GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aangaande mij en mijn huis

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Handen, die onschuldig bloed vergieten". (Spr. 6 : 17).

Wat een kunstgewrocht zijn de .handen van den mensch. Met welk een verwondering kan de jonge moeder staren op de welgevormde handjes van haar pasgeboren baby, hoe klein ook, toch reeds volledig in al haar deelen; dat duimpje, die teere vingertjes, die onnoozel kleine pink; die gewrichten; zelfs de nageltjes zijn niet vergeten; hoe zijn op zich zelf die poezele handjes reeds een wonder van Gods scheppende almacht.

Hoe vergt het ook 't uiterste .van den kunstenaar, om de handen te schilderen, en het zijn maar enkelen, die er in slagen, om er een levend, sprekend, natuurlijk beeld van te maken.

Hoe gaat van de handen een sprake uit. Met een variant op het bekende woord: „Zeg mij, wie uw vriend is, en ik zal zeggen wie gij zijt!" zouden we kunnen zeggen: „Toon mij uw handen, en ik zal zeggen, wat handwerk gij hebt!"; sterker nog: „Toon mij uw handen, en ik zal u zeggen, wie gij zijt!"

Zoo goed als het handschrift den persoon typeert, zoo ook in meerdere of mindere mate de handdruk, dien de persoon geeft; ja, de loop der bijna onzichtbare lijnen op den vingertop is zoo kenmerkend voor de individuen, dat 'een vingerafdruk niet alléén kan dienen als handteekening, maar ook een middel is, om een voortvluchtig individu op te sporen.

En welk een instrument, geschikt voor talloos vele onderscheidene werkzaamheden is de menschenhand: de grondwerker en de beeldhouwer, de pianist en harpenaar, de schilder en de schrijver, die den veldheersstaf voert en die den dirigentstok hanteert, de redenaar als hij toomt, maar ook de prediker, als hij den zegen uitspreekt — ieder bezit in zijn hand het hem passende instrument.

Zóó hooge plaats neemt de hand in onder al het geschapene, dat de Heere zelf ze gebruikt als uitdrukking van Zijn almachtige kracht: „De rechterhand des Heeren doet krachtige daden; de rechterhand des Heeren is verhoogd!" „Maar Ik zal mijn hand tot de kleinen wenden!"

Maar denken wij het ons nu eens in, wat het is, als de mensch dit wonderrijk geschenk, tot allen dienst bekwamelijk toegerust, waarin Gods wijsheid en goedheid schittert, in dienst stelt van het kwade, rechtstreeks in tegen de bedoeling van Hem, Die den mensch dit wonder-instrument ter beschikking stelde.

Hoe zal de Heere dat haten; hoe zal zijne ziel er een gruwel van hebben!

' O, die ontelbare handen, altijd in actie — maar die in plaats van bouwen breken; in plaats van het leven te verheffen, het ten gronde richten; het huis Gods verstoren en voor de goden dezer eeuw tempels stichten!

„Ik haat ze", zegt de Heere, „dé handen die onschuldig bloed vergieten".

En laten wij nu niet denken, dat hier alleen zijn bedoeld de handen van doodslagers en moordenaars.^ Wij kunnen beter weten. Het gebod: „Gij zult niet doodslaan" verbiedt heel wat meer, dan in eigenUjken zin iemand van het leven te berooven; de Catechismus zegt daarvan: „dat ik mijn naaste noch met gedachten, noch met woorden of eenig gebaar, veel minder met de daad, door mijzelven of door anderen onteere, hate, kwetse of doode".

„Handen, die onschuldig bloed vergieten" — die zijn in actie, als onze onderen zich er mee vermaken, dieren te kwellen en te martelen: een vlieg of een vlinder; een nestelende of broedende vogel, een hond onder de kar. Hoe vaak ergeren we er ons aan: „Brengt uw kinderen eerbied bij voor het „Leven" — leeraart de humanist. Laten wij liever het onzen kinderen zeggen, dat de Heere, hun God, er een gruwel aan heeft en zulk doen haat, en er zich over vertoornt. Niet uit eerbied voor het leven, maar uit eerbied voor Hem, Die het leven geeft en onderhoudt, en niet daartoe ons de handen geeft.

„Handen, die onschuldig bloed vergieten" — ze zijn in actie, zoovaak een broertje er op uit is zijn zusje te treiteren en quasi per ongeluk het heele tafeltje, waarop ze met haar serviesje speelt, onderst boven gooit; of haar fijntjes bespot, terwijl ze in allen ernst met haar poppen bezig is, alsof ze echt haar kindertjes waren; of ook omgekeerd — want dat gebeurt even goed —' als het gniepige zusje, terwijl broer, met de tong uit den mond, nu eens al zijn best doet, mooi te schrijven, ongemerkt aan de tafel stoot, met het onschuldigste gezicht ter wereld en heftig verontwaardigd doet, als de vertoornde broer zijn beklag bij Moeder doet over het „gemeen-doen" van „die zus".

„Handen, die onschuldig bloed vergieten" — zijn bezig, als een kwajongen zijn sneeuwballen keihard maakt, of er 'n steen in doet en daarmee zijn mee-speende makkers bekogelt of ook mikt op een voorbijganger; wanneer ze met elkaar een bombardement richten op de slaapkamer van een oud vrouwtje, waarvan het raam openstaat, om haar daarmee in verlegenheid te brengen of tot machtelooze toorn te verwekken ;

wanneer een catechisant alleen, 'of in samenwerking met anderen het er op toeleggen om den dominee het lesgeven onmogelijk te maken; of door hun onverschillige houding en het niet leeren van hun lessen hem zijn arnbtelijken arbeid tot een groot verdriet maken.

Vaders, Moeders, laten we acht geven op onze kleine en grootere kinderen, of ze zich schuldig maken aan dit vergieten van onschuldig bloed; en met allen ernst er hen op wijzen, dat ze hun handen, en al hun leden, nimmer gebruiken tot iets, waarmee ze hün God verdriet zouden doen! Maar laten we er ook-ons voor wachten, dat wij ons niet aan het zelfde kwaad schuldig maken, door onze eigen kinderen in drift of onheiligen toom onbillijk en onrechtvaardig te straffen en te kastijden, of hun verwijten te doen, die ze niet verdienen, want ook daarin zouden wij onschuldig bloed vergieten!

„Ik haat dat", zegt de Heere, „en heb er een gruwel van!"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 maart 1950

De Reformatie | 12 Pagina's

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 maart 1950

De Reformatie | 12 Pagina's