GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kwestie van het evangelisten-ambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kwestie van het evangelisten-ambt

§ 4. DE AMBTSTAAK VAN D|EN EVANGELIST.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het vorige artikel werd opgemerkt, dat het werk van Timotheus In Epheze's kerk wel tijdelijk van aard is, doch dat zijn „evangelisten"-ambt dat niet is. Ds v. d. Waal wil blijkens zijn minderheidsnota uit het verband van 2 Tim. 4 : 5 afleiden, dat de taak van Timotheus daar is het werk van een „herder en leeraar" in een gevestigde gemeente, zoodat „werk van evangelist" (VS 5) neerkomt op: erk van een (latereu) herder en leeraar in een plaatselijke kerk. Daartoe beroept hij zich op het preeken, weerleggen enz. iQ 2 Tim. 4.

§ 4. DE AMBTSTAAK VAN D|EN EVANGELIST. (Slot).

(XI)

Wij zouden op het volgende willen attendeeren.

Eerst, dat juist het voorkomen van dwaalleer in Epheze ook een gereede aanleiding is geweest voor Paulus om Tim. inet een bepaalde opdracht in Epheze te laten. Inl Tim. vangt Paulus direct aan met die dwaalleer te signaleeren en te behandelen, 1 Tim. 1 : 3, 4; 6 : 3 e.a. plaatsen. In 2 Tim. gaat het weer over die materie (zie de inleidingen van Dr Bouma in Korte Verkl. en kommentaar-Bottenburg over deze dwaalleer). Het is zelfs de vraag, of daarin niet de hoofdreden is gelegen. Daarop vestigt de minderheidsnota niet de aandacht.

In de tweede plaats is er in de pericoop 2 Tim. 4 VS 1—8 iets dat opvalt en wel dit, dat in vs 1 en 8 gesproken wordt over „de verschijnin g", d e wederkomst van Christus, waarmee in verband staat, dat in vs 3 de tijd daaraan voorafgaande wordt aangeduid. De gedachte schijnt in vs 1 te zijn: k, Paulus, zal bij de wederkomst niet meer leven, doch Tim, wellicht wel. Doch in vers 3 ziet hij nog een toekomenden tijd. Iii vers 8 is de uitkomst van do ambtelijke' loopbaan aan de orde: e kroning na den goeden strijd. En als we nu in aanmerking nemen, dat — gelijk Bouma aanwijst — de verzen 1—6 niet te zien zijn als een onmiddellijke voortzetting van het in hfdst. 3 geschrevene, dus niet op den voorgrond staat de bestrijding van dwaalleer en afval, doch het aandringen op een rechte en gehoorzame ambtsbediening, tegenover de leeraars in vs 3 genoemd, dan zouden we kunnen zeggen: aulus dringt bij Tim. aan op een rechte bediening van het evangelistenambt (juist in vs 5 genoemd!) niet alleen in de volvoering, van de t ij del ij ke werkopdracht in Epheze, doch overal, waar Tim. die bediening zal uitrichten. In de grammatica van Blasz en Debrunner, eerder genoemd, wordt op bl. 150 aangeteekend bij het „p 1 è r o p h o r è s o n" in 2 Tim. 4:5: bis zu Ende, bzn. bis zur Erscheinung Christi, vgl. vs 1, 5, 6", dat is: ervul uw bediening ten einde toe, respectievelijk tot op de verschijning van Christus". In deze opmerking is dus een eschatologisch element uit het tekstverband opgenomen, zoodat Tim. zijn dienst niet alleen na Paulus' verwachten dood (vs 6) moet voortzetten doch ook tot de wederkomst van Christus. Wat zou pleiten voor het blijvende van het evangelisten-ambt.

Intusschen wordt met „plèrophorèson" óók gezegd, dat Tim. zijn bediening moet completeeren, en dat in den zin gelijk het boven geciteerde meerderheidsrapport aangeeft. Want het gebruikte werkwoord, ; , plerophorein", mag hier niet als in de Statenvertaling worden weergegeven met: maakt dat men van uw dienst ten volle verzekerd gij" en ook niet als in de vert. van het Ned. Bijbelgenootschap met: wijd u geheel aan uw dienst", daar het beteekent: ol dragen (bijv. een vat met water geheel vol dragen, vullen), maken dat iets vol wordt, en zoo: en volle vervullen, en daarna ook: e n volle overtuigen (zie Greijdanus op Lukas 1 : 1, kommentaar-Bottenburg). En zoo wordt het hier in 2 Tim. 4:5: Completeer uW bediening"; „vervul haar ten volle en ten einde to e". En dat „ten volle en ten einde toe" kan mede inhouden, wat vs 1 en 8 uit het verband bijbrengen: ot de wederkomst van Christus. Dat alles pleit ervoor, dat in vs 5 met het „werk van evangelist" meer in het geding is dan een tijdelijke werkopdracht in een plaatselijke kerk; dat er een blijvend element in gelegen is, wat door Epheze 4 : 11 wordt bevestigd. Nogmaals: e werkopdracht in Epheze's kerk was voor Tim. van tijdelijken aard en beperkten duur, doch zijn ambt van „evangelist" niet.

G. We kunnen nu aangaande de ambtstaak van den „evangelist" de volgende conclusies opmaken.

1. De taak van den ambtelijk bevestigden evangelist omvat de Woordbediening aan Joden, Jodengenooten, Samaritanen en heidenen, het doopen van hen, die tot de kerk van Christus komen (Hand. 8 : 5, 35, 38; 2 (Dor. 1 : 19), het stichten van gemeenten en het aanstellen van bijzondere ambtsdragers (Hand. 4 : 23; 1 Tim. 5 : 22; Titus 1:5);

2. tot hun taak behoort ook het vervullen van tijdelijke werkopdrachten in pas gestichte plaatselijke kerken, teneinde die nader te organiseeren (1 Tim. 5 VS 9 V.V.; Titus 1 : 5), daar nader te leeren (1 Tim. 4 : 11, 13; 6:2; 2 Tim. 4:2), zoo noodig te verma­ nen (1 Tim. 4 : 13; 2 Tim. 4:2; Titus 2 : 6 e.a. pi.) en te bestraffen (1 Tim. 5 : 20; 2 Tim. 4:2; Titus 1 : 13; 2 : 15), dwaalleer tegen te gaan (1 Tim. 1 : 4; Titus 1 : 14 e.a. pi.); , om op „leer en leven" van gemeente en ambtsdragers opzicht te houden, en te zorgen, dat er leeraars zijn, als zij zelf zich van de gemeente na volbrachten tijdelijken dienst terugtrekken (2 Tim. 2:2); ook in plaatselijke kerken moeilijkheden trachten op te lossen (1 Cor. 4 : 17; 16 : 10; 2 Cor. 7 : 6, 7; 8 : 6 v.v. 1 Thess. 3 : 1, 6; 1 Thn. 1:3);

3. daar volgens Epheze 4 : 11 de verhoogde Christus naast de apostelen, aan wie de „vermeerdering" en de „bev/aring" der kerk werd opgedragen (Matth. 28 : 19), ook evangelisten voor den opbouw der kerk heeft .geschonken, welke opbouw blijkens Epheze 4 de genoemde „vermeerdering" en „bewaring" omvat, zal dat evangelistenambt dienen te blijven zoolang er „levende steenen" ingevoegd kunnen worden (Epheze 2 : 22; 1 Petr. 2:5) en er plaatselijke kerken gesticht (kunnen) worden, dat is: lijven zoolang het Evangelie in de heele wereld zal worden gepredikt (Matth. 24 : 14), tot de voleinding der wereld (Matth. 28 : 20).

J. FRANCKE.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 januari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

De kwestie van het evangelisten-ambt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 januari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's