GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXVI.

JAN DE CREUS, JAKOBSZOON.

«Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijnen vader, en moeder, en vrouw, en kinderen, en broeders, en zusters, ja ook zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn." De majesteit van dit woord leert elk kind van God in meerdere of mindere mate kennen, maar het meest hij, dien de Heere overgeeft aan kerker en dood om zijns naams wil. Dit blijkt ook uit de geschiedenis van, den martelaar Jan de Creus Jakobszoon.

Daar zijn sommige streken der Nederlanden geweest, waar de reformatie van de i6de eeuw geen wortel geschoten heeft, ja ter nauwernood begrepen is, terwijl in andere haar zaad tot eenen rijken oogst opgewassenis. Het gevolg hiervan zien wij ook in de geschiedenis der martelaren. Worden de eerstgenoemde plaatsen hierin ter nauwernood vermeld, de laatstgenoemde keeren telkens terug. Onder deze behoort West-Vlaanderen, waarheen wij ons ditmaal ook begeven, om met Jan de Creus kennis te maken. Hij woonde in 1560 in de parochie van Berkeni, onder Bellambacht. Zijn pastoor, heer Matthun van de Valeye, had sinds lang geen goed oog op hem gehad, want hij verdacht hem van ketterij. Daarom besloot hij eindelijk hem bij den deken van Rorasen, den beruchten geloofsrechter Titelman, aan te klagen.

Het was de 13e October, omstreeks drie uur in den morgen, dat de deken en zijne dienaren, onder geleide van den pastoor, die de lantaarn droeg, aan de woning van de Creus kwamen. Deze was juist thuis gekomen uit de vergadering der geloovigen, toen zijne vervolgers aan zijne woning klopten. Aan ontvluchten was voor hem geen denken, want alle buitendeuren en vensters waren bezet door de knechten van den deken. Hij werd dus, nadat hij de deur geopend had, gevangen genomen en naar Yperen gebracht. Daar wierp men hem in eenen diepen kerker op 's-Gravenwal, gewoonlijk ter Salen genoemd.

De inquisiteur ondervroeg den gevangene herhaalde malen over verschillende leerstellingen, die het pausdom had mgevoerd buiten Gods Woord om en gaf dezen daarmee de gelegenheid om voor de zuivere waarheid op te komen. Een andere tegenstander, die het hem moeielijk maakte, was de monnik Jan Heyda.

Niet weinig nieuwsgierig toonden de geestelijken zich naar zijne broeders en bloedverwanten. De Creus noemde memand anders dan Pieter den Kuiper (waarschijnlijk iemand, die in die streken niet woonde), van wien hij verklaarde, dat die man door den Heere tot instrument was gebruikt, om hem met de waarheid bekend te maken, ofschoon hij niet lezen kon; wat de ondervragers ongelooflijk achtten.

Na lange gevangenschap en herhaalde onderzoekingen werd de Creus den i3en December op de pijnbank gelegd. Toch ontlokte men hem daarmee niet wat men wilde weten. Toen beproefde men hem afvallig te maken, door de belofte, dat, indien hij herriep, hij terstond vrij gelaten en aan vrouw en kinderen teruggegeven zoude worden. Wat dit voor eene verzoeking is geweest, kunnen wij eenigszins verstaan. Aan de eene zijde vrouw en kroost met de vrijheid, aan de andere pijn, banden, dood met den Heere Jezus. Waarlijk, zoo de Heere hem niet getrouw gemaakt had, hij zou bezweken zijn. Maar nu beleed hij, »dat hij in de waarheid wilde volharden." Twee, drie dagen achtereen keerde deze zelfde verzoeking terug. Den i8en December nog eens in de geestelijke kamer. De martelaar zegevierde in de kracht des Heeren. Daarop sneed de inquisiteur hem van de Roomsch-Katholieke kerk af, hem daarbij herhaaldelijk toeroepende: »Jan, bid om genade, nog is het tijd, zoo lang gij in onze handen zijt; maar wanneer gij in handen zijt van den wereldlijken rechter is er geen genade meer. Wij zijn genadig; maar zij mogen noch kunnen genade bewijzen." Op den martelaar hadden deze smeekingen geen invloed; hij verzocht den inquisiteur met het lezen van het vonnis voort te gaan. Deze begreep, dat hij met eenen zoogenaamden verharden ketter te doen had. Hij sprak dus den ban over hem uit en gaf hem over aan den rechter. Deze rechterlijke uitspraak versterkte en bewees de inquisiteur op zijne wijze met eenige teksten uit de Heilige Schrift z. a. »Alle boom, die geene goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen." Maar wie was de wereldlijke rechter, die hier te vonnissen had. Titelman meende de heeren van Yperen, maar dezen wendden voor, dat zij niet de rechtmatige rechters waren over de Creus, daar hij in hun gebied niet gevangen genomen was. De geloofsrechter liet hem derhalve naar Belle brengen, waar de martelaar opnieuw werd verzocht door zijne bloedverwanten, die bij hem aandrongen op verloochening der waarheid. De Heere ontfermde zich wederom over zijnen knecht, zoodat hij ten tweede male'de verzoeking overwon. Den 23en December stond de martelaar de eerste maal voor zijnen wereldlijken rechter. De eerste ervaring die hij daar opdeed, schokte hem zeer. Men vervalschte zijne belijdenis. Diep verontwaardigd riep hij uit: Och, mgne heeren, zoo heb ik het niet beleden, laat toch het volk hooren wat ik werkelijk beleden heb en waarom ik sterven moet. En zoo niet, laat mij tot het volk spreken. sNeen", zeide de heer Jan van den Koorenhuize, »dat kan niet, het volk heeft reeds genoeg gehoord. Bovendien kunnen wij niet helpen, dat gij gedood moet worden. Het is het bevel des konings en het vonnis, te Yperen over u uitgesproken, dat ons verplicht tot ons vonnis." Vermanend sprak de martelaar zijne overheid aan. Daarop werd hij door 36 schutters en de stadsdienaren naar den brandstapel gebracht. Desniettemin sprak hij zijne geestelijke broeders vrijmoedig toe, hen opwekkende van de waarheid niet af te vallen, noch haar te vermijden.

Aan den worgpaal sprak hij: »o Vader gedenk mijner nu, gelijk Gij den moordenaar gedachtig waatt." Daarna beval hij Gode zijne ziel aan. Toen stierf hij »met waar geloof in den Heere."

Zijn lichaam werd in het vuur geworpen, toen er weer uitgetrokken en aan een paal gehangen, waar het bleef, cotdat de broeders het begroeven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1891

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1891

De Heraut | 4 Pagina's