GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het lammetje

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het lammetje

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wel, wel, daar krijg ik via administratie en redactie een brief. Ik ben er danig van geschrokken. Hij luidt als volgt:

TEN POST, 14 Mei 1951.

Waarde Adolphus Venator,

Gedachtig aan het woord van D. B. C. van enkele weken terug, dat we pseudoniemen moeten eerbiedigen, kom ik tot U als Uw jongere tijdgenoot, om U een vraag voor te leggen, waar ik mee „zit". Als U hierop in zou kunnen gaan, zou U me zeer aan TJ verplichten.

Tot nog toe hebben óók mensen, die theologie studeerden, me niet kunnen bevredigen en ik heb sterk de indruk gekregen, dat de kwestie ook voor hen nieuw 'was. In Januari j.l. heb ik voor de ring en kring Ten Post ingeleid over , , de Doop". Bij het maken van die inleiding kwam ik de volgende zinsnede tegen in de N.G.B. art. 34:

.... gelijk de Heere in de wet beval hun mede. te deelen het Sacrament des lijdens en stervens van Christus, kort nadat zij geboren waren, offerende voor hem, een lammeken, hetwelk was een Sacrament van Jezus Christus....

Ik wilde toen opzoeken, waar dat stond in de wet, en ik kon het niet vinden. Ik kwam terecht bij Lev. 12, maar daar gaat het alleen over het brengen van een offer voor de moeder. Blijkens verkregen inlichtingen noemt ook de officiële tekstverwijzing dit Schriftgedeelte. Verschillende boeken over de belijdenis (o.a. de dictaten Christelijke Religie van Prof. dr K. Schilder) die werden nagezien, geven geen verklaring voor deze zinsnede uit de belijdenis.

Na de vergadering bracht een citaat van Calvijn in de „Dachselbijbel" me naar Lucas 2 : 22, waar gesproken wordt van de dagen hunner reiniging. Maar mogen we uu op grond van dat meervoud zeggen met de belijdenis, dat de Heere In de wet beval voor de kinderen dat lammeke te offeren? Ik vind het te kras. Was het kind niet onrein, omdat 't steeds in aanraking met de moeder kwam? Ik kan nog niet Inzien, wat Calvijn zegt In dat citaat, dat Lukas het offer mede voor het kroost laat brengen. En gaat de belijdenis niet nog een stapje verder, door het offer, als speciaal voor het kind gebracht te willen zien? Als U ons een bevredigende oplossing zou kunnen geven (al schrijf ik U niet namens de ring en kring, maar particulier), zou dat zeer op prijs worden gesteld.

Met hartelijke groeten.

Uw broeder en jongere tijdgenoot,

H. J. VELDMAN, G 159—1, Ten Post.

Tot zoover de brief.

Ik vertelde je al, dat ik ervan geschrokken ben. Want, als ik er niét op antwoord, zegt allicht een of andere collega-jongere-tijdgenoot: wat zijn die ouwere tijdgenooten soms alielig koud. En als ik er wèl op inga, dan krijgt die jonge vriend van jou misschien voor mij een noodlottige beteekenis. Dan denken je vrienden misschien, dat Adolphus Venator tijd of lust of bekwaamheid heeft voor het openen van een vragenbus. En van deze drie mis ik er minstens twee. Den tijd. En zéker de bekwaamheid. Ik moet nog altijd denken aan dien thans synodalistischen dominee, die ook destijds al veel te veel aandurfde. Toen onze natuurhistorische leeraar hem eens vroeg, in de klas, zeg eens, B., als ik jou dit en dat vroeg, wat zou je dan antwoorden? toen gaf hij het volgende bescheid: ik zou zeggen, dat één nar meer kan vragen dan tien wijzen kunnen beantwoorden, meneer. Hij zei , , nar", om het niet al te bont te maken. En hij zei de rest, om zijn onwetendheid niet al te blóót te maken. Maar ik heb het toch onthouden. En Ik wil niet graag, , dat jullie mijn onkunde zoo blóót maken; ook wil ik niet graag jullie onder de „narren" rekenen. Want vragen stellen kan een bewijs van gróóte wijsheid zijn.

Maar enfin, voor één keer wil ik deïen vrager wel antwoorden. Mits jullie goed begrijpen, dat van een-vragenbus écht niets komen kan.

De schrijver nu merkt op, dat hij van de geschriften (althans van een verslégje van enkele besprekingen) van onzen redacteur wel eens wat gelezen heeft. Heeft hij ook diens Catechismus doorgenomen? Ik denk het niet. Toch had hij, deel II, bl. 242/3, er Iets over kunnen vinden. Ik haal dat aan, omdat het ine toeschijnt, dat het dienen kan ten bewijze, dat de redacteur van ons blad inzenders vraag lang geen narrenvraag vindt (zie je nou wel? ).

De redacteur van onze krant verwijst n.l. op die bladzij naar een Amerikaansche vertaling van de Dordtsche Leerregels, met name II, 6. Onze Nederlandsche vertaling heeft daar:

„Dat velen.... zich niet hekeeren, noch.... gelooven, maar in ongeloof vergaan, zulks geschiedt niet door gebrek of ongenoegzaamheid van de offerande van Christus, aan het kruis geofferd, maar door hun eigen schuld."

Die nederlandsche vertaling kan je nog' de vraag doen stellen: waar behoort „geofferd" bij? Hoort dat woord bij „Christus", of soms bij , , offerande"? Maar — ik heb mijn licht er eens over opgestoken — ze zeggen, dat, als je de oorspronkelijke latijnsche uitgaaf van de Leerregels nagaat, volkomen duidelijk wordt, dat het woord „geofferd" behoort bij „offerande". Ze zeggen, dat er niet van een „Christus oblatus", doch van een „hostia oblata" sprake is. Je moet dus, als de vertaling juist is, lezen: een geofferd offer.

Nou, dat zal wel kunnen. Maar, als ik die Catechismusverklaring zoo eeng doorkijk, dan merk ik, dat het latijnsche woord , , hostia oblata" zooveel beteekenen kan als „een geofferd offer", maar ook wel als „een aangeboden offer". Over dat ambtelijk, en met gezag, en niet zonder dreiging , , aEinbieden" lees je daar heele lange stukkeu. Hij bewijst, dat „oblatus" zoowel „geofferd" als „aangeboden" kan beteekenen. In Leerr. III—IV, 9 is het vertaald met „aangeboden".

Daarmee komt een kwestie op: wat zou de bedoelinggeweest zijn van de Dordtsche Leerregels zelf? Is er bedoeld: de hostie (hostie kan beteekenen: offerande), de hostie, die geofferd is, of: de hostie, die voorgesteld, of „aangeboden" is, met gezag voorgesteld? Indien iemand tegen je zegt: laat maar „geofferd" de vertaling blijven, en maak je daarover maar niet druk, dan moet je maar antwoorden: vrindje, vertel dan maar eens: WIE offerde de hostie van Christus op het kruis? Onze redacteur, in zijn Catechismus, haalt een amerikaansche vertaling van de Dordtsche Leerregels aan, en daar wordt de jiitdnikking (uit II, 6) aldus weergegeven: „the sacrifice offered by Christ upon the cross", het offer, door Christus gebracht, of geofferd, aan het kruis. Maar die Amerikanen springen soms wat raar met het latijn om. Er staat in II, 6 heelemaal niet, dat het offer door Christus gebracht is. Er staat alleen maar, dat het offer-van-Chrlstus , .oblaat", dat is dus: óf geofferd, óf openlijk voorgesteld, aangeboden is. En nu komt de vraag zoo te staan: WIE doet dat? Indien het „offeren" moet zijn, of „doen offeren", dan is de vraag: doet God het, of doet Christus het? En indien het „voor-stellen", aanbieden, moet wezen, doet God 't dan, of doet Christus het ? Dat GOD zelf hier als Handelend Persoon gedacht wordt, schijnt voor de hand te liggen; let maar op II, 2: GOD gaf zijn Zoon tot Borg. In heel het verband van II, 2—5, let maar op, komt Christus zelf voor NIET zoozeer als den dood, den offerdood, over zich brengende, doch als hem ondergaande. Men zou dus, wat den latijnschen tekst betreft, in H, 6 gerust mogen vertalen: Christus' hostie, Christus' offerande, aan het kruis voorgesteld, voorgehouden, aangeboden: het kruis was Immers een „verhooging" van Christus, d.w.z. een door God gewilde publiekrechtelijke en publieke dfemonstratle ? Met ambtelijk proclamStiegezag? Zooals er ia de Verwerping der Dwalingen, (Dordtsche Leerregels) II, 6, sprake is van de „genade, die oblaat is". Dat kan niet beteekenen: de genade, die geofferd is, doch moet willen zeggen: de genade, die officieel aangeboden is.

Onthoud nu van al dien rompslomp maar dit ééne puntje: 'tis nog niet zeker, wie hier als HANDELENDE PERSOON van het , , offeren" dan wel „offreeren" wordt bedoeld. Het latijnsche woord, waar „oblaat" vandaan komt, kan Immers zoowel , .offeren" als „offreeren" (aanbieden) willen beteekenen?

En nu komen we op jouw vriend uit Ten Post terug: in dit verband zei de Catechismusverklaring, II, 243, noot:

Men ' legge die vraag niet naast zich neer: WIE „offerde" het lam bij de reiniging der vrouw, die een kind ter wereld had gebracht? Een priester? God zelf, zou men haast denken, volgens den nederlandschen tekst van art. 34 der Nederl. Geloofsbelijdenis (den nederlandschen tekst, niet den latijnschen).

Blijkbaar wil de schrijver niet aan God als Offeraar gedacht hebben. Hij haalt enkele andere vertalingen aan, waaruit blijkt, dat ook daar niet God zelf als „offerende" bedoeld is. Hij noemt zelfs een grieksche vertaling van de Ned. Belijdenis, waar duidelijk staat, dat niet de Heere dat lammetje offert, en ook niet de priester, maar de OUDERS van het kind. Die „offeren" öf offreeren het. In feite is het offreeren, aanbieden, naar den priester brengen.

Je ziet, en daarmee wou ik je maar troosten, dat onze redacteur je vraag blijkbaar met zoo onnoozel acht. Er zit blijkbaar nogal wat aan vast, als de Ned. Bel. in artikel 34 naar onzen nederlandschen tekst van tegenwoordig zegt:

.... gelijk de Heere in de wet beval, hun (d.w.z. den kinderkens) mede te deelen het Sacrament des lijdens en stervens van Christus, kort nadat zij geboren waren, offerende voor hen een lammeken, hetwelk een sacrament was van Jezus Christus.

De moeilijkheid ligt in dat woord „offerende". Slaat dat op „den Heere" ? Neen. De priester ? De ouders, die wel niet offeren, doch naar den priester brengen en dus offreeren ?

Déze moeilijkheid verdwijnt al gauw, als men den latijnschen tekst opslaat; ook daarover heb ik eens mijn lichtje opgestoken. Ze zeggen, dat er in 't latijn staat: „öfferendo". Dat beteekent: door te offeren (of te offreeren, aan te bieden). Blijkbaar is dit een bepaling, die bij het werkwoord: mededeelen behoort. Men moest, zoo wil de belijdenis zeggen, het sacrament van Christus' dood den kinderen mededeelen door voor hen dat lammetje .te offeren (of: te offreeren). De door dr v. d. Linden bezorgde uitgaaf der belijdenis heeft dan ook:

ghelijck als de Heere in den Wet gheboodt, datmense deelachtie maken moeste des Sacraments

des doodts ende lijdens Christi, als sy nieu gheboren waren, met offeren voor haer een Lammeken, welck was een Sacramentelick teecken Jesu Christi.

Aan den rand wordt in deze uitgave verwezen naar Lev. 12 : 6.

Nu zegt mijn correspondent iets over Calvijn. Die zal zeer zelter moeten meegerelteud worden, als men wil weten, hoe een zin uit de belijdenis te verstaan is. Welnu, Calvijn zegt op Lev. 12 : 6 (C.R., 24, 312/3): od vorderde een sacrament ter reiniging, ja, zeker, van de kinderen. Want weliswaar spreekt Mozes alleen over de moeder, maar Lucas is een getrouw Interpreet of uitlegger van Mozes.

Wel, zóó redeneeren we immers altijd? Een aanhaling uit het Oude Testament wordt in het "Nieuwe altijd zóó gedaan, dat we erkennen moeten: de schrijver in het Nieuwe werpt nieuw licht, verscherpt Ucht, op de geciteerde plaats 'uit het Oude.

Welnu, zegt Calvijn, Lucas rekent het kroost met de moeder mee. En dus is Lucas voor ons besef een gezaghebbend uitlegger van de bepaling in Leviticus. Lucas, aldus Calvijn — rekent blijkbaar het kind met de moeder mee, als deelende in de onreinheid (de Kantteekenaren halen Lev. 12 : 6 aan als document voor de leer der erfzonde) .

Merkwaardigerwijze trekt Calvijn hier een lijn, die overeenkomt met wat de belijdenis zegt aangaande den doop. De doop, aldus de belijdenis, maakt geen eind aan de erfsmet; ook na den doop moet voortdurend weer de gedachte worden ingescherpt, dat de reiniging' permanent moet doorgaan. En evenzoo, aldus Calvijn, moest ook na de besnijdenis de gedachte worden uitgeroeid, alsof je een onbezorgd liedje kon zingen, in den geest van : „eens gereinigd, altijd gereinigd". Vandaar, dat ook nog na de besnijdenis een reiniglngsoffer voor het kind dienen moest ter expressie van de onreinheid. Die moet steeds weer erkend, en weggewischt worden.

Dat komt dus hierop neer: e onreinheid van de moeder is niet ontstaan daaruit, dat zij is saamgekomen met een man, doch daaruit dat niemand een reine geven kan uit een onreine, en dat niemand een kind kan ter wereïd brengen, of er is gemeenschap van onreinheid. Gemeenschap tusschen moeder en kind. Niet maar het kind, volwassen zijnde, belijdt Ps. 51 : 7. Ook de moeder erkent: n zonde heb ik ontvangen en in ongerechtigheid is mijn kind geboden.

Men heeft wel eens een argument voor de juistheid van dezen redeneergang daarin gezocht, dat Luc. 2 : 22 schrijft, gelijk ook inzender herinnert, dat het offer geschiedde tot „hun" reiniging. Niet'„haar" (de moeder alleen), doch „hun" (moeder en kind). Bdersheim, Life and Times, I, 195, noot, wijst dit argument af, onder betuiging, dat hiermee bedoeld zou zijn: him", d.w.z. der Joden reiniging. Maar dat schijnt ons niet te steunen op het gewone spraakgebruik van Lucas. Wanneer voor een eerstgeborene niet geofferd werd, moest de dood volgen, - Ex. 13 : 13. Bij menschen hield dus dit voorschrift in, dat het nieuwgeboren leven in zichzelf 'onder de schuld lag, onrein was. Moeder en kind zijn één: ij gaf den dood een doorlaat tot de wereld. Die dan ook , , ln het booze ligt".

Dat in Leviticus 12 het offer gebracht werd, in directen zin voor de moeder als onreine sluit dus niet uit, dat zij werd gezien in verband met het kind als onrein. Men kan tegenwoordig over die onreinheid der moeder ook gereformeerde theologen hooren redeneeren eerder als gynaecologen dan als theologen. Ze weten alles van datums af, die alleen de dokters moeten leeren, niet eens (vermoed ik) de vroedvrouwen. Is Mozes gynaecoloog geweest of profeet? Ik zeg: het laatste..

Ook Gispen, die allerlei gynaecologische wijsheid bij de exegese der reinheldswetten te pas brengt, erkent toch, niet alleen, dat de cultische reiniging de moeder betreft, doch tevens, dat deze cultische onreioheld in verband staat met den datum der besnijdenis (196); wie ontkent, dat daar het kind zeU als onrein wordt gezien? Merkwaardig toch, dat de besnijdenis vaji het kind in dezelfde perikoop (Lev. 12), ter sprake komt, als waarin het gaat over de reiniging der moeder. Wie zou die twee thema's dan van elkaar mogen losmaken? Calvijn krijgt ook In dezen gelijk: ij de besnijdenis (waarover in Lev. 12 : 3) is het niet uit met de prediking der aangeboren onreinheid; vandaar, dat ook daarna die prediking wordt herhaald, vs. 6. Tevens herinnert Gispen, 198, vgl. 197, aan Psalm 51 : 7; niet alleen een brandoffer werd gebracht, maar ook een zondoffer; en dat 'spreekt van bedekking van de onreinheid der zonde. „In het geheel van het boek" (Leviticus), aldus Gispen, 177, „wijzen de wetten over rein en onrein op de noodzakelijkheid, dat Israël zich ver houdt van de zonde. Deze maakt scheuring tusschen Jahwe en zijn volk De zonde wordt voorgesteld In het onreine vgl. 12:6—8". „Ook blijkt, dat ons genereeren en baren staat onder den Heilige, den God van het verbond, zie 1 Cor. 10 : 31" (175).

Ik geloof, dat we ons veel te druk maken over dat woordje „voor" in de uitdrukking der belijdenis, dat de ouders het lammetje moesten offeren „voor" de kinderen. De belijdenis is uit de dagen van vóór de Statenvertaling; ze haalt dus bijbeluitspraken aan naar de toenmalige bijbeluitgaven. Een duidelijk voorbeeld daarvan vinden we in art. 14: aar wordt van den mensch in het paradijs gezegd: als hij in eere was, zoo heeft hij het niet verstaan". Dat is een poging tot vertEJlng van psalm 49 : 2: aar de belijdenis volgt hier den tekst van de Vulgata, de toenmaals gebruikelijke bijbelvertaling. ., Men vindt dezelfde vertaling ook nog in de bijbeluitgaaf van Antwerpen, 1599: , den mensch toen hij in eere was, zoo heeft hij het niet verstaan". Welnu, wat is er dan tegen, aan te nemen, dat de aanhaling uit art. 34 overeenkomt met de toenmalige bijbelvertaling? Het woordje „voor" („voor de kinderen"), in het latijn „pro", komt ook in de Vulgaat voor: ro filio, sive pro fllia, deferet agnum: oor een jongen, voor een meisje, zal zij een lam brengen. Ook Gispen vertaalt: anneer de dagen van haar reiniging vervuld zijn, zal zij voor een zoon of voor een dochter een éénjarig. schaap tot een brandoffer brengen.

Dit maakt dan ook alles duidelijk. Men kan over dat woordje „voor" (hebreeuwsch: „Ie") allerlei vertallngsmogelijkheden bedenken. Ook wel zulke, die niets te maken hebben met: „ten bate van"; of „in de plaats van". Ik geloof niet, dat de Belijdenis in art. 34 over die exegetlsch-dogmatische kwestie een uitspraak wil doen. Zij schrijft eenvoudig den bijbel af, naar de toen onbetwiste (en nog gevolgde) vertaling. Men liet de kinderen deelen in het sacrament, zoovaak men — als onder — voor hen een lammetje aanbracht (offreerde). Dat lam wees op Christus. De ouders kwamen het brengen, en dacht jij soms, dat ze dan met gynaecologenwijsheid aan den priester kwamen zeggen: dat is nu alleen maar vanwege bepaalde physleke evoluties in het moederlichaam? En wilt U onze baby alstublieft daar buiten houden? Nonsens. Als de moeder, die midden in den dood met ons allemaal lag, toen ze dat kind in de wereld zag komen, de reinigingsofferande bracht, dan kwam daar de familie (vader, moeder, kind). En als gemeenschap „communiceerde" ze. Ze commimiceerde het sacrament. Zoo staat het in de belijdenis. Ze communiteerden de doodsgevolgen. Ze communiceerden ook hét levenssacrament van Christus aan de kinderen. De priester deed het ook. De ouders door offreeren. De priester door offeren. Wie hier zijn - wijsheid halen 'wll uit medische tijdschriften, waarin physleke gegevens over de moeder worden uitgeplozen, heeft niet de familie gezien, de verbondsgemeenschap, die belijdenis deed.

Terecht zegt de belijdenis dus, dat in het in Lev. 12 : 6 (naar de letter) aangehaalde geval de kinderen betrokken werden in het sacrament-van-Christus. En juist omdat hier geen kwesties van bloed en sap, doch van schuld en rechtsconfllct met God liggen, juist daarom heeft ook Lucas kunnen schrijven over Jozef en Maria en het Kind. Da, t Kind ging onder de 'wet staan. Het lammetje van toen wees op het Lam, dat de onreinheid van de wereld dragen kwam. En dat was geen laatste 'vergissing, doch de eerste wijsheid. Het kind is van de ouders niet geabstraheerd, omdat de ouders van dit ééne Kind nimmer te abstraheeren zijn geweest.

Offreeren — daar ligt het al in: de ouders communiceeren hét sacrament aan 't kind.

Precies, zooals vandaag het praesenteeren van het kind, als offlcieele handeling van den vader, een communlceeren van het sacrament is aan het kind.

Wij kijken allemaal tegen den buitenkant aan en blijven geboeid staan kijken naar die laatste handeling: het priestermes In de keel van 't lam, de domineesliand die water drupt op 't kind. We zeggen: dAt is het nu. Maar dat hebben we mis. Dat Is maar het slot. Het begin is: het offreeren van het lam door het gezinshoofd en het praesenteeren van het kind door het gezinshoofd. Niet maar één keer (besnijdenis, doop), , doch telkens weer.

Wij offeren vandaag niet meer.

Wij offreeren wel degelijk.

En al offreerende communiceeren we: preek en doop en sacrament en alles.

Met groetenls van communicant tot communicant

je vriend,

ADOLPHUS VENATOR.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 mei 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Het lammetje

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 mei 1951

De Reformatie | 8 Pagina's