GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Rechtmatige handeling en behandeling.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rechtmatige handeling en behandeling.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mij werd heden toegezonden „Ons Kerkblad"«van de synodocratische kerken in de classis-Arnhem, van 4 Oct. '47. Daarin werd met vier roode potloodstrepen heengewezen naar een stuk van ds H. J. Kouwenhoven te Wageningen, waariii deze er tegen opkomt, dat K. S. onlangs aanhaaJdte een uitspraak van zijn Vader in 1893, en daaruit de gevolgtrekking maakte, dat deze het niet eens zou wezen met de uitspraken inzake verbond en doop der Synqde van Utrecht in de laatste jaren. Nu zegt ds H. J. Kou-, wenhoven, dat hij het onkiesch vindt, „om iemand, die reeds lang ontslapen is, en zich dus iiiet nader kan' verklaren of verdedigen, in te menge* in een debat, dat zooveel jaren later gevoerd wordt". Maar dan vergist hij zich. Want K. S. heeft niet zijn Vader in het debat gemengd, maar diens zeggen in 1893. Wanneer nu opgaan zou, wat ds H. J. Kouwenhoven schrijft, dan zou dasiruit volgen, dat alle beroep op, en onderzoek naar uitingen van reeds ontslapenen, Calvijn, Gomarus, Augustinus, etc. etc, betreffende een strijdpunt voor het heden, ongeoorloofd, „onkiesch" zou zijn.

In de tweede plaats wil ds H. J. Kouwenhoven aan K. S. eene gevolgtrekking in de schoenen schuiven, van welke hij zelf verklaart, dat deze haar niet maakt. „DSt staat er wel niet uitdrukkelijk, maar het is toch blijkbaar de strekking van het stuk", schijft ds H. J. Kouwenhoven. Maar dan mag hij die gevolgtrekking ook niet als een feit voorstellen, en schrijven, dat het in het schrijven van K. S. „voorgesteld werd". Zulks is ongeoorloofd.

Verder schrijft ds H. J. Kouwenhoven: „ik verklaar hier dan openlijk, dat ik het van a tot z met het destijds door mijn vader geschreven artikel eens ben, en dat ik evenmin als hij aanvaard de veronderstelling, dat wie ik doop, is wedergeboren. Ik meen, dat ik mij hiermee duidelijk, ' voor geen tweeërlei uitleg mogelijk, heb uitgedrukt. Als het dus waar was, wat K. S. zijn lezers suggereeren wil, zou ik op grond van deze verklaring ook niet meer in de Geref. Kerken kunnen blijven, noch daarin langer geduld kunnen worden. En zelter niet als ambtsdrager. Tot heden toe is dat echter nog wel het geval, en ik geloof ook niet, dat het door dit schrijven versinderen zal. Maar dat zullen we dan maar afwachten. iDoch, mocht het blijven zooals het is, gelijk ik stellig verwacht, dan hoop ik dat K. S. dat zijn lezers ook zal willen doorgeven en zoodoende van betere voorlichting die-. nen wil".

Nu, K. S. is hier op het oogenblik niet. Ik vermoed, dat hij in dezen ook wel geen andere verwachting koesteren zal en zou, dan ds H. J. Kouwenhoven, en dat hij er ook wel geen bezwaar tegen zal hebben, als hij daarmee aan ds H. J. Kouwenhoven een genoegen kan doen, om ter gelegenheid in „De Reformatie''' te melden, gelijk feitelijk nu reeds geschiedt, dat ds H. J. Kouwenhoven zich ten aanzien van de verwerping van de wedergeboorte als onderstelling van de doopsbediening zoo duidelijk heeft uitgesproken, en dat hem tóch deswege niets door zijn kerkeraadi en zijn classis etc. is gedaan. Maar dat hij daarmee eene „betere voorlichting" zou geven, dan hij te dezer zake gaf, zou hij zeker niet met recht kunnen verklaren. Ds H. J. Kouwenhoven schijnt n.l. te meénen, dat het nu uit is, aan het eind der zaak gekomen En dat is in het geheel niet zpo. Daar blijven nog twee vragen te beantwoorden!; n.1. of ds H. J. Kouwenhoven terecht, naar de papieren zijner kerken sedert 1942 deze zijne verklaring mag afleggen, en ten tweede, of zijn kerkeraad en classis etc. naar recht hem desondanks stil laten geworden?

En op die eerste vraag moet' geantwoord worden, dat het geven van zulk ééne verklaring aan ds H. J. Kouwenhoven, wanneer hij als eerlijk man niet in strijd handelen wil met de papieren te dezer zake van zijn kerken sedert 1942, niet geoorloofd is, en hij met deze verklaring zich in een valsche positie ten aanzien zijner kerken, gerekend naar haar uitspraken en verklaringen betreffende het oniierhavige punt, stelt. Want wanneer naar de leer zijner kerken het „in Christus geheiligd zijn" van de eerste doopvraag van het doopsformulier voor kinderen, beteekent: bezit van inwendige genade, wedergeboorte, dan vraagft hij bfl elke doopsbediening van kinderen aan him ouders af, of zij bekennen, dat hun bepaalde kind daarom moet gedoopt worden, dat het inwendige genade bezit, 'vfredergeboren , is. En als hij nu zelf niet gelooft, wat hij van anderen vraagt op straffe van anders den doop aan hun kind hun geweigerd te zien, dan is hij aldus niet alleen in strijd met de papieren zijner kerk in dezen, msiar ook moeilijk van huichelarij vrij te pleiten. Bovendien verklaarde de Synode van 1946 te Utrecht, dat de kerk „de kinderen, tenzij zij zich als ongeloovigen openbaren, beschouwen en behandelen (moet) als zulken, die deelen in de wedierbarende genade des Heiligen Geestes". Die kleine kinderen kunnen zich nog niet als ongeloovigen openbaren. Die moeten dus; allen beschouwd worden 'en behandeld, ook reeds tot en bij de doopsbediening, als deelende in de wederbarende genade des Heiligen Geestes, . dus als wedergeboren, of, volgens de aanteekening bij dezen zin, anders als zullende wedergeboren worden. Dat is dus doopsbediening op of in veronderstelling van reeds geschiedde, of anders zeker te ontvangen wedergeboorte. Daar valt niet aan te' wrikken. Wist men, dat dat kind zich als een ongeloovige zou openbaren, niet wedergeboren was, noch wedergeboren zou worden, dan, zou de doop er ook niet aan mogen worden toegediend. Doopsbediening dus In veronderstelling van wedergeboorte, reeds gesch, ied, of anders stellig te wachten. D.aarom handelt ds H. J. Kouwenhoven niet naar recht en naar den eisch van eerlijkheid, eene verklaring af te leggen, als hij in genoemd schrijven doet.

En dat zijn kerkeraad, en classis enz. hem desondanks niets doen, zal wel waar zijn. Maar de vraag is, of dat rechtmatig is? En daarop kan niet anders geantwoord worden: anschelijk niet. Eene kerk, die zoo hare papieren laat verwerpen en vertreden, oordeelt daarmee zichzelve en die papieren. En de kerken van ds H. J. Kouwenhoven hebben te dezer zake eens geheel anders gehandeld: eschorst, afgezet, uit het ambt geweerd, van doop en Avondmaal afgehouden, ook wel om wel minder duidelijke verklaringen. En tweeërlei weegsteen, tweeërlei efa is den HEERE een gruwel, ja die beide, Spr. 20 : 10. Ds H. J. Kpawenhoven %an zich dus niet terecht tegenover K. S. er op beroemen, dat hem, ondanks zijn duidelijke verklaring, door kerkeraad en classis etc. niets gedaan wordt. Daarmee wordt K, S. in zijn schrijven niet weerlfegd, en verschaft ds H. J. Kouwenhoven aan K. S. geen „betere voorlichting" ter verspreiding. Alleen maar doet hij daardoor het geestelijk en zedelijk verval zijner kerken te meer in het licht treden.

S. GREIJDANUS.

KERKEN GEËXCOMMUNICEERD.

Wij gaan verder met ons relaas uit de officieele stukken van den jongsten kerkstrijd.

Men kent de beschuldiging, die ons voortdurend voor de voeten geworpen wordt: dat wij de kerkgemeenschap zouden hebben gescheurd en gebroken. Meermalen (o.a. in , , De strijdende Kerk") is zelfs de voorstelling gegeven, dat het zich niet conformeeren aan de synodebesluiten - nog lang zoo'n ernstige zonde niet was, als het zich onttrekken aan het kerkverband! En den bezwaarden van vandaag komt men zooveel mogelijk tegemoet — als zij maar „blijven" onder het synodale juk, dan worden zij voor. het overige niet al te zeer meer lastig gevallen.

Zoo is het nu, ; maar in den zomer van 1944 stond de zaak heel anders. We behoeven daarvoor alléén maar het besluit te lezen, , dat de synode toen genomen heeft ten aanzien van Bergschenho-ek:

„De Generale Synode der Geref. Kerken, in vergadering bijeen op 1 September 1944,

kennis genomen hebbend van de besluiten van den kerfc^paad van de Geref. Kerk van Bergschenhoek van 6, 13 en 16 Augustus 1944, van welke deze kerkeraad mededeeling heeft gedaan in een schrijven, toegezonden aan alle Kerken,

vaststellende, dat door den kerkeraad niet alleen aan cand. H. J. Schilder, wiens preekconsent door de classis 's-Gravenhage was ingetrokken, is toegestaan voor de gemeente op te treden, maar ook aan dr , K. Schilder, die als emeritus-predikant werd afgezet, verg^und is den predikdienst i en de doopsbediening waar te nemen.

overwegende, dat de Generale Synode in haar zitting van 26 Juli j.l. geconstateerd heeft, dat de kerieraad met diakenen van Bergschenhoek, blijkens lierhaaJde mededeeling in dezen eenparig, en handelende in overleg met de gemeente en met haar instemming, althans zonder van die zijde aan de Generale Synode kenbaar gemaakt bezwaar, door in toenemende mate zich aan ongeoorloofd verzet en scheurmaking over te geven, op zeer ernstige wijze inbreuk lieeft gemaakt op het verband van alle Geref. Kerken,

dat de kerkeraad, aan wien in de zitting der Generale Synode van 2 Augfustus, - nadat op een tweede' citatie verschienen afgevaardigden gehoord en vermaand waren, een maand bedenktijd was gegeven, om te komen tot intrekking van zijn ernstige, onbewezen beschuldigingen en tot het voor vast en bondig eïkennen van de besluiten van deze en vorige Synode^,

dat de kerkeraad intusschen in zijn .besluiten van 6, 13 en 16 Augustus zijn beschuldigingen^nog heeft Jiitgebreid en voorts inplaats van zich té voegen naar de beslissingen van de Kerken in Generale Synode bijeen, in woord en daad den band met de Generale Synode en met de haar en haar besluiten als wettig aanvaarde Kerken heeft verbroken, besluit:

1. den schismatieken kerkeraad met wie zich onder iijn leiding stellen niet langer als Geref. Kerk in het verband van de Geref. Kerken in Nederland te beschouwen,

2. aan Deputaten voor de correspondentie met de Hooge Overheid op te dragen, de Kerk van Bergschenhoek van de lïjst der bij de overheid bekende G«ref. Kerken te doen afvoeren,

3. aan de classis Rotterdam te verzoeken de trouwe leden der gemeente, die zich onttrekken aan de leiding van den schismatieken kerkeraad, te doen opnemen in één der genabuurde Kerken, en

4. van dit besluit mededeeling te doen aan de broe-•ders L. Schoof en G. van der Kaaden, praeses en scriba van den voormaligen kerkeraad te Bergschenhoek, .aan de classis Rotterdam, de part. Synode van Zuid-HoUand-Zuid en aan alle Geref. Kerken in Nederland, .zulks met toezending van het op 26 Juli uitgebracht rapport".

Ter toelichting citeeren we nog iets uit het schreven, dat de Ijerkeraad d.d. 16 Aug. 1944 aan aJle kerieraden der Geref. Kerken toezond. Hij vroeg daarin

„dat U zich door duidelijke besluiten met ons losmaakt van het juk, dat de nog steeds zittende Synode in haar besluiten op de kerken heeft gelegd, en openlijk terugkeert tot den ouden grondslag van gehoorzaamheid aan Gods Woord, gelijk vóór dezen onder ons beleden en erljend in de drie formulieren van eenigheid van de Dordtsche Kerkenorde, en in deze alle en

Wel verre dus van tot eenige sectarische breuk met de Kerk van Christus aan te sporen, roepen wij op tot verlating van het door de Synode ingeslagen sectarische pad en tot gemeenschappelijken terugkeer naar de gehoorzaamheid aan Hem, die Zijn ^Kerk vergadert van den beginne der wereld tot aan het einde en ons beveelt haar dagelijks te institueeren en heilig te houden".

Deze oproep was het resultaat van een besluit, door den kerkeraad genomen op 13 Aug. 1944, om „allereerst zichzelf met de gemeente openlijk vrij te maien van al zulke door de thans met eigenwillige bestuursmacht optredende Synode genomen en bevestigde besluiten, door overeenkomstig artt. 7, 28, 29, 30, 32 N.G.B. en artj; . 31 en 85 der K.O. alle verplichting tot gehoorzaamheid daaraan nadrukkelijk van zich te wijzen en zich te houden aan of - terug te keeren tot den reformatorischen grondslag van kerkelijk levftn, zijnde de gehoorzaamheic^ aan Gods Woord, gelijk dat voor dezen onder ons beleden werd in de drie formulieren van eenigheid en erkend in de Dordtsche Kerkenorde en in deze allee n".

De kerk van Bergschenhoek is echter niet de eenige, die als gevolg van de synodebesluiten sinds 1942 werd geëxcommuniceerd. '

Hetzelfde is namelijk ook overkomen aan de kerken' van. Hoek, Axel en Zoutespuiin Zeeuwsch-Vlaanderen.

Reeds op 15 Mei 1944 had de classis Axel het volgende met op één na algemeene stemmen aangenomen:

„De classis Axel der Greref. Kerken verzoekt de Gen. Synode dringend, gezien den gespannen toestand in onze Kerken, de bindendverklaring van de besluiten inzake het genadeverbond voorloopig op te schorten, en aan de verklaring van de Synode van Utrecht 1905 geen verdere binding te geven dan daaraan in 1905 gegeven is;

vraagt de genoemde Synode of zij het voor Gods aangezicht verantwoorden kan hun, die de gansche H.S. en de Drie formulieren van Eenigheid zonder, eenige reserve aanvaarden, doch door de Synode' uit die Schrift en uit die Formulieren niet overtuigd zijn, dat zij het zaad des verbonds voor wedergeboren mogen houden, daar zij niet wijs willen zijn boven hetgeen God ons heeft geopenbaard, den toegang tot den kansel te onthouden of hen van den kansel te weren".

Op 2 Sept. 1944 nam de kerkeraad te Hoek-het besluit, de binding aan de leeruitspraken en de op grond daarvan gevelde vonnissen niet voor vast en bondig te houden.

Toen Zeeuwsch-Vlaanderen kort daarop door den oorlog werd geïsoleerd, bleef deze zaeik rusten tot Mei 1945, waarna het genomen besluit practisch ongewijzigd werd gehandhaafd. Tevens werd nu aan de classis Axel het voorstel gedaan, eveneens uit te spreken „dat hij (zij) evenmin anderen kan opleggen als voor zichzelf aanvaarden, dus niet voor vast en bondig kan houden:

1. de binding aan bovengenoemde „leeruitspraken", omdat bedoelde binding hun, die de gansche Heilige Schrift en de 3 Formulieren van Eenigheid zonder eenige reserve aanvaarden, doch zich niet kunnen binden aaü theologische constructies, waarvan niet te bewijzen valt, dat ze ontwijfelbaar overeenstemmen met Gods heilig Woord, het bijzonder ambt onthoudt en ontneemt, zoodat er een eigenwillige scheur in het kerkverband wordt getrokken;

2. de bovengenoemde schorsingen en afzettingen, omdat ze voortvloeien uit bovenbedoelde valsche binding en dus berusten op deels ongenoegzame, deels onjuiste gronden en bovendien op een kerkrechtelijke praxis, welke niet is overeenkomstig de letter en den geest der Kerkenordening;

besluit hiervan kennis te geven aan de Kerken, de particuliere en Generale Synode, en wekt de Kerken binnen haar classicaal ressort en voorts alle Geref. Kerken in Nederland op, voorzoover zij zich van bedoelde handelingen en besluiten der Generale Synode nog niet losgemaakt hebben, dit te doen, opdat de volle gehoorzaamheid aan Gods Woord, de Formulieren van Eenigheid en de Kerkenordening moge terugkeeren, tot eer van Gods Naam en tot heil van de Kerken, voor wier eenheid in geloof en gehoorzaamheid de Heere Christus heeft gebeden en "nog bidt".

Hieraan was nog dit toegevoegd: ' „Ete Kerkeraad vindt zijn vrijmoedigheid voor dit voorstel niet alleen in het alles beslissende, dat de gehoorzaamheid aan Gods Woord, de Formulieren van Eenigheid en de Kerkenordening in ons kerkverband aJs last is opgelegd, doch ook in het feit, dat uw vergadering één en andermaal zich met overgroote meerderheid tegen de binding aan bedoelde „leeruitspraken"en meer heeft uitgesproken".

Tevens trof de kerkeraad maatregelen om te voorkomen, dat de meerdere vergaderingen door tuchtmaatregelen van bovenaf het recht en de zelfstandigheid der plaatselijke kerk zouden trachten aan te tasten.

Op de classisvergadering van 31 Juli 1945 werd door den praeses der roepende kerk (ds Kok) direct bezwaar gemaakt tegen toelating der afgevaardigden van Hoek! Deze hiërarchische poging tot uitsluiting werd echter door de vergadering niet aanvaard. Na bespreking werd het voorstel van Hoek met'10—6 stemmen verworpen. De afgevaardigden van Hoek, Axel en Zoutespui conformeerden zich niet. Daarop werd het volgende voorstel van den praeses (ds Tiemens) aangenomen:

„De Classis Axel der Geref. Kerken in Nederland, kennis nemende van de verklaring van de afgevaardigden van de kerken van Hoek, Axel en Zoutespui, dat zij zich niet met het besluit der classis inzake het voorstel van de Kerk van Hoek ten aanzien van de verwerping der dogmatische uitspraken van de Synode der Geref, Kerken inzake het Genadeverbond conformeeren, • constateert,

dat de geestelijke eenheid der Geref. Kerken in de classis is verbroken,

en de grondslag voor verdere samenspreking ontbreekt,

en verzoekt de afgevaardigden, die met de verklaring instemmen, de vergadering der classis té verlaten".

De daad werd bij het woord gevoegd: een afgevaardigde van Hoek kreeg zelfs niet meer gelegenheid om te vragen naar de bedoeling en de consequenties van dit'besluit. Heengaan! dat was het eenige antwoord.

Zoo zijn drie kerken op eenmaal geëxcommuniceerd, uitgesloten en uitgestooten uit het kerkverband. En (let wel) vanwege de leer. Uitdrukkelijk wordt de leer van het genadeverbond als reden aangevoerd. En de hiërarchische eisch luidde weer, als zooveel malen: conformeeren! Dat is de alpha en de omega van de kerkelijke , .wijsheid" der synodocraten.

L. DOEKES.

Waarom nam ds toornvliet dit niet op?

In nummer 50 van 20 Sept. 1947 van „De Strijdende Kerk", het blaadje, onder eindredactie van ds G. Toornvliet, dat zich, als eenling onder de kerkelijke bladen, tot nu toe uitsluitend toelegt op het bestrijden van de Geref. Kerken in haar bestaansrecht, dat tot nog toe dus alleen werkt aan het, zoo mogelijk vernietigen van die ketken, komt een. artikeltje voor van ds Toornvliet zelf, getiteld: „Stijlbederf". In dat artikeltje drukt hij een kaartschrijven af van een „heldhaftigen schrijver", „natuurlijk niet onderteekend", waarin ds T. betiteld wordt als „geraffineerd predikant", als „weleerwaarde leugenaar", als , , woordverdraaier''.

Naar aanleiding van dit artikeltje zond ik ds T. een schrijven, dat ik hieronder in zgn geheel opneem en waarbfl ik apart een briefje insloot, waarin ik ds T. meldde, dat hij nu ook m.i. moreel verplicht was mijn schrijven in „De Strijdende Kerk" op te nemen. Ik heb nu twee nummers van „De Strijdende Kerk" afgewacht, maar mijn schrijven is niet door hem opgenomen. Twee nummers; het zou toch mogelijk zijn, dat de copie voor het 51ste niunmer reeds klaargemaakt en verzonden was, toen mijn schrijven binnenkwam. In het 52ste nummer staat echter evenmin ietsi; ook niet een mededeeling, als b.v. deze: „Het schrijven van P. J. kon wegens plaatsgebrek nóg niet opgenomen worden". Niets van dat. Daarom volge nu dit artikel voor „Dé Reformatie"; ik meen, dat ds T. tijd genoeg gehad heeft, deze zaak tot zijn blaadje te beperken. Mijn schrijven luidde dan als volgt:

„Den Weleerw. Heer ds G. Toornvliet, Groningen.

Mijnheer de Redacteur!

Naar aanleiding van Uw stukje in „De Strijdende Kerk" van 20-9-'47 over „Stijlbederf" zag ik gaarne de volgende reactie daarop, in U\fr blad opgenomen.

U schrijft: „Ik hoop, dat geen enkel lid onzer kerken zich achter anonymiteit verschuilend ooit zoo iets zal kunnen schrijven aan een vrijgemaakt predikant". Ziehier dan een briefje, dat ds Lindeboom van Kampen ontving, toen hij het beroep, dat de Geref. Kerk van Leiden op hem had uitgebracht, overwoog. Het luidt als volgt:

„Leiden, Juli 1947.

Dominee Lindeboom. U ontving een beroep naar de kerk van 31 te Leiden. Alvorens een beslissing te nemen moet U zich goed bedenken wat U doet. U moet weten dat de kerk van 31 maar bestaat uit een bijeengeraapt zootje lastigen broeders Hun getal is maar klein. Mocht U komen reken er dan op dat U verscheidene synodale predikanten tegenover U hebt staan 'Dir. Westerink, Ds Dronkert, Ds. Plomp, Ds. Wiersinga. Ds. Toornvliet, Ds. Maaskant, en Ds Hajer indien deze het beroep aanneemt; Mocht U het beroep opvolgen dan geef ik U de raad, houdt U kalm in alles, want Uw voorganger 'Veldman was maar een groote baaskaak.

Een synodale".

In de plaatsing van leesteekens en in de spelling is door mij niets veranderd.

Ook dit is slechts één briefje; „van een lid Uwer kerken", „zich verschuilend achter anonymiteit", „aan een vrijgemaakt predikant".

Persoonlijk heb ik reeds meer van zulke jw-iefjes ontvangen. Ik heb ze nooit gepubliceerd. Waarom zou ik het doen? Dien ik daarmee het werk der 'Vrijmaking? In geenen deele; zulke briefjes leiden de aandacht maal-af van datgene, waar het om gaat.

Ik betreur het dan ook, dat U onder het door U ontvangen briefje nog enkele zinnen - plaatst, waarin U het blijkbaar niet laten kunt enkele pikken op den vrijgeniaakten „kring" te geven; b.v.: „te weten, dat dit kaartschrijven afkomstig is van iemand, die behoort tot een kring, die ernst zegt te maken met belofte en eisch, die de 'Verbondswraak naar voren - brengt". U leidt de lezers dus, zonder meer over, van den persoon van dengene, die U schreef, op den vrijgemaakten kring; en deze typeert U dan op deze laatdunkende wijze: „die ernst ZEGT te msiken met belofte en eisch"; daarin dit suggereerend: „de vrijgemaakten ZEGGEN wel, dat ze jdaar ernst mee maken, maar ze DOEN het niet!"

U poneert verder: „'Verantwoordelijk daarvoor zijn die menschen, die daarin leiding geven". Dit „leiding geven" kan slaan op den vrijgemaakten kring; ook op het bezig zijn in stijlbederf. Welke van deze twee U op het oog hebt, valt uit Uw onderschrift niet op te maken.

In het eerste geval stelt U menschen verantwoordelijk, die zulk geschrijf juist ten sterkste verfoeien; in het tweede geval stelt U menschen verantwoordelijk, die niemand concreet aan kan wijzen; maar U suggereert Uw lezers: natuurlijk zijn dat degenen, die leiding geven in de vrijgemaakte „kringen". En zoo werkt U weer laster in de hand.

Mag ik één raad geven?

Neem het heele artikeltje terugi; met de erkenning: „Het spijt me, dat ik het geplaatst heb". Want de publicatie van dit briefje en Uw onderschrift, zijn beide uitingen van STIJLBE­ DERF. •

En misschien wel van erger.

(w. g.) P. JASPERSE".

Ik vraag nu: zal ds Toornvliet mogelijk NU nog antwoorden in „De Strijdende Kerk"? Hij blijft m.i. aJsnog moreel verplicht, mijn schrijven, in zijn geheel op te nemen.

Of wacht ds Toornvliet er mogelijk op, dat ik dezen gang Van" zaken in „De Reformatie" publiceer, oordeelende: „dan heb Ik een mooi motiefje het niet meer in „Dte Strijdende Kerk" op te nemen"; en „De Reformatie" wordt in ssmodocratische kringen tóch niet noemenswaard gelezen; dan is de zaak voor ons synodocraten, in eens in een, ons ongevraagd aangeboden, doofpot"? ?

p. JASPERSE.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Rechtmatige handeling en behandeling.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's