GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater. neven

Groen en Keuchenius hadden in de Tweede Kamer gedurig te maken met de hamer van den voorzitter. Zij waren volgens dien groeten man en volgens heel het liberale gezelschap, dat hij presideerde, steeds buiten de orde.

De liberalen waren de menschen van hun tijd. Groen stond er altijd buiten, want hij was feitelijk een man uit een vroegere periode, dien men, om het zoo eens te zeggen, vergeten had te begraven. Nu, een deftige begrafenis hadden die groote mannen, die met hun tijd wel meeleefden, hem ook wel willen bezorgen.

Het bouwen van de graven der profeten, die Gods Woord predikten, is een geliefkoosd werk voor een afvallig geslacht. Het doet zulks met ijver en toewijding voor de dooden, maar voorzoover het daiartoe in staat is, door wat zij zeggen of schrijven te negeeren, dood te zwijgen, nog liever voor de levenden.

Groen en Keuchenius zijn dan, om dit modewoord te gebruiken, wel heel tragische figuren.

Want toen zij leefden en getrouw mochten getuigen waren zij vreemdelingen voor hun tijdgenooten. Niet alleen maar voor de ongeloovigen, dat was niet hun lijden, want zij droegen hun kruis hun Heiland en Heere met blijdschap na; neen, voor de vele geloovigen van hun dagen, die de teekenen des tijds niet verstonden en de leugen van den satan voor hun dag niet onderkenden.

Ook voor deze geloovigen waren zij buiten de orde, stonden zij buiten den tijd, waarin zij leefden.

Nu komt echter voor sommigen van die vreemdelingen en bijwoners later nog wel een betere dag. Dan zegt een later geslacht, dat den weg des Heeren terugvond: zij zagen het toch goed, zij hadden gelijk, laten wij nu trachten hun getuigenis te verstaan.

Maar dit is voor Groen, dezen echten zoon van Calvijn, juist bij degenen, die zich gaarne nog Calvinisten noemen, niet het geval. Zoo bijv. niet voor de machtige jonge geleerden der Vrije Universiteit.

Als op Groen een beroep wordt gedaan, wijzen zij zulks af. Daar was nu prof. Smitskamp, die anders nog al aardig over Groen heeft geschreven, doch die nu vertelde, dat wij los moeten kunnen staan van historische figuren en hen niet moeten betrekken in den strijd van heden.

Groen klaagde: ik ben een vreemdeling voor mijn volk. Dat is nu een eeuw geleden. En thans na dien werkelijken opbloei van het Calvinisme, klinkt van zijn burcht het woord: betrek hem toch niet in den strijd van vandaag. Nader niet, als indertijd Fabius, tot hem met critieklooze bewondering.

Ik vermoed, dat de jonge Calvinisten van groot formaat er geen ernstig bezwaar tegen hebben als de menschen hun verschijning met critieklooze bewondering begroeten. Zij verstaan toch hun tijd, weten tot tevredenheid ook van de groote wereld mee te zingen in het koor van de wijzen dezer eeuw en gaan hooghartig voorbij het vermaan van de enkelen, die thans de lastige vreemdelingen zijn in ons heel erg dwalend geslacht.

Niet alleen Groen, Kuyper heeft bij die groote kenners van het politieke en sociale leven ook reeds afgedaan.

En nu zegt men wel eens, dat de oude Kuyperianen, als bijv. prof. K. Dijk, om een bij het ver vooruitstrevend jong geslacht nog getolereerde wijze te noemen, dezen gang van zaken met zorg zien. Het mag waar wezen, ik merk er niets van. Er is nergens in synodocratischen kring eenig bewijs van durf om tegen de werkelijke leiders in Amsterdam en in het filiaal te Kampen op te komen. Men slikt alles. Zelfs de kromme sociale sprongen van een prof. de Gaay Fortman of de humanistische federalistische bevliegingen van dr Bruins Slot. Daar is nergens eenige critiek meer in antirevolutionairen kring. Het is alles critieklooze bewondering. Maar Groen en zelfs Kuyper moeten wij laten rusten; hen niet betrekken in .den strijd van onzen dag.

Nu denk ik aan een wooW van Keuchenius, die, als de voorzitter der Tweede Kamer hem in de rede viel, zeggend: u wijkt te ver van het onderwerp ter bespreking af, placht op te merken: wel voorzitter, u moet het verband van alle dingen niet voorbijzien.

Welnu —• onze Heiland wil, dat Zijn kinderen de teekenen van hun tijd zullen verstaan, maar zal dit geschieden, dan moeten zij het verband der dingen goed kunnen zien. En daartoe is een bespreking van wat onze eeuw beweegt gedurig noodig.

Daar werkt in de historie der menschheid iets, wat de Duitsehe wijsgeeren een eeuw of meer geleden den tijdgeest noemden.

De wijzen die thans in de mode zijn — als een Heidegger bijv. — doen dit nog.

Da Costa nam dat woord over en wij doen zulks ook wel, maar moeten daarbij bedenken, dat hier een addertje onder het gras schuilt.' Als die ongeloovige wijzen gewagen van den tijdgeest of van den geest, soms met een hoofdletter, soms godslasterhjk van een Heiligen Geest, dan doelen zij op een afgodische gedachte, die van een „wereldgeest", één met de aarde of met heel den kosmos, die heel het leven voortstuwt en voor eiken tijd een andere gedaante aanneemt, iets bijzonders voor heel het leven, voor wetenschap en kunst, staatswezen en politiek, voor het huis" en het kleed, voor alle levensgewoonten en gebruiken.

Voor Groen en Da Costa was de tijdgeest van hun dag, en zoo geldf het van onzen tijd ook voor ons, niet dan een verleiding des satans, een booze geest van opstand tegen God en tegen den Christus der Schriften en Zijn Hem, gehoorzame kerk.

De satan haalt voor elke eeuw een ander costuum uit zijn kleerkast, als hij verschijnt als een engel des lichts en heel sterk werkt met woorden der Schrift.

Heel rijk is die kleerkast echter niet. Daarom zei Troeltsch eens, dat de menschheid bij zeer weinig gedachten steeds heeft geleefd. Als een costuum, dat met veel trots door de menschen van eenig revolutionair tijdperk werd gedragen, verkleurt of gaat scheuren, wanneer de begoocheling gebroken is, haalt hij aanstonds een heel oud gewaad te voorschijn, lapt dat wat op en de menschen „van hun tijd" meenen met iets geheel nieuws te doen te hebben en zij bewegen zich daarin dan weer met meerdere of mindere gratie. Geleerden, dichters, ioumaJisten, beeldende kunstenaars, politici, sociale hervormers, kerkleeraars. De groote mannen van den dag.

Onze vaderen hebben dat zeer goed begrepen toen zij artikel negen van de Ned. Geloofsbelijdenis beleden. Zij noemden dan namen van verschillende buitengemeen gevaarlijke ketters.

Nu zetten wij gemeenlijk heel gemakkelijk onze handteekening onder de drie formulieren van eenigheid. Maar weten wij wat die daarin genoemde ketters beweerden?

Wij mogen niet zeggen: wij hebben daarmee niet te maken. Want vooreerst is eens menschen hart van nature geneigd naar alle mogelijke ketterij te luisteren, liever dan naar de geopenbaarde waarheid, waarom, wij eiken dag weer bidden om verlossing van den booze. Maar in de tweede plaats moeten wij bedenken dat de menschen wel verwisselen, telkens weer een nieuw geslacht, maar dat de costuums van satan, waarin zij gaarne pronkten, dezelfde blijven. Steeds weer als fonkelnieuwe gewaden geprezen, maar in werkelijkheid menigmaal zeer oud.

Dat wilden de vaderen ons doen bedenken.

Had Ds de Cock in den strijd van de Reformatie van zijn dagen niet te maken met de dwaling van Arius, met veel vertoon van waardigheid, gepredikt door prof. Hofstede de Groot?

door prof. Hofstede de Groot? En hebben wij in Barth en zijn volgelingen feitelijk niet te doen met den gevaarlijken ketter Marcion?

Is de spiksplinternieuwe philosophie der existentialisten niet a)s de wijsheid der voorsocratische Grieksche wijsgeeren, inzonderheid Heraclites, met zijn: alles vloeit?

alles vloeit? Wie de parlementaire redevoeringen van Kuyper kent, weet, hoe hij dit reeds komen zag en er tegen waarschuwde.

Leeft de oude vreeselijke gnostiek niet weer op in heel die wonderlijke familierij der huidige moderne wijzen, van Kierkegaard en Dostojewsky — veel gelezen weer in onze dagen —• en Nietzsche en Hegel en Marx en Heidegger en Sartre en Barth en van Niftrik en den Amerikaan Niebuhr, die eenmaal hier in ons land de bewondering en zelfs de beste wenschen voor zijn werk vaa prof. Berkouwer, Bavinck, Verkuyl mocht ontvangen? O, die brillante theoloog!

Wie goed toeziet merkt de sporen ervan in allerlei christelijke of calvinistische actie. Waar blijft bijv. de bond van Vonkenberg?

Die oude ketterijen kwamen allicht nimmer in meer geraffineerden vorm op het leven aan, dan thans.

En wij hebben daar allen mee te maken. Niet alleen de geleerden of de dichters en de kenners der litteratuur, maar niet minder de heel gewone kerkganger, die meent gereformeerde klanken te beluisteren en met innerlijk genot de ergerlijkste ketterijen slikt.

Niet minder ook de gewone krantenlezer of de luisteraar naar de christeUjke radio.

Het is daarom dat zij, die Christus weer tot Zijn getrouwe kerk vergaderde, buitengemeen oplettend moeten zijn.

De teekenen des tijds moeten onderkennen. De leugen die in het gewaad der waarheid tot ons koni": aanstonds moeten zien, opdat wij niet meegesleept worden door den geest van onzen tijd. Onzen tijd, waarin de mystiek, die oude hardnekkige vijandin van de kerk des Heeren, weer een zoo geduchte rol speelt.

Daarom moeten wij alle gemakzucht van ons afschudden. Daarom mogen wij den strijd niet schuwen, al wacht ons nog zooveel smaad juist van diegenen, die wij zoo gaarne zouden terugvoeren van den kwaden weg, dien zij maar niet zien.

Zegt daar iemand: maar het is mij veelal te geleerd, ik begrijp van dat moderne gedoe toch nietS: laat hij dan eens bedenken, hoe de meest eenvoudige geloovigen menigmaal de meest ingewikkelde redeneeringen der mystieken hebben geslikt als dierbare waarheid, terwijl zij van de weerlegging naar de Schriften zeiden: ja, dat is mij te hoog. Vanwaar komt zulks?

Omdat de satan, die dan komt als een engel des lichts, spreekt naar den zin van ons van nature booze hart.

E)en mensch wil dan liever de meest geraffineerd? mystiek aanvaarden, dan de heel eenvoudige waarheid der Schrift.

Wat heeft Calvijn een geweldigen strijd moeten voeren tegen de mystieken van zijn' dagen. Hoe heeft Aldegonde zich moeten weren, om de eenvoudige zielen af te houden van de verlokking van een Sebastiaan Franck. En nu moeten wij eens een Jacob Böhme of een Eckehardt lezen. Men staat dan verbaasd voor de vraag: hoe konden die eenvoudige menschen dat eten, alsof het brood des levens was, terwijl zij moeite hadden met de klare, eenvoudige taal van de goede belijdenis van Guido de Brés?

Daar zit de wil van ons van nature booze hart natuurlijk achter. De Schrift zegt het ons toch. „Zij hebben de waarheid Gods veranderd in de leugen", Rom. 1 : 25. „En daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling, dat zij de leugen gelooven zouden", 2 Thess. 2 : 11.

Wij zien dit in den goddeloozen aanval, dien de vrijgemaakte kerk heeft te doorstaan. Waarover zij niet mag klagen, want zoo gaat het altijd met de ware kerk des Heeren.

Ik wil daarom hopen, dat het u niet zal vermoeien, als ik nog verder met U handelen wil over de leugen van dezen dag, vooral in • de verleiding der mystiek, die thans als in 'n nieuw kleed verschijnt naar de diepten van satan. De leugen der mystiek bij. dichters en geleerden en valsche profeten.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 mei 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 mei 1950

De Reformatie | 8 Pagina's