GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het werkende Meisje (IV, slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het werkende Meisje (IV, slot)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

POLITIEK EN SOCIAAL LEVEN

VAN TWEE BOEKEN DIE OVER HANDELEN. HAAR

Wanneer men ons zou vragen naar lectuur, die kan oriënteren omtrent voor het meisje geschikte beroepen, dan zouden wij aan haar en haar opvoeders eerder lezing van het boek van Aimée van Tricht willen aanbevelen dan raadpleging van het boek van prof. dr J. Waterink , ; De mens in het bedrijf". Deze uitspraak vraagt wel enige toelichting. In het eerstgenoemde boek weet men — en anders leren de eerste bladzijden het reeds — dat men, welk respect men ook moge hebben voor de deskundigheid van de schrijfster, toch op zijn hoede moet zijn' en rekening moet houden met het feit, dat de geboden beschouwingen en beoordelingen een uitgesproken humanistische ondergrond hebben; in het geval van het tweede boek verwacht men toch iets anders en beters, en wordt dan in zijn verwachtingen teleurgesteld. Zo is het althans mij gegaan. Op één punt wint ongetwijfeld prof. Waterink het van Aimée van Tricht, dat is in de adoratie, waarmee hij de figuur van de vrouw om­ geeft in zijn boek: „de vrouw dan denken wij aan haar, die wij liefhebben; en een wereld van wonderen opent zich voor ons, alles even teer en rijk en diep: wonderen, die wij misschien willen houden buiten de sociale aanraking, maar zeker buiten de economische vermaterialisering. De vrouw is een bloem; een roos, met of zonder doornen; een gentiaan, diep van kleur en te plukken slechts bij het bestijgen van berghellingen; of een madeliefje, dat in de vlakke weiden simpel bloeit — maar altijd blijft de vrouw een bloem" (blz. 89), ook al laat prof. Waterink er verder aanvullend op volgen: „De vrouw is meer dan een bloem, die bloeit op de weg van de man" (blz. 90). Daartegenover maakt het boek van Aimée van Tricht in haar beschouvsdng van de eigen sexe een heel wat nuchterder indruk, hoewel stellig niet minder treffend, wanneer zij b.v. in haar hoofdstuk onder de titel „Het mooiste beroep", de positie van de huismoeder bespreekt met erboven een aanhaling van Mgr dr P. Feron: , , Moeder zijn is een roeping zonder einde" en met de in de tekst aan de moeders meegegeven waarschuwing ten opzichte van haar dochters: „Waak er

zorgvuldig over, dat het grote levensideaal „moederzijn" niet verdrongen wordt door het ideaal „geld verdienen". Zorg, dat uw meisje „vrouw" wordt in de heerlijkste betekenis van het woord: de dienende liefde in het gezin en mateloze toewijding voor haar kinderen" (De toekomst tegemoet, blz. 19). Van eenzelfde nuchterheid getuigt haar opmerking: „Men neme het echter niet te licht op: de door idealisme belichte levensweg is lang niet altijd „het lommerrijke zacht-glooiende pad, dat voert langs bloemenvelden en fleurige weiden", zoals Montaigne het schildert. Neen, hij of zij, die dit pad kiest en daarop voort wil gaan met flinke tred, moet niet verwachten, daarvan slechte vreugde en voldoening te zullen beleven. Dit pad is stijl en rotsig, vol hindernissen en stootblokken en het loopt langs de diepe ravijnen. En dikwijls pakken sombere wolken zich samen, die pogen het ideaal te verduisteren, het licht te doven, dat hem of haar nog steeds tegemoet straalt van het andere leven" (a. v. blz. 14).

Ook al zien wij het verschil in opzet tussen een boek als , , De mens in het bedrijf", dat over man en vrouw beiden handelt, en een werk als „De toekomst tegemoet" niet voorbij, juist waar laatstgenoemd werk de arbeidsfuncties voor het meisje speciaal als onderwerp voor het boek koos en de stof dus veel uitgebreider behandelde, daar noteren wij gaarne, dat de schrijfster geen beschouwingen heeft gewijd, gelijk prof. Waterink wel deed, aan fabrieksfuncties van het meisje, zoals aan de lopende band en het bedienstertje van de soldeerbout, ook al is de professor zelf over deze laatste beroepen evenmin enthousiast en al wil hij dit werk alleen voor bepaalde meisjestypen reserveren. Prof. Waterink verklaart niettemin onomwonden, er niet aan te denken te zeggen, dat de fabrieken voor vrouwen gesloten moeten worden, omdat het arbeidsproces zelf vraagt om vrouwen in het bedrijf en het bedrijfsleven voor vele vrouwen een uitkomst is. (De mens in het bedrijf, blz. 112 en 116). Zuiver economische motieven dus. Daarmee vergeleken waarderen wij het, dat Aimée van Tricht bij haar beschouwing van de vrouw in het bedrijf, de ideële motieven in de opzet en de indeling van haar boek zeer duidelijk heeft laten praevaleren, meer dan in het boek van prof. Waterink in feite het geval is. Ook voor hem hebben deze ongetwijfeld wel grote waarde, als hij verklaart, dat de norm niet primair ligt in het economisch aanvaardbare, maar in het sociaal en ethisch aanvaardbare (a. v. blz. 116), doch het betreffende hoofdstuk eindigt toch weer met de opmerking, dat wij ten opzichte van de plaats der vrouw in het bedrijf staan voor een nationaal probleem. „Het is niet slechts een poëtische kwestie, of een roos tussen de raderen van een fabriek bloeien wil, de vraagstukken liggen veel dieper. In de grond is het deze vraag: hoe wij het best, door opname van de vrouw in het bedrijf, het leven van onze natie kunnen dienen; hoe wij, door de oplossing van dit economische (gespatiëerd van ons, G.) vraagstuk het vaderland sterk kunnen maken. Het vaderland dat wij liefhebben als het licht onzer ogen". Het is schoon gezegd, maar dan ligt toch maar op de bodem aller vragen het economische motief en niet het sociale en ethische, gelijk er in een zin als deze dus een duidelijke propaganda aan de dag treedt voor het toetreden van de vrouwen tot de. bedrijven. Ook wij hebben niet durven zeggen, sluit alle fabriekspoorten voor het meisje, doch achten de aanvaardbare mogelijkheden zeer minimaal en uiterst gering te zijn. Wij staan principieel een geheel andere ontwikkeling van de vrouwenarbeid voor en achten met name het feit, dat het gaat in de door prof. Waterink ter wille van het vaderland en zijn economische noden gewenste richting op grond van in vorige artikelen reeds genoemde motieven geen goede ontwikkeling te zijn. Daarom juichten wij het toe, dat een schrijfster als Aimée van Tricht blijkens de indeling van haar boek een duidelijke preferentie heeft getoond voor de z.g. ideële beroepen. Wij kunnen niet al onze bezwaren tegen het boek van prof. Waterink hier uitvoerig gaan bespreken. Ons hoofdbezwaar is wel, dat de psychologische beschouwing en waardering en dan met een sterk pragmatische inslag, zo overwegend aan het woord is. Een enkel voorbeeld kan dit verduidelijken. Op blz. 111 van „De mens in het bedrijf" lezen wij: „Voor het winkelbedrijf is in het algemeen de vrouw zeer geschikt. De oorzaak van dit feit ligt hierin, dat het meisje graag afwisseling heeft in haar leven, mits zij daarbij zelf tot haar recht komt. In een winkel kan zij, als zij het moederlijke type is, helpen, 'raden, en als zij het meer ij dele type is, haar ij delheid vele malen per dag ontplooien, mits zij tegelijkertijd iets presteert voor het publiek. Beide typen presteren, als zij zich uitleven, tegelijkertijd datgene, wat zij presteren moeten voor het bed r ij f"(gespatiëerd van ons, G.). Begrijp ik het goed, dan wordt hier naast de deugd van „moeke" de lof der zotheid bezongen, benevens de economische waarde van de ijdeltuit al of niet met sex-appeal. Het heeft weinig zin te gaan aangeven, waarin het in onderdelen wel en waarin men het niet met elkander eens is, wanneer men totaal verschillende waardemeters hanteert. Voor prof. Waterink geldt als waardemeter, dat „geen geweld gedaan mag worden aan de persoon­ lijkheid van het meisje, bij de beoordeling van voor haar geschikte beroepen" (a. v. blz. .112). Voor ons geldt evenwel een hoofd - regel, die alle andere, ook de door prof. Waterink genoemde, normeert, n.l. de Wil van de Here God voor het leven in de arbeid, niet maar nominaal, maar zeer concreet. Volgens die norm dan, komt de ijdelheid niet voor exploitatie in aanmerking, omdat goed van ijdelheid verkregen, verminderd zal worden (Spreuken 13 : 11) en die ijdele mensen volgt, verstandeloos is (Spreuken 12:11). Daarom zijn wij dan ook van oordeel, dat het niet normaal en niet in orde en paedagogisch een ernstige misstap is, wanneer men een winkeljuffrouw in dienst heeft, met deze visie op haar en haar werk, dat men haar de gelegenheid geeft „vele malen per dag haar ijdelheid te ontplooien, mits zij maar tegelijkertijd iets presteert voor het publiek", in de waan, dat zo'n zelfingenomen, ijdel wezentje op die manier presteert voor het bedrijf, wat ze moet presteren. Het is er verre vandaan, dat een meisje, dat zo de coquette speelt of op welke andere wijze haar frivole ijdelheid etaleert en daarin zich „uitleeft" (welk een taal in de mond van een Calvinist! G.) presteert, wat zij voor het bedrijf moet presteren. Omdat alles onder de norm van het Woord Gods moet staan, zijn wij ook van oordeel, dat de ijdele persoonlijkheid van zo'n meisje in het belang, zowel van haarzelf als van het bedrijf en het publiek, maar bovenal, omdat ze in haar arbeidsroeping iets voor God moet presteren, door haar op het nameloos gemis van haar maskerade-leven te wijzen, wel degelijk geweld moet worden aangedaan. Voor ons zijn persoonlijkheden evenmin sacro sanct als personages. Tenslotte — moet het nog gezegd worden? — willen wij van dat zich uitleven evenmin iets weten, daar wij pleiten voor beleving van verantwoordelijkheid, die als alles genormeerd is door het Woord Gods. Want de zin van de arbeid, het zij herhaald, ligt niet in sociale en ethische factoren als levensonderhoud, zelfuitdrukking, het wederkerige sociale bestaan, of de gemeenschaps-coöperatie in dienst van , , het" leven, maar vóór alles en in alles, ook bij de sociale en ethische factoren, in de dienst van God.

Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van hetgeen wij ons voorgenomen hadden ter overweging te geven ten aanzien van de positie van het werkende meisje, haar beroepskeuze, haar waardering van het werk, haar roeping tot arbeiden, haar uitkomen daarin als hulp, die bij de man past bij de gemeenschappelijke vervulling van de taak, die God de mens in deze wereld te verrichten geeft in het leven van de arbeid, tot de vervulling van welk christelijk dankbaarheidsbetoon Christus het leven heeft vrijgemaakt. Daarmee is tevens de belofte aan het Bestuur van onze Bond van Geref. Meisjesverenigingen in Nederland ingelost. Op eventuele vragen zullen wij, als toegezegd, gaarne in , , De Poortwake" ingaan. Voor De Reformatie ligt weer ander werk te wachten. Wij kunnen elkander geen boek met voorschriften aanbieden, waarin een ieder precies vindt aangegeven, welke de bij hem of haar passende functie is. Dit houdt evenwel, gelijk betoogd, geenszins in, dat wij ongenormeerd onze keuze van ons beroep zouden kunnen bepalen naar economisch belang of naar onze eigen persoonlijkheid, wat ons het beste ligt. Alles staat hierbij onder de norm van het Woord Gods. Wij mogen maar niet meedrijven met de stroom van het leven, doch moeten de moed hebben om tegen de stroom in te gaan, wanneer we in de moderne ontwikkeling van de beroepsarbeid voor de vrouw de meisjes zich al meer zien verwijderen van haar natuurlijk arbeidsterrein, waarvoor God, de Schepper en Onderhouder van het leven, nog steeds doorgaat haar toe te rusten. Een Amerikaanse beroepslijst bevat reeds meer dan achtduizend beroepen, waarin vrouwen en meisjes werkzaam zijn. Het gaat ten onzent dezelfde kant uit, ook dat is een onderdeel van het saecularisatieproces onzer dagen. Heeft het bij zulk een massale, naar de mens gesproken niet te keren ontwikkeling nog wel zin daartegen in te gaan? Ongetwijfeld! Dat heeft zin tot de jongste dag. Daarom zeggen we ook tot onze meisjes en haar opvoeders: wanneer men U ook in betrekking tot uw beroepskeuze voorhoudt, dat ge toch met uw tijd moet meegaan, antwoordt dan rustig: Dank U, ik wens niet de harlekijn te zijn, die steeds prompt de gewenste bewegingen maakt, wanneer de tijdgeest aan de touwtjes trekt; of ik met mijn tijd zal meegaan hangt af van de principiële vraag, of de richting, waarin hij zich beweegt een goede is. Daarom zullen onze Gereformeerde meisjes in haar beroepskeuze eigen wegen moeten gaan. Wij allen zullen als christenen moeten leren de waarde van de arbeid niet economisch of sociaal te bepalen in de eerste plaats, maar deze waarde vóór en in alles te zien hierin, dat wij daarin een dankbaarheidsdienst aan God brengen mogen, zodat Hij met Zijn Woord en Wet de waarde van onze arbeid uitmaakt. Met zulk een geheel andere en enige waardemeter voor de arbeid zullen wij ook de verschillende beroepen noodzakelijk geheel anders moeten waarderen dan de humanist dit doet; ten aanzien van het meisje zal dan dit de vraag zijn, of zij zich in haar arbeid beweegt in die richting, staat op die plaats, waarvoor God haar roept en roepende toerust.

Er is een Arabisch spreekwoord, dat van de vrouw zegt: „Een ster aan het firmament kunt gij niet zijn, wees dus een lamp in huis". De gedachte, die in dit spreekwoord besloten Ugt, ontsluit bij alle schijn van beperkende armoede, juist een wereld van rijkdom. Doch deze lamp in huis, dit schijnende licht in deze wereld, zullen onze vrouwen en meisjes alleen kunnen zijn, en dan in stralende volheid, ook in haar leven van de beroepsarbeid, wanneer ze het Woord van Goa tot een licht op haar levenspad hebben en dit licht volhardend volgen. Want van alles dat gehoord is, is het einde van de zaak: Vrees God en houd Zijn geboden, want dit betaamt alle mensen (Pred. 12 : 13). Dit betaamt ook het meisje, dat haar toekomst tegemoetgaat, het betaamt ook de mens in het bedrijf, niemand uitgezonderd.

P. GROEN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 februari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

Het werkende Meisje (IV, slot)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 februari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's