GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Professor Greijdanus.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Professor Greijdanus.

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zooals in verschillende bladen reeds werd medegedeeld, moest professor Greijdanus de vorige week plotseling in het Sophia-ziekenhuis te Zwolle worden 'opgenomen om een operatieve behandeling te ondergaan. Deze operatie heeft j.l. Zaterdagmorgen plaats gevonden.

Tot onze innige vreugde kunnen we mededeelen, dat de toestand momenteel (Maandagavond) uitstekend is. De dokter is zeer tevreden over den gang van zaken.

Prof. Greijdanus heeft weinig pijn geleden en sprak Zaterdagmiddag al weer op zijn gewone heldere en scherpe wijze over de kranten, die hij juist gelezen had, en de brieven, welke hij dien dag ontving!

God, 'Die onze gebeden aanvankelijk zeer heerlijk verhoorde, zij geprezen!

Bestaat er een speciaal radio-evangelie?

Dat zou men haast gaan gelooven, afgaande op wat menigeen in antwoord op zulk een vraag ten beste geeft. Ik heb me ervan kunnen overtuigen in verband met een radio-uitzending van een kerkdienst waarin ik het Woord had te bedienen (24 Aug. 1.1., 5 uur, gebouw Janskerk, Utrecht, tekst: Zondag 31 H.C., aan de orde van behandeling). Enkele brieven kreeg ik dienaangaande, vooral van buiten onze kerken, uit onderscheiden plaatsen in den lande. Tevens kon ik uit andere gegevens concludeeren, dat ook jn eigen kring dit onderwerp van radio-uitzending, en evangelieprediking niet altijd recht wordt gezien.

Alleen al omdat de achtergrond daarvan is het inzicht in de woordbediening zelf, acht ik dit punt belangrijk genoeg om er in dezen publieken vorm wat meer van te zeggen.

1. Wat is de beteekenis van een radio-uitzending van een kerkdienst?

Ik heb gemerkt, dat •'zeer velen daarover deze gedachte koesteren: die uitzending heeft een tweeledig doel: a) een troostrede te verstrekken voor de luisterende zieken; b) een evangelietoespraak te houden tot hen die niet in de kerk komen, maar — misschien „toevalligprwijs" — thuis den radiodienst „aanzetten". Daaruit zouden dan volgen enkele vereischten voor zulk een dienst. Hij moet, meent men, minder dogmatisch zijn in de woordbediening dan gewoonlijk, meer „melk" geven in plaats van de gebruikelijke „vaste spijze", meer evangelisch uitnoodigen dan ambtelijk vermanen. Een Catechismuspreek komt denzulken vaak bij voorbaat als minder geschikt voor. Een preek over Zondag 31 (sleutelen des hemelrijks) zelfs als ongeschikt. Wat hebben die zieke menschen aan een preekiover den ambtsdienst in de kerk en de tuchtbediening in Gods gemeente?

Daar stel ik tegenover, dat een radio-uitzending aan een kerkdienst niet het minste verandert. Door die uitzending wordt hij geen dienst voor zieken, en geen toespraak voor onkerkelijken. Ik wil niet .beweren, dat met de feitelijke mede-aanwezigheid van dezulken op geenerlei wijze moet gerekend worden, maar wel met kracfet handhaven, dat zij op ^een enkele wijze den kerkdienst mag bepalen. Zal de uitzending zin hebben, dan moet zij juist doorgeven een kerkdienst zooals die normaal (d.i. naar de vaste, voor elke week geldende norm) wordt gehouden. Wil dat zeggen, dat zieken niet eens „apart" voor de radio moeten worden „toegesproken"? Over die vraag kan men discussieeren - r-zieken denken daar zelf nog wel eens verschillend over en zijn lang niet altijd op aparte ziekenwoorden gesteld, en vaak terecht •— maar men mag haar in geen geval zoo'n kerkdienst opdringen. Wie tot menschen die niet in de kerk kunnen komen, wil spreken, moet het dan ook apart doen (b.v. in een bijbellezing, die meer rechtstreeks voor hen bestemd mag heeten, al blijft ook daar gelden de gezonde wensch van vele zieken om het „gewone", beter: het volle Wooïd te hooren) maar juist niet in den kerkdienst. Want het wezen van den kerkdienst is de vergadering. En het voorrecht van zieken die een radio hebben, is juist dat zij nu g e t u i-g e n kunnen zijn van hetgeen in de kerk gebeurt. En wat deonkerkelijken betreft, men make toch voor hen nooit een a'part evangelie. Zij behooren in de k e r k te zijn. Op een en ander, m.n. ook op het laatste, kom ik nog breeder terug. Maar vooropgesteld zij, dat een uitzending aan den dienst niets principieel verandert, maar hem doorgeeft, zooals hij ook zonder uitzending zou gehouden zijn. Zij verschilt hierin niets van andere uitzendingen, b.v. van een bondsdag of vergadering; in zulk een geval denkt men er niet over de vergadering aan te passen aan mede-luisteraars, maar vindt men juist het mooie, dat zij, die niet aanwezig kunnen zijn, toch de vergadering kunnen „meemaken". Waarom zou men andere eischen stellen aan de samenkomst van Gods volk, welke de vergadering bij uitstek is?

2. Gaat het aan „kerkelijke' verschillen" in den dienst voor de radio ter sprake te brengen?

Het antwoord is eigenlijk onder 1) al gegeven. De vraag is of en hoe men 't mag (moet) doen in de vergadering van Gods volk. Dat die vergadering „uitgezonden" wordt, verandert daar wezenlijk en principieel niets aan. Maar, zoo luidt de vraag: wat hebben de zieken daaraan? Eln zal dat onkerkelijke luisteraars niet eerder afstooten dan trekken? En zal het leden van andere kerken niet verbitteren? Die vragen bewijzen de ellende waarin wij gekomen zijn, de ellende van het verbleekte en verdwenen kerkbesef. 'De ellende ook van de earicaturale voorstelling die men zich van „troost" en „evangelie" maakt. In zooverre was het eerder een voorrecht dan een betreurenswaardige samenloop van omstandigheden, dat ditmaal juist eens „Zondag 31" aan de bexu"t was. Ik heb daarover gepreekt, zooals ook de aan de uitzending voorafgaande week in het andere kerkgebouw, waar de Utrechtsehe gemeente vergadert, en denzelfden middag nog in een nevendienst aan de Croeselaan. Alleen sterk bekort met het oog op den tijd, die door een doopsbediening en den gestelden sluitingstijd kort was, helaas. Deze toelichting ten overvloede aan het adres van degene» die meenen, dat de radio werd „benut" om het kerkelijk conflict op te dissohen. Dat het laatste van andere zijde dan de onze wordt gesuggereerd, bewijst op huiveringwekkende wijze hoe weinig men onder de christenheid het evangelie verstaat. Dezulken mogen zich dan tot hun leering en waarachtigen troost eens extra verdiepen in Zondag 31 zelf. Die Zondag bewijst juist, dat men ze niet van ^Ikaar mag en kan losmaken: den troost van het Evangelie (vgl. Zondag 1, 23) en den ambtelijken dienst der kerk. Dat men dus evenmin van elkaar kan en mag losmaken de persoonlijke verzekering van dien troost en de .reformatie van dien ambtelijken dienst der kerk. Dat men dus, wanneer de tekst het vraagt, over kerkelijke verschillen niet zwijgen mag vanwege de radio, daar ook de luisteraars moeten weten dat zij niet mogen scheiden wat God heeft samengevoegd. In het algemeen geldt dan; de prediker, die van deze dingen zwijgft, is ontrouw aan zijn opdracht (v.g.l. bevestigingsformulier en K.O. art. 55!). En als het over uitzending gaat, dan geldt bovendien, dat wie daarover zwijgt voor de radio, in hetzelfde oogenblik zijn eigen ker.Jt tot een secte maakt. Want hij doet, alsof over bepaalde dingen (kerkelijke verschillen) - wel mag gesproken worden in den „gewonen" dienst, maar niet in den uitgezonden dienst. Dan doet men, alsof we gewoonlijk vergaderen achter gesloten deiuren, terwijl voor dien e e n e n radiokeer de palen eens tot de wijde wereld worden uitgezet. 'Dan ziet men den geregelden kerkdienst als een „onderonsje" van menschen, die het met elkaar eens zijn, maar den radiodienst als een oecumenisch publiek gebeuren, waar ook anderen mee zijn gemoeid. Dan wordt het een leugen, dat eiken Zondag de kerkdeuren wijd open staan en dat daarmede de kerk als zoodanig staat of valt.

3. Maar de zieken dan?

Ik antwoord: ook zij hebben het dringend noodig, in bijzondere mate zelfs, de gansche kerk te zien en te hooren in haarstrijd des geloof s. Een zieke ondergaat bij alles het groote gevaar van egocentriciteit. Zijn eigen strijd is vaak zoo zwaar en zijn bestaan zoo „geestdoodend". Wie met hem altijd over zijn geval spreekt bewijst hem een kwaden dienst. Daarentegen zal een zieke zijn troost vooral ook daarin moeten erkennen, dat Christus zich een volk heeft gekocht, en dat ook hij in het geloof mag zeggen daarvan een lidmaat te zijn en eeuwig te blijven. Dat ziekbed is dus nooit los te maken van den ganschen strijd van de kerk

aller eeuwen. Alle kerkstrijd is een worsteling om behoud der belijdenis van den eenigen troost in leven en sterven. De worsteling der kerk is dus een rechtstreeksche dienst, onder meer aan haar zieke • leden. Juist zij bijvoorbeeld moeten het erkennen, dat elke onderstellingsgedachte van synodalen oorsprong een aanslag beteekent op het werkelijke evangelie en hun werkelijken troost in leven en sterven. En het feit dat de kerk geestelijk strijden mag en dat het Koninkrijk ook daarin komende is, zal hem in zijn nood moeten sterken. Hij weet: k sta niet aUeen en God voleindt Zijn zaak. De zieke-in-den-Heere zal de engelen dan ook blij maken door met de kerk te blijven leven naar de maat zijner krachten. Hij zal zijn ziekbed maken tot een gebedsplaats voor de gansohe strgdende kerk. En als hij de aandacht der kerk voor zich begeert, dan zal hij ook daarin erkennen de-orde van de sleutelen des hemélrijks. Wij misleiden de zieken vaak en maken het hun moeilijk door ze te vertellen, dat God voor hen een aparten weg heeft. Dat Beteekent dan: e gezonden komen onder het Woord; tot U, zieke, komt God op een aparte rechtstreeksche wijze binnen uw vier muren. Hij is aan tijd noch plaats gebonden, nietwaar? De mystiek, 's Zondags afgezworen, wordt zoo aan het ziekbed weer opgediend. De bijbel echter zegt daar niets van. Hij zegt wèl: ls iemand ziek is, dan roepe hij tot zich de ouderlingen der g e - m e e n t e en wat daar volgt in Jacobus 5 : , 14—15. Bij alle verschil tusschen den apostolischen tijd en den onzen wil dit woord voor vandaag toch zeker op zijn minst ook beteekenen: en zieke moet beginnen met te erkennen dat de troost DAAR i n d e KERK i n d e n w e g v a n het AMBT wettig geschomken wordt. Hij moet ook als zieke met zijn gezicht blijven leven naar de gem'eente Gods. En in die gehoorzaamheid komt de zegen Gods over Z ij n VOLK ook na-ar dien zieke toe. Maar hij moet beginnen met gehoorzaamheid, met erkenning en toepassing van Zondag 31 in de concrete verhoudingen van zijn ziekenbestaan. Dan bewijst hij het te hebben begrepen wat het is te bidden „in geest en waarheid" (Joh. 4 : 23). Dan mag het gelden: aar twee of (frie vergaderd zijn in Mijn Naam (dat kan ook aan het ziekbed) daar ben Ik in het midden van hen (Matth. 18 : 20; let op het verband: ediening der sleuterlmacht). Wie begint met Christus' kerk vergadering op den achtergrond te schuiven, kan niet meer eerlijk zeggen dat in die kamer in 's HEEREN Naam wordt „vergaderd". Hij is scheurmaker geworden — op of aan het ziekbed.

4. En de onkerkelijken dan?

Ik antwoord: ook zij hebben, als zij weigeren naar de kerk te gaan en wef de radio „aanzetten" (een vreeselijk woord, als het over den kerkdienst gaat), het noodig de kerk te hooren gelijk zij is, gelijk zij spreken moet, gelijk zij het Woord alleen maar te ontvangen en door te geven heeft. Hij mag zich in die paar oogenblikken van de kerk om Gods wil geen humanistisch-fraaiere voorstelling maken, dan de concrete werkelijkheid presenteert. Hij krijgt te doen met een kerk, waarin zijn vleesch zich niet anders doen kan dan „ergeren". Heeft hij het naar zijn zin, die onwettige thuisblijver, dan is de preek hem geweest een religieuze streeling van het eigenwillig vleesch. In hoeverre dat aan hem, of aan de preek ligt, is niet zoijder meer te zeggen, dat kan verschillend zijn. Maar in geen geval mag de preek voor zijn eigenwillige gevoeligheden uit den weg gaan. Zoo min als de bijbel - daarvoor ergens uit den weg gaat. Dezelfde man, als hij eindelijk eens e e r 1 ij k den b ij b e 1 gaat lezen (en niet een pericopencoUectie), zal dezelfde ergernis voor zijn vleesch op elke bladzijde ontmoeten. Hij krijgt te doen met den Heiland, die zelfs de grootsten in het Koninkrijk Gods (Johannes de Dooper!) naar hun vleesch bitter is tegengevallen, zoodat Hij zeggen moest: zalig hij die aan Mij niet zal geërgerd worden. En hij zal vooral ook gewaar moeten worden, dat de kerk geen ding is dat je kunt „aanzetten", en met denzelfden knop '„uitdraaien", zooals den oven waarin moeder lekkere koekjes bakt. Hij zal moeten weten, dat hij, als hij zoo eens den knop omdraait, vuur in zijn kamer haalt, dat hem in zijn ongehoorzaamheid verteert. Niet omdat het hem apart aanspreekt: „mijnheer, u moest in de kerk zitten", maar juist omdat die preek hem op die plaats heelemaal niet aanspreekt en hem naakt en kaal laat zitten in de koude kamer. Wie anders handelt is aJs de zachte medicijnmeester die in zijn valsche toegeeflijkheid de patiënten dood laat gaan. De goede arts laat niet spotten'met zijn methode en medicijnen. Als iemand zegt: ik wil wel U, beste dokter, maar niet uw recepten, dan is het antwoord: wanneer U mijn recepten niet aanvaardt, krijgt u mij ook niet meer. De arts, die anders doet, geeft ^elf zijn patiënt prijs, hij is onbarmhartig. Zoo is onbarmhartig de prediker, die den kerkdienst gebruikt om door de microfoon ongehoorzame afwezigen toe te spreken. Dezulken immers moeten ontdekken: als ik niet kom, waar ik zijn kan, is er geen woord voor mij; als ik het recept niet aan­ vaard, dan komt bij mij de medicijnmeester niet; als ik niet ga naar de plaats van het Woord, dan komt bij mij Christus nigt. En wie dan toch opzettelijk zulk een. van den kansel door den aether „opzoekt" om bij hem te „evangeliseeren", helpt dien man zich te verharden in zijn onkerkelijkheid. En tegelijk doet hij zijn gemeente in de kerk tekort. Ook de microfoonspreker moet trouw blijven aan des Heilands woord: wie heeft, dien t, a\ gegeven worden (dat geldt mede voor gehoorzame zieken), maar wie niet heeft, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft (dat geldt ook voor zich verhardende „onkerkelijken").

5. Is Zondag 31 H.C. wel een geschikte radio-stof? Die vraag kwam hierboven reeds ter sprake. Ik voeg er nog iets aan toe. Want juist Zondag 31 werpt op al deze vragen een scherp licht. De prediking'daarvan is op het schoonst saam te vatten in het bekende en toch zoo vergeten woord van C a 1 v ij n, waarmee hij begint „te handelen over de zichtbare kerk", n.l.:

„zoo Iaat ons reeds alleen uit den naam „moeder" leeren, j/ioe tuttig, ja noodzakelijk de kennis omtrent haar voor ons is; dewijl er geen andere ingang is tot het leven, indien zij ons niet in haar schoot ontvangt, baart, ons voedt aan haar borsten, en eindelijk onder haar hoede en leiding neemt, totdat wij, na het sterfelijke vleesch afgelegd te hebben, gelijk zullen zijn aan de engelen. Want onze zwakheid duldt niet, dat wij uit de school ontslagen worden, voordat wij gedurende den ganschen loop des levens leerlingen geweest zullen zijn. Daar komt bij, dat buiten haar schoot geen vergeving der zonden verwacht mag worden, en geen zaligheid, gelijk Jesaja (31 : 32) en Joel (3 : 5) getuigen".

Laat die boodschap maar rustig doorklinken, ook door den aether. Wie haar te prediken heeft, ware Christus wel zeer ontrouw, indien hij voor de microfoon haar verzweeg. En verzwijgen doet hij, die de concrete vragen vandaag aan dit woord vei'bonden, niet aan de orde stelt, omdat ze kerkelijke' gevoeligheden wakker roepen. Zulk een prediker 1 ij k t wel een gevoelvol man, die komt met een ontroerende boodschap, maeir hij i s een w r e e d a a r d. Hij komt met brood voor een keer, maar wijst niet de plaats en den weg aan, waarin dat brood wettig en regelmatig geschonken wordt. Hij spreekt wel van de weldaden van het kindschap, maar wijst' de moeder niet aan, zonder welke de kinderen geen oogenblik kunnen. Hij is als de struisvogel, van wien D. E. C. naar het Spreukenboek schreef: hij legt eieren in het zand, maar. kijkt er dan niet weer naar om.

Laten dus óók die radioluisteraars, wettige en onwettige, van velerlei pluimage, het maar weten, wat de kerk is en waar zij is. Laten zij het maar weten, dat revolutie pleegt elk, die de zaligheid en den troost zich annexeert buiten de wettige bedie(iing van de sleutelen des hemélrijks om. Laten zij maar geconfronteerd worden met Christus' gezag, dat gebiedt: daar zult gij zijn om uws levens, wil, want daar wil Ik uw leven voeden, beschermen, ' leiden tot een vol-• maaktheid als der engelen.

Daarmee zal dan de eenheid der kerk ook alleen werkelijk gebaat zijn. De lucht is vol vandaag van een misdadig eenheidsstreven en een misleidende oecumeniciteit. Want men roept wel om eenheid, maar begint niet bij het criterium der eenheid: het evangelie, de wettige bediening van de sleutelen des hemélrijks. Zondag 31 en dat woord van Calvijn. E3n het ongeluk is, dat er geen haan naar kraait wanneer die valsche eenheidsroep van de christelijke tribunes weerklinkt. Ik denk aan een blad als „Trouw", dat metitevredenheid allerlei christelijke actie van elkaar tegensprekende origine aanprijst en een eenheidssuggestie aan zijn lezers opdringt die ontrouw is aan Zondag 31. Temidden van zooveel caricatuur die dagelijks onze huizen binnendringt is het broodnoodig — om der wille van de wérkelijke „eenheid" niet het minst — dat het christenvolk aan zijn oude confessie weer wordt herinnerd. De una sancta staat of valt met Zondag 31 van den Heidelbergschen Catechismus. Öaar wordt beslist over de vraag of gij vergadert dan wel verstrooit. 'Wie daarover heen loopt, krijgt wel veel applaus oni zijn lieve woorden, maar hij vermoordt ons aller „moeder" en mèt haar zichzelf. Hij drijft de schapen uit elkaar door wel te spreken van den Herder, maar te zwijgen van Zijn aanwijsbare schaapskooi. Zoo wil hij wijzer zijn dan de Herder zelf.

Tenslotte, laten wij ons eerlijk realiseeren, dat een kerkdienst voor de radio en in het algemeen het evangelie voor de radio een wonderlijk en gevaarlijk ding is. Niemand concludeere, dat ik eenigermate zou pleiten "tegen deze uitzendingen, integendeel! Maar wel is het noodig, dat we ons het eigenaardige ervan goed voor oogen stellen. Dat eigenaardige zie ik vooral in de souvereiniteit van den luisteraar ten aanzien van hetgeen tot hem komt. Ik sprak reeds van het „aan-" en „af"-zetten. Dat kan dan toch maar! Naar eigen believen, zonder ook maar de minste verantwoording voor eenig menschenoog, kan iemand enkele*^ evangelieklanken door zijn kamer laten rollen. Hij kan ze weer afbreken, er bij slapen, spotten, drinken en wat niet al, zonder dat de gemeenschap of de verkondiger er ook maar op vermag te reageeren. Een radiospreker weet dus, dat hij bezig kan zijn paarlen voor de zwijnen te werpen (Matth. 7:6), zonder dat hij (en dat is het ernstigste!) weet waar en welke die zwijnen zijn. Men vereenzelvige dit niet met hetgeen gebeuren kan in een kerkdienst of bij de evangelisatie. In die gevallen blijft steeds geaccentueerd de souvereiniteit van hem die verkondigt of de actie voert in naam van zijn Zender. De kerkdienst is publiek, en wie er komt onderwerpt zich, al of niet van harte, aan de orde der kerk. Hij wordt er gezien en als hij weer wegblijft, is dat wegblijven een daad notabel in de gemeenschap. En als iemand een evangelisatieblaadje in de kachel werpt, is het een daad alweer, die hij

doet met iets wat buiten zijn wii in zijn liuis is gebracht; bovendien zal, als het goed» is, de afzender hem komen vragen wat hij er mee gedaan heeft. MEAT niet aldus bij de radio. Daarbij is de luisteraar heer en meester. Ook het „zwijn" kan hier de „paarlen" laten vallen in zijn modder, zonder dat een menschenkind er van weet. Wil dat zeggen, dat een uitzending uit den booze is? Ik geloof het niet, want de verantwoordelijkheid voor aanzetten en afzetten ligt nu ook honderd procent bij dien man zelf en voor God zal hij zich deswege te meer moeten verantwoorden. Maar het wil w e 1 zeggen, dat wij, dit alles wetende, in radio-verband des te minder mogen sjacheren met het Woor'd des Hee-Ken. Te minder mogen wij dat Woord om der wille van zulke eventueele luisteraars omvormen naar den mensch. De ergernis ervan zal gehandhaafd moeten blijven. Wie, op volle eigen verantwoordelijkheid en oncontroleerbaar, de paarlen in zijn hand laat rollen, zal dan ook echte paarlen moeten ontvangen en geen namaak die voor het ondeskundig oog vaak mooier schittert dan de origineele parel doet. Ik vrees, dat veel radio-„evangelisten" (zooals trouwens „evangelisatie"-actie in maar al te veel gevallen pleegt te doen) dit flonkerende surrogaat opdienen als ware het de werkelijk diepglanzende' parel. Voor de kinderen beteekent dit armoede, waar de Vader hen rijk wil zien. Voor de honden en de z w ij n e n beteekent het camouflage van hun verantwoordelijkheid, waar de hoogste Rechter van hen volledige rekenschap wil vragen. — Verlosse ons dus God van alle eigenwijsheid. Make Hij ons trouw om het onvervalschte woord te sprekeii, aan Zijn opdracht gebonden. In de wetenschap, dat „hetzij dat zij het hooren zullen, hetzij dat zij het laten zullen", zij zullen weten dat de parel van groote waarde bij hen, is geweest.

Reeds enkele weken lag bovenstaand artikel gezet-en-wel te wachten op plaatsing (die door ruimtegebrek eenige weken moest worden uitgesteld), toen mij van particuliere zijde werd getoond het No. van 13 September 1947 (XXIU, 37) van de „O m r o e p g i d s", „officieel orgaan van de Ned. Chr. Radio-Vereen. i g i n g". Op de eerste bladzijden, tusschen de Zondag-programma's, komt een artikeltje voor, onderteekend , , v. d, D(eure)", dat is door den voorzitter der N.C.R.V., onder den titel: „Nogmaals de kerkdiensten". Over hetgeen tevoren over deze materie geschreven werd (n.b. „nogmaals") kan ik niet oordeelen, het is mij onbekend. Maar bedoeld stukje voorlichting van bestuurszijde raakt zoo regelrecht het onderwerp dat in ons artikel ter sprake kwam, dat ik er niet aan voorbij mag gaan. Zelf had ik niet kunnen vermoeden, dat de vraag die ik stelde, i specificeerde en beantwoordde zóó actueel was en dat niemand minder dan de voorzitter der N.C.R.V. dienaangaande een standpunt neerschrijft dat ik in dezen krassen vorm van die zijde niet eens had durven verwachten. Want dit standpunt komt er inderdaad op neer, dat er een apart-radio-evangelie is — al zal de schrijver die formuleering wel weer niet aanvaarden. Ik zal, een en ander vergelijkende dat mij ter opre kwam, particulier geschreven werd en nu door de Omroepgids wordt gedebiteerd, wel niet ver mistasten als ik vermoed dat de uitzending in verband waarmee ik mijn artikel schreef (uitgezonden kerkdienst 24 Aug. 1947 te Utrecht), met name aanleiding is geweest voor mr v. d. Deure's opmerkingen. Ik citeer enkele typeerende zinnen — het blad is wijd genoeg verspreid dan dat ik verplicht zou zijn véél over te nemen —:

„Algemeen waren de radio-predikanten er van overtuigd geworden", (bedoeld is: na de eerste periode van de twintiger jaren, toen er in dit opzicht nog wel eens „kleine moeilijkheden" waren) „dat de Christelijke omroep, en dus ook de verkondiging van het Evangelie per radio in de eerste plaats als zendingstaak moet worden gezien"

— voorzoover dit op de kerkdiensten slaat (en daar gaat het over), wordt hier het wezen van den dienst des Woords grootelijks geweld aangedaan evenals den aard van een uitzending eener vergadering; zie daarover nader óns artikel, vooral onder 1) waar werd geconstateerd, dat de uitzending aan een dienst niets wezenlijk verandert, ook niet aan de door de Schrift alleen bepaalde en o.m. in de K. O. en bevestigingsformulier omschreven taak van den Dienaar des Woords en de verhouding van plaatselijken woorddienst en zending, kerk en wereld, etc. —

„en dat het voor de overgrote massa der luisteraars alleen maar irriterend werkt, wanneer de spreker van zijn monopolistische positie gebruik maakt, om onaangename dingen te zeggen, waartegen de andere groep zich onmogelijk kan verweren of verdedigen". ,

Versteld sta ik er van, dat elementaire trekken van kerkbesef en begrip-voor-schriftuurlijke-evangelieverkondiging bij de hoogste N.C.R.V.-leiding zoozeer zoek zijn geraakt.

„Monopolistische positie" heet hier de plaats, die Christus aan Zijn ambassadeur in deze wereld toewijst en die door geen aether en radiovereeniging wezenlijk kan en mag worden beïnvloed. „O n a a n g e n 0, m e dingen" heet hier, ' blijkens het verband, ook datgene hetwelk K.O. en bevestigingsformulier krachtens de Schrift den prediker verplichten te verkondigen (b.v. wanneer het Woord des Geestes — inderdaad onaangenaam — snijdt in het valsche quasi-eenheids-of pluriformiteitsvleesch). „Groepen" heeten hier die vergaderingen en gemeenschappen die anders in N.C.R.V.taal beleefd als „Kerken" - worden aangediend (op welk laatste wij geen critiek oefenen, een radio-vereeniging van haar opzet mag niet anders doen) en door deze. qualificatie in e 1 k geval reeds in haar eigen pretenties (om nu even daarbij te blijven) worden miskend.

Het vervolg van het artikeltje borduiut op hetzelfde stramien nog eenigen tijd verder. Het slot is een verzoek aan „alle predikanten, die voor de microfoon komen" om deze „onaangename dingen, die de kracht van het Woord verzwakken, achterwege te laten".

Wij voor ons hopen, dat al onze predikanten en in het bijzonder ook onze radiodeputaten de kracht van 't Woord bij den voortduur bepaald zullen blijven zien door dlï Woord alleen en haar niet zullen verzwakken of wegnemen door ook maar de geringste toegeeflijkheid aan Ae evangelie-caricatuur waartoe de N.C.R.V.-leiding, indien ^ij maar kon, gaarne alle predikanten zou verplichten (bij het spreken van „leiding" vergeten we niet de mogelijkheid dat bestuurs leden de zienswijze van den voorzitter in dezen niet zouden deel en). Voorts is het onze hoop, dat de N.C.R.V. en haar Jleden en beoordeelaars (we denken aan de voor de leiding inderdaad ditmaal een skandalon vormende briefschrijvers, waarmee mr v. d. D. het te kwaad heeft) terugkeeren, resp. overgaan tot een w e r k e-1 ij k e zakelijkheid en objectiviteit, n.l. in het raam van haar verband. Immers het door de Omroepgids omschreven standpunt 1 ij k t heel „breed" en „objectief" (alle „groepen" moeten hun deel ontvangen en nieraand mag „onaangenaam" gekwetst kunnen worden), maar het is zéér eenzijdig en subjectief. De voorzitter toch kiest radicaal voor een bepaalde pluriformiteitsleer, die hij aan den radio-arbeid bindend oplegt. Dat de editie van die leer hier dan bovendien nog weinig fraai is (n.b. de „groepen") zij daargelaten. Maar niemand meene, dat deze binding aan een christelijke radio-vereeniging, die op een velen omvattende samenwerking berust, principieel eigen moet zijn. Hoe subjectief dit standptmt is en hoezeer het de werkelijke eenheid der gelpovigen tegenstaat, blijkt uit het enthousiasme van den schrijver, wanneer hij mededeelt dat „door het beluisteren van elkanders radio-kerkdiensten (wanneer hoort anders een Hervormde een Gereformeerden Kerkdienst en omgekeerd? )" „de onderlinge waardeering" was „gestegen", in welk verband hij zelfs lyrisch spreekt van „broeders" die „mede optrokken in denzelfden strijd". Begrijpt het radio-publiek niet dat zulk een schijnbare eendrachtigheid slechts een bestendiging' der verbrokenheid en ongehoorzaamheid beteekent ? Mij ware het liever, als ik eens (bij ziekte b.v.) een „hervormden" kerkdienst beluisterde, dat ik concreet, met aanwijzing mijner naar het officieel oordeel van die kerk bedreven zonden, werd opgeroepen tot gehoorzaamheid aan Christus' bevel van Joh. 17 e.a., dan dat ik bij mijzelf kon denken „die eenheid doet er toch zooveel niet toe, want 't is overal blijkbaar goed en verschil bestaat er niet". Wil men heusch volhouden, dat op die verschillende, elkaar historisch en confessioneel en kerkrechtelijk uitsluitende en vonnissende kansels, „broeders" staan die „optrekken in denzelfden strijd" wanneer zij allemaal de fijne puntjes van den strijd, die d e s 'H e e r e n is omzeilen, alhoewel zij er vlak voor worden geplaatst? Niemand meene, dat wij begeêren dat geregeld en wekelijks de , , kerkstrijd" voor de microfoon wordt gebracht; geen sprake van. Maar het gaat ons er wel om, dat hij niet ontweken worde, wanneer hij naar Gods bestel en nsiar de Wijsheid die der Schriften is aan de orde komt. Zooals in den dienst waar ondergeteekende het Woord kreeg te bedienen over de sleutelen des hemelr^jks. Of in de samenkomst van den meisjesbond waar de „reformatie van den omgang" op het programma stond (redeprof. Holwerda). In zulke gevallen kan de uitzending mede dienstbaar zijn aan het moeizaam pogen om gescheiden broeders weer te doen optrekken in denzelfden strijd, 'wanneer zij n.l. maar niet ander-s doet dan het woord dat daar aan de orde was, doorgeven. Waarom wij zeer hopen, dat de „binding" der N. C. R. V. aan de pluriformiteitsvisie van haar voorzitter geen doorgang vinde en plaats make voor ^en open en eerlijke bejegening naar een maatstai die de verhoudingen werkelijk recht doet en niemand dwingt af te laten van den oproep, dien de Schrift hem beveelt tot de door deze Schrift alleen bepaalde , , eenigheid des geloofs". Een omroep van zulk een oproep zal aan den terugkeer tot zulke eenigheid een heuschen dienst bewijzen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Professor Greijdanus.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's