GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De doleerende kerk van Oudewater in ’tbegin der 17de eeuw.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De doleerende kerk van Oudewater in ’tbegin der 17de eeuw.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De zaak Toor de Heeren Staten.

VI.

De overheid van Oudewater legde het er op toe, om den Kerkeraad, wiens meerderheid Gereformeerd was, geheel aan banden te leggen. Op de predikant de Raedt, en op de kerkeraadsleden van Galen, Nijs, Symonsen en Pieter Hendricksen kon men reeds rekenen; doch men wilde geheel heer en meester zijn van de kerk, vandaar dat men erop uit was om gedaan te krijgen dat de kerkeraad, aangevuld met vier mannen door den magistraat daartoe benoemd, nieuwe ouderlingen en diakenen zou verkiezen.

Dat Lydius van den invloed der overheid weinig goeds voor de kerk verwachtte, spreekt van zelf. De leer en het leven van sommige «politycke" personen van Oudewater had hij meermalen streng berispt, waarbij de kerkeraad ijverig had medegewerkt. De acten-boeken v^óór het uitbreken der Remonstrantsche twisten, spreken niet alleen van het censureeren of vermanen van herbergiers, die in hun bedrijf tot zonde verleidden, maar ook van den stads-secretaris. Zoo lezen wij in de notulen van 12 Deo. 1603 »Ten anderen aangezien de klachten van den stads-secretaris vernieuwd worden, so is goedgevonden dat hij zoude vermaent worden en aengesproken. Dat oock in de versoeckinge van het Nachtmael alle herbergiers souwde vermaent worden geene tiktakborden in hare huysen te lijden, vloecken, sweren, kaerteborden ende diergelijken." Ónder 3 Sept. 1604 staat aangeteekend: „Is besloten dat de waerd in den Doelen, Swarte Verken en Jan de Brouwer voor 't Avontmael zullen vermaent worden van hare onordentelijkheden, alsook de secretaris.”

Geen wonder dat Lydius een weinig bemind persoon was bij de Rem. overheid, en dat niets ontzien werd om zijn invloed te fnuiken door te pogen een kerkeraad naast hem te plaatsen, die hem in alles den voet dwars zou zetten.

Lydius en de kerkeraad weigerden echter om met behulp van een viertal personen, die volgens het recht der kerk daartoe niet de minste bevoegdheid hadden, den kerkeraad te vernieuwen. Dit belette echter de door de over­ heid aangewezen vier mannen niet om op den 4den April naar de kerkekamer te trekken en van daar uit den koster te zenden naar Lydius en de kerkeraadsleden om hun aan te zeggen & sA zij aanstonds ter vergadering komen moesten. Hoe vreemd de convocatie ook was, Lydius voldeed eraan, evenzoo eenige zijner medebroeders. Wat zal er nu weder gebeuren? hebben deze mannen zekerlijk gedacht. Weldra werden zij op de hoogte gebracht, de gedeputeerden door de overheid deelden mede, dat zij in de vergaderkamer des kerkeraads gekomen waren om »neffeiis vier van den kercken-raedt, de Electie van Ouderlingen en Öiaeckenen te doen." Lydius antwoordde, dat hij daarin niet wilde treden, en liever wilde afwachten wat hun beroep op de Staten van Holland zou uitwerken. Het eind der woordenwisseling was, dat de vier „Politycken" de kerkekamer verlieten en zich naar het Stadhuis begaven, om daar zonder aanroeping van 's Heeren naam, zonder dat eenig lid van den kerkeraad aanwezig was, twee ouderlingen en twee diakenen te verkiezen.

Deze willekeurige handeling was gemakkelijk genoeg verricht, doch hoe nu de onwettig verkozenen in het ambt te krijgen? Lydius stond bekend als een onbuigzaam man; hoe hem en zijn aanhang tot onderwerping te dwingen. Hoe ? De achtbare magistraat zou het nog eens beproeven met het aanjagen van vrees. Den pden April werd de Gereformeerde leeraar ter raadkamer ontboden; men achtte het zeker niet noodig om ook de Raet te laten roepen, oindat hij reeds zijn fierheid erbij had ingeboet en zich verkocht had in den dienst der Remonstrantsche factie. Ditmaal moest Lydius te zeven uren des morgens voor de Heeren verschijnen, schoon hij te half negen behoorde te prediken. Toen Lydius uit dien hoofde niet aanstonds kwam, werd de bode er opnieuw op uitgestuurd met de dreiging, dat, indien hij niet aanstonds kwam hij in een boete van een pond groot zou vervallen. Lydius kwam dan en moest heftige woorden van burgemeester Van Swieten hooren: hij was een »Meuytmaker" hij zou tot een exempel van een ander gestraft worden, indien hij niet terstond het bevel der overheid nakwam, om namelijk de gekozen ouderlingen en diaconen aan de Gemeente voor te stellen.

Het spreekt wel vanzelf, dat Lydius hierop te kennen gaf, dat deze zaak den geheelen kerkeraad aanging, zoodat hij ongezind bleef een bepaald antwoord te geven. Als een gunst werd toen Lydius toegestaan om in allerijl met de broeders te spreken. Zij, die inderhaast samen te roepen waren, gaven Lydius te kennen, dat zij zich hielden aan hun beroep op de Heeren Staten. Weder ging Lydius naar de Raadkamer om het gevoelen van zijn kerkeraad mede te deelen. Daarover werden de Heeren bijzonder vertoornd, verboden Lydius den kansel te beklimmen en geboden dat De Raet zou prediken. Lydius onderwierp zich en op denzelfden pden April ging De Raet de gemeente voor en stelde de door de overheid aangewezen personen voor.

Na de predicatie kwam de oude en de nieuwe kerkeraad samen. Bij gewichtige aangelegenheden geschiedde het toch, dat niet alleen de leden van den raad der kerke, die in dienst waren, maar ook de broeders, die afgegaan waren, werden saamgeroepen. In tegenwoordig heid van Maerlandt, als gedeputeerde door de overheid, werd tegen de onrechtmatige handeling van de overheid geprotesteerd, terwijl Lydius en Willem Dercksen als ouderling werden afgevaardigd om den 12 den April naar Den Haag te reizen, om bij de Heeren Staten over de onwettige verkiezing »te doleeren”.

Die beide mannen maakten zich dan dien dag ook naar Den Haag op; den i3den April gevolgd door J. Willemsen en Claes Jansen Rodenburgh als burgemeesters. In de hoofdstad der provincie gekomen, vernamen zij, dat hun eerst den igden gehoor kon worden verleend. Daarom werd door Lydius en zijn vrienden bevel gegeven om de paarden voor den wagen te spannen en huiswaarts te rijden. Toen het voertuig over de straatsteenen van Oudewater gerold had en eindelijk voor het huis van Lydius stilstond, wachtte hem de stadsbode reeds op om de boodschap te brengen, dat hij na een half uur op het stadhuis moest verschijnen.

Als goed Gereformeerde wilde Lydius zijn overheid niet ongehoorzaam zijn en voor de zooveelste maal besteeg hij de trappen van het raadhuis vergezeld van zijn ouderling Adriaan de Visscher. Bij de heeren binnengelaten, ontving Lydius last om de tweede voorstelling te doen. Dit zou hij wederom geweigerd hebben, indien hem niet van hooger hand geraden ware, het te doen onder protest, »onvermindert de goede saecke en zijn recht". Er werd overeengekomen, dat Lydius in de volgende bewoordingen de van overheidswege benoemde kerkeraadsleden der gemeente zou voorstellen: «Broeders ende Susters, bij de E. E. Heeren van de Magistraet alhier zijn tot Ouderlingen ende Diaeckenen verkoren, op last vande Ed. Mog. Heeren Staten, dese naevolgende persoonen: Willem Roeien van Maerlant ende Dionys Simonsen van der Smeeden, omme als Ouderlinghen: Jacob Janssen, koperslager ende Dirck Hugbrechtsen van den Vrede) kleermaker' omme als Diakenen te dienen. Ende dewijl de toekomende weeck, bij Edi Mog. HH. Staten, aengaende dit 'poinct d'uytspraecke sal geschieden, soo sal u believen God te bidden dat alles moghen geschieden tot zijnes naems eere.”

Toen men dit afgesproken had, moest Lydius aanstonds den kansel beklimmen (er werden door de week in die dagen des voormiddags twee godsdienstoefeningen gehouden) om het bovenstaande af te kondigen. Het verbod om te prediken was dus opgeheven.

Den i8den April werd de lange moeilijke reis naar Den Haag op nieuw ondernomen, waarbij Lydius vergezeld werd door Willem Dircksz. Laeckencooper en Adriaen de Visschere, »beyde de sake ofte factie van den selven Lydius, soo 't wel schijnt, met een seer groote vehementie ende onverstandt foveerende, " gelijk een tegenstander opmerkt. Zij werden daarbij als op den voet gevolgd door de beide burgemeesters. Toch moest men na aankomst op 19 April nog twee dagen wachten voor men tot Heeren Staten werd toegelaten.

Eindelijk was dan de ure aangebroken, dat Lydius zich voor de souvereine Heeren Staten zou verantwoorden, die Remonstantsch gezind waren en onder welke de landsadvocaat Van Oldenbarneveld zulk een grooten invloed uitoefende. Doch Lydius was te zeer overtuigd van zijn goed recht, dan dat hij zou schromen om in presentie van zijn heftigste tegenstanders en voor een weinig sympathieke vergadering zijne zaak voor te staan. Nadat aan Lydius zijn credentie was afgeëischt, werd hem afgevraagd wat hij cum sociis had voor te stellen. Hierop verhaalde Lydius van het begin tot het einde, wat er te Oudewater op kerkelijk gebied was voorgevallen, zich telkens tot zijne burgemeesters wendende, om te vragen of deze dingen niet alzoo waren ? Hij eindigde met een request van den kerkeraad over te geven, waarin betuigd werd, dat de verkiezing van ouderUngen' en diakenen, op het stadhuis voltrokken, op een manier had plaats gehad, gelijk nooit in de Geref. kerken gebruikelijk was geweest, directelijk strijdende tegen zeker onderling accoord tusschen Magistraat en kerkeraad gemaakt, met beding, dat die overeenkomst niet kon verbroken worden, dan met toestemming van beide partijen, weshalve ten slotte aan Heeren Staten verzocht werd, teneinde de rust en de stichting der gemeente te bevorderen en verdere zwarigheden te weren, de gedane verkiezing en voorstelling te schorsen en op te houden, en de verkiezing van ouderlingen en diakenen te doen plaats hebben op de gebruikelijke wijze »ter tijdt dat over het stuck van de kercken-ordre bij E. M. eenen algemeenen voet sal wesen beraemt; die over al in goede vrede soude mogen eenpaerlick gebruickt ende ghevolght werden, den wekken den kerckeraedt voorsz. beneffens andere kercken deser landen sal bereydt wesen alsdan haer mede te onderwerpen.”

De landsadvocaat las dit verzoekschrift eens over en vraagde toen den magistraat, wat hij daaromtrent had te antwoorden. De burgemeesters gaven daarop een lang geschrift over, waarin Lydius van alles werd ten laste gelegd. Het heette, dat hij reeds van den jare 1607 gearbeid had om de burgerij te scheuren en den Heeren burgemeesteren hun gezag te ontnemen. Daarbij voegde burgemeester Van Swieten, dat Lydius en de zijnen het > vervloekcte, vermaledijde, afgodische Pausdom, daer ons God af verlost heeft" wilden invoeren. Lydius kon hierop met een geruste conscientie antwoorden, dat hij nooit »sedhije" gezocht en nooit iets bij de hand genomen had, buiten last van zijn kerkeraad. Hij beriep zich op zijne ouderlingen, die 13 jaren met hem gediend hadden, en die wel wisten hoe hij in 1607 zelfs geijverd had om den zoon van Van Galen tot ambtgenoot te krijgen.

Hiermede was de ochtendzitting afgeloopen. Des namiddags verschenen de partijen weder voor de Heeren Staten, en vraagde de advocaat of Lydius de tegen hem ingebrachte bezwaren nog breeder wilde wederleggen, daarbij echter in bedenking gevende of het niet beter was ten principale te komen. Lydius zeide, dat hij de hem aangewreven kladden in deze of in eene andere vergadering van zich af wilde doen, doch dat hij de zaak wilde laten rusten indien het hem niet nadeelig zoude zijn. Hierop nam de advocaat het woord en verklaarde, dat de vergadering goedvond, de lieden van Oudewater eenparig te vermanen tot vrede en de heeren magistraten, dat zij Lydius ongemolesteerd zouden laten bij de leer der Contra-remonstranten in den Catechismus en de Confessie begrepen. Voorts moesten de verkozen ouderlingen en diakenen, omdat ze alreeds voorgesteld waren, voor dat jaar bevestigd worden en indien er eenige verzachting over de resolutie in de vergadering der Staten zou goedgevonden worden, dat dan de gemeente van Oudewater die mede zou genieten. De Heeren Staten zouden de gevallen kosten tot een teeken van vriendschap afdoen, de partijen moesten elkander de hand geven, de schriften van beide zijden in het vuur werpen en in vrede gezamenlijk naar huis reizen.

Dit is alles aldus geschied.

( Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1888

De Heraut | 4 Pagina's

De doleerende kerk van Oudewater in ’tbegin der 17de eeuw.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1888

De Heraut | 4 Pagina's