GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit den schat van het verleden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit den schat van het verleden

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

We gaan verder met de zevende paragraaf van Fabius'' Kerkelijk leven, getiteld: Het kerkelijk instituut en de algemeene christe-1 ij k e kerk. Zooals we de vorige maal hebben gezien hecht Fabius groote waarde aan de institutaire kerk. Hij vervolgt dan op blz. 61:

„De onkerkelijke richting heeft reeds in de vorige eeuw in sterke mate geheerscht. En nog doet zij haren invloed gelden. Ja, soms schijnt, alsof dit in toenemende mate het geval is. De kerkelijke strijd van 1886 en eerstvolgende jaren heeft haar eenigermate teruggedrongen. Toch steekt zij allengs den kop weer op. Trouwens geen wonder. Men heeft hier te doen met een element van ontbinding als de mot, die bij slechts gedeeltelijke verdelging welhaast weer doet opschrikken door nog grooter verspreiding. En de tijdgeest is aan 't voortwoekeren van dit kwaad zeer bevorderlijk. Zoodat ook vele geloovigen daardoor werden en worden medegesle'ept.

De gronddwallng in dezen is de voorstelling, alsof alle kerkelijk instituut slechts menschenwerk Is en in dien zin eene tegenstelling vormt met de onzichtbare Kerk die alleen eenen goddelijken oorsprong zou hebben.

Daarom is zoo.noodlg met klem de waarheid naar den voorgrond te brengen, dat ook het kerkelijk instituut goddelijke ordening is, zoodat wie dit tostituut minacht, zich bezondigt aan goddelijk bestel.

Wie dit doet, handelt eenigermate als wie de uitver-

kiezing losmaken van het Verbond, daardoor komen tot misvatting van het leerstuk der Verkiezing en tot zeer bedenkelijke practijk. Terwijl het gevaar ook in dezen verhoogd wordt door bij uitstek geestelijken schijn, waarmee zich die afwijking licht tooit", (blz. 61/2).

Wel zegt de schrijver daarna, dat instituut en „onzichtbare kerk" niet, gelijk Rome doet, mogen worden vereenzelvigd. Maar hij bedoelt dat, blijkens het vervolg, in dezen zin, dat in deze bedeeling lid van de kerk kunnen zijn die in de heerlijkheid er niet toe zullen behooren, en hier buiten de kerk kunnen staan die er straks deel van zullen uitmaken. En wie zou dat tegenspreken ?

„Toch neemt dit niet weg, dat de onzichtbare en de zichtbare Kerk naar goddelijk bestel bij elkaar behooren". (blz. 62).

Al zegt Fabius het nog niet zoo scherp omlijnd, als we het tegenwoordig hooren, hij heeft ontegenzeggelijk gewezen in de richting die we t.a.v. de kerk verder hebben mogen inslaan, mede daartoe gedrongen door de enorme vervlakking van het kerkelijk besef. De tijdgeest, waarvan Fabius gewaagt, heeft verder doorgewerkt, maar, dank zij Gods genade, ook de geest der reformatie.

Prachtig is het hoofdstuk over het optreden van Ds N e t e l e n b o s (par. 8) in 1917. Zooals men weet is Ds Netelenbos, Gereformeerd predikant te Middelburg, destijds voorgegaan, in een godsdienstoefening van de Hervormde gemeente in 's-Gravenhage.

De paragraaf begint aldus:

„Hoe verbreid de onkerkelijke geest ook moge zijn. toch behoeft men daarvoor niet beducht te zijn in Gereformeerde kringen, dus oordeelt wellicht menigeen. Hoe bedriegt zich wie dit meent.

De Gereformeerden leven niet dermate afgesloten, dat de dwalingen van den tijd geenen vat op hen zouden hebben. En dat ook de Gereformeerde Kerken niet veilig zijn tegen het indringen van den bacil der onkerkelijkheid, is wel gebleken door het optreden van ds Netelenbos in eene godsdienstoefening van het (anti-) Hervormde Genootschap te 's-Hage den lOden Juni des vorigen jaars, en wat in verband daarmee openbaar werd.

Ja, veilig kan men aannemen, dat zoodanig optreden alleen mogelijk was door eene daarmee overeenkomende stemming in vrij grooten kring", (blz. 68).

Fabius verwondert zich dat de kerkelijke pers niet veel meer aandacht heeft besteed aan deze zaak en aan de brochure door Ds Netelenbos te zijner rechtvaardiging geschreven. Maar,

, , naar vóór eenigen tijd de bladen meldden, zou aan de redactie der „Zeeuwsche Kerkbode", die goede beschouwingen over deze aangelegenheid gaf, door den Kerkeraad van Zeelands hoofdstad verzocht zijn, daarmee niet voort te gaan. En „De Heraut van de Gereformeerde Kerken in Nederland" schreef reeds 30 Sept. 1.1. dat naar haar oordeel „het publieke debat over deze onverkwikkelijke historie (had) te eindigen". Immers had de Kerkeraad te Middelburg de handeling haars leeraars afgekeurd, en maatregelen genomen om herhaling van dergelijk geval te voorkomen. Ook moet men „geen klopjacht houden op 'n broeder, die te goeder trouw gefaald heeft".

Dit laatste dunkt mij niet het minst bedenkelijk. Het bestrijden van dwalingen voorstellen als een strijd tegen personen, is bevorderlijk aan verderfelijken cóteriegeest en brengt de waarheid in verdrukking", (blz. 69).

Actueel is het volgende:

, , Nog is van andere zijde gewezen op het goede motief, dat ds N. zou bewogen hebben. Dit ligt in de lijn van het ethisch subjectivisme, en kan ter zake dienen, Indien iemands schuld moet worden afgewogen, maar is volstrekt overtollig voor de beoordeeling van het prediken ter genoemde plaatse op-zichzelf en van het geschrift dat dien stap moest rechtvaardigen" (blz. 70).

Ook dit:

„Ja, gelijk ds Kerkhof schreef in de „Zeeuwsche Kerkbode" van 14 September 1.1. moest ook voor ds N. te 's-Hage slechts één Kerkeraad zijn, die der Geref. Kerk (blz. 71).

Ds Netelenbos wil blijkens zijn brochure meer eenheid der geloovigen zoeken. Eenheid! Ook vandaag met ijver gezocht. Echter niet in den rechten weg. Met verlating van waarheid en recht en met verwijt van scheurmaking aan het adres van degenen die waarheid en recht handhaven. Fabius pareert zulk verwijt:

„Intusschen mag toch wel gezegd worden, dat de Gereformeerde Kerken waarlijk niet „gedeeldheid" voorstaan. Zij bedoelen toch niet gescheiden te blijven van wie nog in het (anti-)Hervormde Genootschap de Gereformeerde belijdenis beamen. Immers juist het te-.gendeel; hen op te wekken met dat Genootschap te breken en zich bij haar te voegen".

Dus vereeniging niet door samenspreking maar door vr ij making.

„Helaas, geschiedt te weinig. Maar op de vraag, of ds N. met zijn optreden aan het ophouden van die gedeeldheid bevorderlijk is gewefest, kan het antwoord moeilijk bevestigend luiden. Veeleer was hij daaraan •• dienstbaar, dat kerkelijk-gedeeld blijven wie uiterlijk één , moeten zijn", (blz. 75).

'. Rusteloos gaat Fabius voort Ds Netelenbos te bestrijden in diens min-achting van het kerkelijk instituut. Een goedkoope redeneering, ook heden ten dage, Wel vernomen, wordt scherp afgewezen. Ds Netelenbos zegt:

„Ook In de Hervormde Kerk zijn er geloovigen, en, als deze geloovigen samenkomen, vergaderen, dan Is er „een vergadering van geloovigen", dus: eene christelijke kerk" (79).

Maar Fabius moet er niets van hebben. Hij vergelijkt deze redeneering met een syllogisme als volg^t:

zijn de men-„De Chlneezen zijn menschen. Dus schen Chlneezen" (80).

Wel zegt Fabius:

„Samienwerking van geloovigen uit verschillende kerkelijke instituten is ongetwijfeld mogelijk."

Hij voegt er echter onmiddellijk aan toe:

„Maar die samenwerking mag nooit van zoodanigeu aard zijn, dat zij eigenlijk tegen die instituten is gericht. Dam krijgt zij maar al te veel overeenkomst met de samenwerking der ongeloovigen.

Zoo schreef ook Wormser, dat die samenwerking nooit de strekking mag hebben, „om, door het verwaarloozen van alle kerkelijke bewustheid en belijdenis, een algemeen individualisme en subjectivisme, en dientengevolge de ontbinding der kerk in hare deelen en hare oplossing in de wereld voor te bereiden en te bevorderen".

Samenwerking van de geloovigen, — dus gaat hij (Wormser) voort, — met het verzaken van lederen kerkelijkeu grondslag en van iedere bepaalde betrekking tot de Kerk als steunpunt van hare handelingen, kan het verwijt niet ontgaan, „dat zij de kerk van Christus, die de Heer In Nederland heeft geplant, en die zich daar bij uitnemendheid in de Gereformeerde Gezindheid heeft gevormd en ontwikkeld, miskent."" (81)

Dit is wel zeer ver venvijderd van wat we hooren en zien in onze dagen. In onze dagen zoeken velen, waar de eenheid van alle christ-geloovigen in één kerkinstituut onmogelijk schijnt te wezen, zulk een eenheid in christelijke organisaties, die dan z.g. interkerkelijk moeten wezen. De organisaties treden dan als vergadering van alle geloovigen in de plaats van de kerk, die slechts een deel der geloovigen vergadert en een ander deel afstoot. Zulke organisaties benaderen dan meer de „algemeene christehjke kerk" dan eenig kerkinstituut doet; en schooner dan een kerkdienst is een wijdingssamenkomst of bidstond voor een jaarvergadering van een christelijke organisatie, tot welke samenkomst zich begeven geloovigen uit allerlei instituut, en waarin voor kan gaan een predikant uit welk instituut ook, mits hij maar orthodox is. Daar, in de organisatie, vindt men hetgeen men mist in de kerk. Daar wordt iets verwezenlijkt van het ideaal, dat juist als het hoogste in de kerk moest leven en daar bezieling wekken: de eenheid van alle Christ-geloovigen. In de kerk beleeft men daarvan niets, komt veeleer alles ermee in botsing, maar in de organisatie valt daarvan althans iets te proeven en te smaken.

Zoo wordt de organisatie geprezen boven de kerk, wordt de organisatie zelf in zekeren zin kerk. Maar daarmee is zij dan meteen geworden anti-kerk, tegenkerk, waar plaats bereid wordt voor den antichrist.

In de vorige eeuw heeft Wormser deze dwalingen onderkend en bestreden. Wat hij, en op zijn voetspoor, Fabius geschreven hebben over deze dingen zij ons tot ondervnjzing.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 oktober 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Uit den schat van het verleden

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 oktober 1949

De Reformatie | 8 Pagina's