GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uneven

Amice frater. Het boek van Rispens: de geest over de wateren, heeft één belangrijke verdienste. Het kan, voor wie nog niet zien, de oogen openen voor het ontzaglijk gevaar, dat heel de wereld, en niet het minst de kerk des Heeren bedreigt, niet minder dan in de eerste eeuwen na den Pinksterdag of in de dagen der Reformatie, vanuit die ellendige paganistische mystiek, die

zich steeds weer een Bijbelsch gewaad omhangt. Deze booze mystiek is thans weer overal merkbaar, zelfs daar — als bijv. in de kringen der Barthiaansche valsche profeten —, waar men net doet alsof men boven de mystiek zou zijn verheven en er zich krach­

tig tegen keert. Wat een leugen is. Ook zoo goed als al onze christeHjke dichters, ook

romantiek, of hoe men haar ook noemen wil — de definities zijn gemeenlijk ongrijpbaar als steeds in zulk geval van verleiding •—• meer of minder aangetast. Zij zetten hun dierbare ik in het centrum van al hun zingen, of, zooals zij meenen, hun gevoel.

Vinet zou zeggen: het onvergankeHjke ik.

Ik zie in onze bladen af en toe ook gedichten overgenomen van Jaqcueline van der Waals. Rispens laat zien hoezeer ook zij geïnfecteerd is door Kierkegaard. Het kan ons leeren voorzichtig te zijn, want de dichtkunst heeft, evenals de muziek, meer invloed op ons, dan wij menigmaal vermoeden.

Dat ook onze dichters meer dan anderen — ik sluit mij zelve niet uit — gevaar loopen zouden in de mystiek te verdwalen, wordt toegeschreven aan hun grootere gevoeligheid. Ik meen dat dit een zeer ernstig misverstand is. De mystiek heeft met gevoel alleen zooveel te maken, dat wij den mensch niet als een vat mogen zien met drie afdeelingen en in ieder afdeelinkje een kraan, zoodat wij nu eens het verstand, dan weer den wil en daarna het gevoel een uitlaat kunnen, geven. De mensch is één, en als hij afdwaalt, is dat het gevolg van zijn van nature dwaalziek hart, dat hart dat niet dan een naam is voor heel ons innerlijk leven. Maar daarover hoop ik nog nader met u te handelen.

De mystiek is een heel hard ding, zoo hard als een steen, als het er op aankomt. Zij is, wil men onderscheid maken, veel meer toe te schrijven aan onzen wil, die zich van nature aan het Woord Gods en aan den eiseh van het verbond niet wil onderwerpen.

En als wij in die strikken des satans vallen, wat ieder van ons kan overkomen, waarom wij gedurig moeten bidden: leid ons, Vader, Die in de hemelen zijt, niet in verzoeking maar verlos ons" van den booze, dan boren wij al onze krachten aan, het verstand en het gevoel. Want daar is geen meer geraffineerd spreken en zingen, geen sterker rationalisme dan in de mystiek, en de z.g. bewogenheid is niet anders dan zelfmisleiding.

Laat ons wakende zijn, vooral in onzen tijd, die van de buitengemeen gevaarlijke heidensche mystiek doordrenkt is, overal.

Voor den auteur van „de geest over de wateren" is het gevoel alles, en het gevoel is de bron der poëzie en die der religie.

Als hij in het eerste hoofdstuk over den dichter Gossaert spreekt, merkt men zulks direct. Hij valt daarbij in wonderlijke vergissingen. Ik noem er drie.

Vooreerst schijnt hij te meenen, dat Gossaert ps. 131 heeft gedicht. Hij citeert van hem: heb ik mijn ziel niet stU gezet, en mij verloochend naar uw wet.

In heel dien treffenden psahn is van eenige mystiek geen sprake.

Prof. Noordtzij merkt er bij op, dat de dichter evenals het pas door de moeder gevoede kind niets anders vraagt dan om van Gods genade te leven. Het verlangen om wat groots te zijn heeft hij afgelegd, hij wenscht, als het kindeke te worden, zooals wij dat aUen moeten, naar des Heilands woord, wülen wij het koninkrijk der hemelen ingaan.

In de tweede plaats merkt dé auteur op, dat voor het christeüjk-historisch denken de mensch niet alleen is rede en instinct, maar ook gevoel in den zin, waarin het naar Gossaert's aanhaling door den apostel Paulus bedoeld wordt, als deze over het hart spreekt, vanwaar de uitgangen des levens zijn.

Dit laatstgenoemde woord komt voor in Spreuken 4 : 23 en voorzoover ik weet niet in de brieven van den apostel Paulus. Maar dat beteekent uiteraard niets, want de apostel wist heel goed, dat dit woord in de Schrift geschreven staat. Wat hier geldt is, dat, wie nauwlettend nagaat, hoe de apostel, door den Geest des Heeren gedreven, over het hart spreekt, geen moment met eeriig goed recht kan volhouden, dat hij dan denkt aan het gevoel. Het gaat daar telkens om den geheelen mensch, naar gansch zijn innerlijk, geesteUjk bestaan.

De auteur noemt de wijsbegeerte der wetsidee. Als hij die werkehjk had bestudeerd, zou hij weten, wat daarin onder het woord hart wordt verstaan. Daar komt men er steeds krachtig tegen op, als zou het hart des menschen alleen maar het gevoel zijn.

De derde vergissing is deze, als de auteur zegt; dit gevoel, dit hart, is in wijsgeerigen zin door Kant als „practische Vemunft" gekenschetst. Men behoeft slechts een oppervlakkige kennis van Kant's wijsheid te bezitten, om te weten dat dit onjuist is.

Kant kent de ziel des menschen drie vermogens toe: verstand, wil en gevoel. Van elk dier drie is in een zijner „Kritiken" sprake. Het verstand, als hij het heeft over de zuivere rede; de wil, als het gaat over de practische rede; het gevoel, het schoone in de derde studie: die over de oordeelskracht.

Dat de practische rede veel meer met den wil heeft ie maken dan met het gevoel, blijkt hieruit, dat daarin gehandeld wordt over de zede, den „categorischen imperatief": gij zult. Door de practische rede stelt de mensch zich zelf de zedewet.

Ten slotte is voor Kant de rede des menschen de grond voor alles, hoezeer hij niet weet wie eri wat de mensch is, want 'hij blijft er naar vragen en is dus in dit opzicht bescheidener dan de heer Rispens.

Volgens dien schrijver is de gedachte zelfs niet eens een afzonderlijk element in de poëzie. De gedachten des dichters zijn volgens hem rhjrthmischmuzikale-plastische suggesties. NatuurUjk willen deze zware woorden niets anders zeggen dan: gedachten, zij het dan heel verkeerde gedachten. Tenzij er in een gedicht geen gedachten 2iijn, wat ook voorkomt.

Zelfs uit politiek oogpunt is het niet kwaad te letten op datgene, wat de auteur vertelt van de elementen der poëzie. En dan over wat de antithese is. Hij haalt een oordeel aan over Maechiavelli, dien verheerlijker van vorstelijke helsche macht en willekeur, wetteloosheid. Tegenover die machtsidee zet hij dan de „kracht der illusie" bij den dichter, en weer moet de apostel Paulus dienst doen de verwarring te vergrooten. Aangehaald wordt dan het woord der Schrift: het geloof is een bewijs der duigen die men niet ziet. Zoo zou de poëzie het bewijs zijn voor het idiëele.

Wij krijgen dan deze omschrijving der antithese: macht, brood en spelen; en daartegenover het Bijbelsche: dat de mensch bij brood alleen niet leven zal, maar bij alle woord, dat den mond Gods uitgaat.

De antithese is dan deze: MacchiavelU of Christendom, uitzinnig of bezonnen, romantiek of realisme. Een antithese, om welke „het in den strijd der geesten gaat, maar die misschien in de synthese van een alomvattende werkelijkheid begrepen is, maar niet verzoend wordt".

Hier schijnt Hegel een rol te spelen, wat zeer zeker het geval is, als de schrijver vertelt, dat het christendom den mensch (zonder het organisch verband met de wereld te ontkennen) beschouwt, als de spiegel der godheid, het uitgedrukte beeld Gods, de bewustwording van God in het creatuur. Hoe deze zaak dan verder zit, laat hij aan de dialectische theologie en de scholastiek over.

Hij had de antirevolutionaire politiek ook daarbij kunnen noemen, als zij althans haar uiting van dezen dag inzake het veel geroemde federalisme mag vinden in het boek. dat „Bezinning en uitzicht" heet.

De antithese is daar: Maechiavelli, de aanbidding der wettelooze brute macht, en een zeker christendom, waaronder dan ook het christelijk humanisme, Rome, en een democratisch socialisme mogen worden gerekend, alle te zamen vormend een cultuursubstraat, of ook wel zelfs zuilen, die heel het leven, niet verderven, maar steunen. Men vraagt zich menigmaal met groote verbazing af, waarheen dit alles voeren moet.

Dat het zich nog noemend gereformeerde volk daarmee te maken heeft moge blijken uit een treffend voorbeeld, door Rispens genoemd als hij een jong gestorven dichter, van Renssen, bespreekt.

Deze van huis uit gereformeerde jonge man, met ongetwijfeld dichterUjke gaven, gaf omtrent de dichtkunst dezer dagen leiding in de antirevolutionaire Rotterdammer.

Rispens merkt op, dat hij — en dit ook weer door de mystiek verleid : — verzeild is in een zeker animisme, dat inderdaad zeer modem is. Hij gevoelde zich verwant aan den wijsgeer Fechner. Deze wijsgeer — vooral bekend door zijn „Die Tagesansicht gegenüber der nachtansicht" — was een idealistisch monist. Met hem verwant was de Groningsche hoogleeraar Hijmans, en volgens hem was de aarde een levend wezen. God en wereld, of liever geest en wereld één.

Van den dichter van Renssen worden dan o.m. deze versregels aangehaald uit „Elegie op twee gedoode katjes": dat jullie kleine pracht maar vlokken zijn van schoon —• nl. van God — maar stamelingen zijn, maar zeepbel en maar droom.

Hier proeven wij, zegt Rispens, een Franciscaansche alverbondenheid met de natuur.

Onder de motieven bij dien dichter vindt hij terug het verlangen naar God en tevens als medelijden de geheimzinnige kracht der verbondenheid met het leed van anderen. En dan volgt zoo tusschen haakjes: een gedachte zeer na verwant aan de christehjke mystiek der plaatsvervanging.

Een zinnetje, dat heel het doodelijke gevaar dezer mystiek ons doet zien.

Welnu, dit doet ons tevens zien, hoezeer het onderscheidingsvermogen in de z.g.n. algemeen christehjke pers reeds verdween, en hoe groot het slikvermogen van vele gereformeerde lezers reeds is.

De schrijver juicht trouwens den groei der mystiek bij de gereformeerden, anders zulke echte verstandsmcïnsehen, toe, en hij ziet dien groei niet ten onrechte als „de cultiveering van het gemoedsleven", in het dv/eepen met zelfonderzoek en bevinding. Waarmee wij in den strijd voor de ware kerk des Heeren telkens weer kennis maken, en wat een niets'oiitsiende hiërarchie ook de gereformeerde kerken in buiten de gehoorzaamheid aan de Schrift omgaande leerbindmgen wil opdringen.

Rispens staat aan het uiterste eind van dezen droeven gang. Onze Heere Jezus Christus wordt door hem als mysticus naast den goddeloozen Angelus Silezius geplaatst, die durfde te zeggen dat, als hij er niet was, God ook niet zou zijn. Voorts wordt ook Buddha met onzen Heiland op éérx lijn gezet. Want als onze Heere Jezus zegt: het koninkrijk Gods is binnen in u. dan is dat als een stukje mystiek bedoeld. Hoe goed is het, dat prof. Greijdanus dit in wezen goddelooze Schriftmisbruik heeft verkeerd door er op te wijzen, dat de Heere in werkehjkheid zeide: het Koninkrijk Gods staat in het midden van u. Hij te midden van de farizeën. Die Hem niet kenden.

Rispens ziet de poëzie louter als mystiek, overal. En dan durft hij het woord der Schrift te noemen dat wij vinden in 1 Cor. 12 : 11: och deze dingen alle werkt één en dezelfde Geest.

Maar vooreerst genoeg. U zult mij toestemmen, dat het inderdaad noodig is, dat wij deze vreeseUjke verleiding, die heel ons leven bedreigt, goed door ons wordt gezien. Ook in de christehjke poëzie en in christehjke romans, die eveneens van deze mystiek doordrenkt zijn.

Met harteUjke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 mei 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 mei 1950

De Reformatie | 8 Pagina's