toen hij zei, dat de Jood de wereldjournalistiek beheerschte?

Hoe groot was de Jood in de wereld van het geld en van het recht.

Hoe groot in de wereld der revolutie aller landen. Men speurde zijn invloed alerwege en het behoeft ons niet te verwonderen, dat er een schrijver was, die in Hitler niets anders wilde zien dan een soort speeltuig van den joodschen geest.

Hoe groot was de Jood in de wereldlitteratuur. Men denke aan Heinrich Heine in de vorige eeuw, aan de Zweigs in de onze, aan Ludwig en Benda en Kafka en Sjeshof en Thomas Marni en Wasserman en Maurois.

Zelfs Kant, die geen Jood was, is geroemd als zijn leerling, want hoorde men in zijn: Gij zult, niet den donder van Sinaï's wet?

Verjoodscht is de wijsbegeerte; men leze maar eens, hoe prof. Pos, kind des verbonds, in het door mij reeds genoemde werk, den Jood Spinoza verheerlijkt als de wijze, die wereldgrond en wereld één deed zijn en niet alleen de wetenschap, maar ook de religie

bevrijdde van het waarachtig geloof in den Drieeenigen God, Schepper des hemels en der aarde.

Verjoodscht is het moderne protestantisme.

En het behoeft ons niet te verwonderen, dat, nadat in Rusland, naar gemeld werd, een standbeeld werd opgericht voor Judas, die zijn Heere en Meester verried, een Engelsch theoloog om een standbeeld riep voor den Farizeër en Schriftgeleerde, uit wiens hand Judas het verradersloon ontving.

Het Joodsche volk is zoo geworden tot een verschijning van den antichrist, ja, zou dien ten volle willen zijn.

En het Joodsche „raadsel" is nu zeker dit, dat de christenheid, die den Jood zóó aanvaardt in zijn denken en doen, tegelijk met wilden haat tegen hem ingaat in dat wonderlijk, telkens weer opvlammend antisemietisme.

Zij wordt hem gelijk en zij haat hem.; zij haat hem te meer, naarmate zij meer op hem gelijkt.

Daaruit zien wij, dat het Joodsche probleem tegelijk het probleem der afvallige christenheid is.

Zij heeft eens den doop ontvangen, het teeken en zegel van het nieuwe verbond, dat de vervulling is van het oude.

De grootste beloften zijn aan haar beteekend en bezegeld.

Geen rijkere zegen kon haar geworden: het heil voor tijd en eeuwigheid. Hoe groot is de barmhartigheid Gods, die altijd maar blijft roepen. Jood en Christen, tot bekeering, en Wiens oordeelen nog altijd een roepstem zijn tot het behoud.

Maar als de gedoopte christenen d^e heerlijke beloften verwerpen, en in grooten hoogmoed en verbeten woede ingaan tegen den Koning der koningen en Heere der heeren, dacht iemand dan, dat het oordeel over hem anders zoude zijn dan dat hetwelk den Jood trof en treffen zal, zoo hij zich niet bekeert?

De belofte was nog duidelijker, de zegen nog grooter, het oordeel zal zeker nog erger zijn.

Het valt zelfs geloovigen christenen blijkbaar moeilijk die geweldige beteekenis van het verbond, in zijn belofte en eisch, in zijn zegen en w^aak, ten volle te aanvaarden.

En ik vraag mij af, of dq hardnekkige pogingen van dezen tijd, om de scherpe spits van deze waarheid af te stompen, door het verbond slechts te doen gelden voor de uitverkorenen, niet daaraan is toe te schrijven, M

Heel wonderlijk is het, als zij, die dit wagen, diegenen, die in ootmoedig geloof en kinderlijke vreeze den vollen inhoud van het verbond weer onder ons willen doen leven, remonstrantisme verwijten. Dit wijst op een gevaarlijke verblinding.

Want remonstrantisme is verzwakking der belijdenis.

Zij nu, die de belijdenis van het verbond verzwakken, deinzen zij er voor terug de ontzaglijke beteekenis van het verbond niet alleen in zijn belofte, doch

ook in zijn eisch, niet slechts in zijn zegen, doch ook in zijn vloek; den mensch voor te houden?

Daar zijn ten allen tijde menschen geweest, die bang waren voor den doop en die hem wel zouden willen uitstellen tot het moment van het sterfbed.

Zulke vrees wordt opnieuw gekweekt, want werd niet reeds uit Frankrijk naar ons land de vraag gezonden, wat men toch met den doop moest aanvangen en wie weet hoe lang in de Ned. Herv. kerk het thans gegeven antwoord het zal uithouden?

Ik zeg: vrees voor den doop. Want het hart des menschen is een diepe gracht, wie zal het doorgronden?

Het is, alsof de mensch meent den enkelen slag van Gods toorn beter te kunnen dragen, als hij den dubbelen ontloopt.

Maar het werk Gods blijft, zooals Hij het gewild. heeft

En als God de Heere ook in het bijzonder aan Europa, aan de zich nog noemende Christenheid, de rijkste beloften wilde beteekenen en verzegelen in den doop, wat moet er van die wereld worden, nu zij meer en meer in groote hardnekkigheid en hoogmoed al die beloften zelfs grijnzend en spottend versmaadt en van zich werpt en rebelleert tegen den Heiligen Drieeenigen God, van Wien de Schrift zegt, dat Hij is een verterend vuur?

Het is waarlijk niet onmogelijk, dat eenig besef van den grooten ernst dezer vraag nog altijd in het ongeloovig christendom bleef leven, en dat daarom juist ook altijd weer zijn haat zich richt tegen den Jood, die tegen zijn wil de wereld moet doorwandelen als een getuige voor de waarheid van Gods Woord en van de waarheid der verantwoordelijkheid voor zijn verwerping. Dan zou het antisemietisme, de haat jtegen den Jood niets anders zgn dan de keerzijde van het verworden zijn als de Jood.

Met hartelijke; groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 september 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 september 1947

De Reformatie | 8 Pagina's