GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

In de Synodale kerk te

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de Synodale kerk te

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

LEERAARLIEVEND.

Amsterdam, 23 Dec. 1892.

In de Synodale kerk te 'sGravenhage vierde Ds. Van Hoogstraten onlangs zijn vijf en twintigjarige Evangeliebediening.

In het Dagblad van 's Gravenhage vond men van deze feestviering een breed verhaal, zoodat zells de inhoud der gehoudene predicatie tanelljk uitvoerig werd medegedeeld.

Deze medediding nu geefc ons aanleiding tot een tweetal opmerkingen.

De eerste is, dat Mr. ïh. Baron Mackay, die den jubilaris toesprak, met het oog op Ds. Van Hoog.straten, genoemd werdt „zijn ouderling".

Dit nu is; -ja., : zuiver hierarchiscben gesproken.

Hoofdzaak is de dominee. Hij is de eigenlijke kerkelijke persoon. De man van den Clerus. En bij hem komen dan de ouderlingen zoo bij, als een soort adjudanten of kerkelijke kamerheeren van dienst.

Niet genoeg kan er dan ook op aangedrongen, dat men op Gereformeerd terrein deze hiërarchische vocabulaire toch uitbanne. De ouderlingen staan in Imn ambt, gelijk de predikanten in hun dienst. En wel kan de kerkeraad voor de afzonderlijke wijken een predikant en eenige ouderlingen deputeeren; maar hierdoor werden deze ouderlingen volstrekt geen adjudanten van den dominee; m.aar zij a ze, evengoed als hij, voor den geestelijken welstand van de leden der wijk aansprakelijk, en moeten ze, desvereischt, zelfs op den predikant toezien.

Onze tweede bedenking geldt een lied, beginnende met Lieve Leeraar., dat in het kerkgebouw door de weezen aan den jubilaris is toegezogen.

Gelijk men ook buiten onze redactie wel weet, gunnen we Ds. Van Hoogstraten het volie genot van de liefde zijner geest ver v> ranten en kv/eekelingen. Onder de synodale predikanten bleef hij steeds een der meest sympathieke verschijningen. Alle uitsluitende enghartigheid bleef hem steed» vreemd. Denk slechts aan het Sociaal Congres.

Mdar toch is Ds Van Hoogstraten een te gemoedelijk man, om te willen, dat om zijncntwil rie gaafheid der beginselen schade Hjdt.

En nvt rijst toch de vraag: Geschiedt dit niet metterdaaci, zoo er in Gods huis een loflied opgaat, niet voor God, maar voor een mensch.

Zoo ergens, dan moet toch in Gods huis het Soli Deo gloria gelden. Voor God alleen de eere, iets wat dan ook de grondtoon van Ds. Van Hoogstratens predicatie was.

Doch hiermee is een lied, aan een mensch toegezongen in Gods huis, dan ook onvereenigbaar.

De quaestie of een koorgezang goed is, laten we nu rusten. Of het goea gezien was, andere instrumenten dan het orgel in de kerk te laten bespelen, hespreken v.'e thans niet.

Het eenige, waarop we ons een opmerking veroorloven, is het aanheffen in Gods huis van een lied, dat een mensch en niet Gode wordt toegezongen.

Had men dat lied in den vorm van een dankzegging aan God gegoten, waarin gedankt wierd voor wat de weezen in Ds. Van Hoogstraten ontvingen, ons hoofdbezwaar althans zou vervallen zijn.

Maar reeds de aanhef: Lieve toont dat dit niet zoo was. Leeraar,

Neen, metterdaad werd het loflied rechtstreeks tot den predikant op den kansel geuit.

En dit nu is in onverzoenlijken strijd met den hoofdregel van alle goede Liturgiek.

Want wel schijnt het, dat dit lied pas kwam, nadat Ds, Van Hoogstraten met zijn dienst gereed was. Immers het was een verrassing, waarvoor hij zelf niet aansprakelijk is. Maar toch neemt ook dit ons bezwaar niet weg.

Op een zaal in het weeshuis zou er niets tegen zulk een lied geweest zijnj maar het kan er niet mee door, dat dit op die plaats en ia een samenkomst der gemeente geschiedde.

Ds, Van Hoogstraten heeft na afloop van dit lied dar. ook nogmaals het woord geomen, en zoo nog een slot aan zijn kanselrbeid in die ure toegevoegd.

Zeer zou het ons dan ook verwonderen, oo Ds. Van Hoogstraten zelf niet op dat ogenblik iets van het abnormale gevoeld ad, al verstaan we uitnemend, dat hij dat ogenblik niet het geschiktste vond, om ritiek uit te oefenen.

De goede toon in Gods huis is zulk en teedere en heilige zaak, dat er niet enoeg tegen kan gewaarschuwd worden, at men toch geen de minste zonde tegen ezcn geestelijken toon in het midden der emeente toelate.

BATAVIA.

Uit de Java Courant las men onlangs n een onzer dagbladen dit bericht overenomen.

In de Jav. Ct, vindt men het reglement pgenomen op de inrichting en het beheer der d hristelijke Gereformeerde Kerk te Batavia, k elke Vereeniging als rechtspersoon is erkend en ten doel heeft de beoefening van den Christelijken Gereformeerden godsdienst. Het laatste artikel luidt:

„Dit reglement kan door den kerkeraad worden ingetrokken, zoodra de Christelijke Gereformeerde kerk tot het aangaan van burgerlijke har delingen niet meer de rechtserkenningen voor Vereenigingen volgens het Koninklijk besluit van 28 Maart 1870 no. 2 (Indisch Staatsblad no. 64) behoeft.

»Het kan gewijzigd worden op voorstel van den kerkeraad, behoudens toestemming van de algemeene Zendingscommissie der Christelijke Gereformeerde kerk in Nederland.

Op zich zeil is dit kostelijk. Er is aan deze kerk althans de helpende hand door het Gouvernement toegestoken, en we gaan vooruit.

Tech heeft de heer Donner in de Staten-Generaal er terecht op gewezen, dat hierm 'ê de zaak nog volstrekt niet in het reine is.

Hij zei er van:

»Die bekentenis, IVIijnhecr de Voorzitter, smartte mij met het oog op den ireurigen toestand der IProtestantsche kerk in Indiü, waarvan de voorname oorzaak ligt in de organisatie dier Kerk. Ik heb hierop meermalen gewezen; ik behoef hierover thans niet uit te weiden.

Maar het smart mij niet minder voor de andere Protestantsc^he gemeenten in Indië, die niet behooren tot het door den Staat georganiseerde en geregeerde Protestantsche kerkgenootschap.

Die gemeenten kunnen in Indië geen rechtsbestaan als gemeenten verkrijgen, zoolang de tegenwoordige organisatie van het Protestantsche kerkgenootschap niet herzien en art. 122 van het Regeeringsreglement niet gewijzigd en het Koninklijk besluit van 1835 No. 88 niet opgeheven is, waarbij in art. i bepaald wordt: iiDc Protestanten in Nederlandsck-Indic zullen voortaan maar één kerkgenootschap vormen.^'

De Indische 'Regeering, heeft bij name in zake het verzoek der Christelijk Gereformeerde gemeente te Batavia, bewezen, dat dit de rede nen zijn waarom die gemeente geene rechtspersoonlijkheid overeenkomstig den aard van liaar bestaan, als Kerk kon verkrijgen.

Wat in het Koloniaal Verslag en door den Minister in zijne Memorie van Antwoord over de beëindiging der quaestie tusschen de Regeering en de Christelijke Gereformeerde kerk te Batavia wordt medegedeeld, dat heeft voor den oningewijde den schijn alsof de Regeering genegen is het verzoek dier gemeente in te willigen met op haar adres in 1890 gunstig te Willen beschikken.

Maar dit is niet alzoo. De geschiedenis is deze: Nadat die gemeente zich herhaaldelijk tot de Regeering had gewend om, met overlegging harer belijdenisschriften en kerken orde, erkend te worden overeenltomstig den aard van haar bestaan als Kerk, en de Regeering dit herhaaldelijk had afgewezen, heeft zij 7 Juli 1890, door den nood gedrongen, een reglement op de inrichting en het bestuur der Christelijke Gereformeerde kerk bij de Indische Regeering ingediend. — En wat antwoordde hierop de directeur van justitie ? Dat, wilde men hierop eene gunstige beschikking ontvangen, er dan in het verzoek werd opgenomen, öat deze kerk voor korter dan JO jaren wordt opgeric/it, eerst dan konden zij bij de wet op de vereeniging van 1870 rechtspersoonlijkheid verkrijgen — dus geene erkennmg overeenkomstig den aard van haar bestaan als kerk. Of de kerkeraad der gemeente aan dien eisch voldaan heeft — de Minister noemt het eene onbeduidende wijziging — weet ik niet; ik zou het, Mijnheer de Voorzitter, niet wenschen, ook als die toegevendheid der gemeente onder hare omstandigheid te vergeven is.

Ik zou het niet wenschen, ik zou het betreuren, omdat de gemeente hiermede een heilig recht zou hebben prijsgegeven; de Minister moge dit niet inzien en ook de Indische Regeering niet — elk die eenig begrip heeft van het ware Bijbelsche karakter der Christelijke kerk zal erkennen, dat deze geen aanvraag van bestaan voor een bepaald getal jaren kan doen, onverschillig of het voor minder dan 30 of 1000 jaren was.

Ik begrijp de houding van dezen Minister en van de Indische Regeering niet; indien. Mijnheer de Voorzitter, het woord «conservatief" in den laatsten tijd niet bijna een politieke scheldnaam geworden ware, ik zou zeggen ; het is meer dan conservatief om vast te houden aan het Koninklijk besluit van 1835, waarbij alle Protestanten, Lutherschen en Hervormden in één Protestantsch kerkgenootschap zijn geknipt, en waarbij dit ééne genootschap alleen erkend wordt en elke andere Christelijke kerk, de Roomsch-katholieke alleen uitgezonderd — maar die is te groot en sterk — ter wille van dat ééne genootschap bestaansrecht als gemeente ontzegd wordt.

Ik begrijp niet waarom de Regeering terugdeinst voor eene wijziging van art. 122 van het Reglement en voor de reorganisatie der Protestantsche kerk. Heeft dan die organisatie zulke heilrijke vruchten gedragen voor den bloei an die kerk ? Vraag het aan ieder die korter of langer in Indië geweest is, hij behoeft niet ot de orthodoxen of ernstig godsdienstigen e behooren, en gij zult getuigenissen hooren, ie dit kerkgenootschap niet tot eere zijn.

Daarom, al erken ik het betrekkelijk goede er voorgestelde wijzigingen, zal ik toch blijven rotestceren tegen de onbegrijpelijke vasthouendheid van de Indische Regeering en 'van ezen Minister, die het dulden dat er in Indië en Staatskerk van het ergste soort blijft betaan, en waardoor de rechtsgelijkheid aan anere Protestanten in Indië ontzegd is.

En niet alleen ik, maar alle ware Protestanen m Indië en Nederland zullen bij dit proest tegen de oppermacht en alleenheerschappij an den Staat over de kerk van Indië blijven | olharden totdat de Staat hiervan aflaat, en de eerschappij over de kerk van Christus overaat aan haar heerlijk Hoofd, Jezus Christus, ie Zijne gemeente met Zijn bloed gekocht eeft."

En zoo is het.

Het is niet de vraag, of deze ééne kerk en eenigszins dragelijke positie kan erlanen; het is de Kerk van Christus, die ook n Indië tot vrije en zelfstandige openbaing en plaatselijke institutie moet kunnen omen.

Dat recht en die vrijheid nu hebben de oomsch-Katholieken. Hun staat niets in en weg.

Maar dat nu missen de Gereformeerden, e Lutherschen en andere protestantsche erken.

De Overheid, die hierin niets te zeggen of te beslissen heeft, maakte te kwader ure uit, dat een protestant geen ander kerkelijk leven zou mogen bezitten dan in een opstal, dien zij zelve in het leven riep.

Daarom moet die opstal weg.

Weg al wat aan haar onrechtmatige inmenging herinnert en er uit voortvloeide.

En aan de Gereformeerden en Lutherschen moet, even goed als aan de R-iorasch-Katholieke kerk, het recht hergeven, om vrij«n zelfstandig als kerken op te treden.

Wat nu te Batavia optrad is een kerk, maar die door de Regeering niet als kerk, maar als Vereeniging erkend is. En de clausule dat uit de statuten deze Vereeniging weg zal vallen, als ze niet meer noodig is voor burgerrechtelijke handelingen, is weleen profetie van betere dagen die komende zijn, maar laat de tegenwoordige ellende voortduren.

Deze kerk staat dan ook buiten kerkverband.

Ze vraagt toch niet als kerk gemeenschap en verband met de Gereformeerde kerken van Nederland; maar stelt alleen de wijziging van haar statuten afhankelijk van de goedkeuring van de „zendings-commissie der Christelijke Gereformeerde Kerk."

Aangenomen nu al, dat hiermee than.s bedoeld is, de zendings-commissie van de Gereformeerde Kerken, zoo lijst toch nog de vraag, of de Deputaten voor de zending voor zulk een opdracht door de Generale Synode wel gelast zijn of kunnen worden.

En aangenomen ook al, dat dit zoo kon, zoo verkrijgt daardoor deze kerk het karakter van een zendingsstation, waar toch juist het hoog belang van haar optreden steekt in haar verschijning niet als zendings station, maar als Kerk.

VRIJMETSELARIJ.

Het Amerikaansche blad de Hope nam ons artikel over de Vrijmetselarij geheel in zijn kolommen over, en verklaart dit ganschelijk te beamen.

De Hope zegt er van:

Indien wij Hollandsche Gereformeerde Christenen de zaak der vrijmetselarij uit dit oogpunt bezien, valt eene reden van scheiding tusschen ons weg.

En zijn wij niet een van hart in onze beoordeeling der vrijmetselarij in het afgetrokken ? Is er wel iemand in ons midden, die het niet eens is met de beschrijving er van, door De Heraut gegeven ? Ons verschil begint eerst waar men vraagt, hoe men met leden der gemeente te handelen heeft, die tot eene loge behooren. De positie, die De Hope altijd heeft ingenomen, stemt volledig overeen met het standpunt van De Heraut. Met censuur en excommunicatie kan men niets doen, met onderwijs en vermaning veel.

Natuurlijk verblijden we ons in deze sympathie, en aan ons komt voor, dat, zoo men van meet af in deze quaestie het uiste standpunt had ingenomen, het geschil over deze zaak nooit sulk een vaart zou hebben genomen, en in Amerika niet zulk een twistappel zou zijn geworden.

Toch zij het ons vergund aan de Hope te doen opmerken, dat ons artikel niet een beoordeeling van de Amerikaansche toestanden was, maar een antwoord op een vraag, ons uit Nederland toegezonden.

Dit nu maakt verschil.

Verschil door het veel beteekenende feit, dat er in Nederland op looo Christenen nog niet één vrijmetselaar wordt gevonden, terwijl in Amerika het vrijmetselaarschap nder de leden der Kerk niet zoo onbeuidend was.

Dit nu lag weer niet daaraan, dat de rijmetselarij de Christenen in Amerika eer aantrok; maar is alleen hieruit te erklaren, dat de vrijmetselarij in Engeland n Amerika volstrekt niet zulk een absouut karakter draagt als in Frankrijk, België n hier te lande.

Dit nu maakt, dat het goddelooze in de rijmetselarij in Amerika niet zoo sterk itkwam, als ten onzent.

Had dus de Kerk van meet af in Amerika uidelijk gemaakt, dat een zachtere vorm van ptreden niets aan het beginsel veranderde, n dat dit beginsel principieel slecht was, oo zou o. i. de scheuring nooit ontstaan ijn; en nu nog is het alleen door het nnemen van dit besliste standpunt, dat en in Amerika deze scheuring kan te oven komen.

Hoort een kerkeraad dat een zijner leden rijmetselaar is, dan mag hij niet rusten er zulk een lid met de vrijmetselarij breke.

En ontvingen we ook nu weer de vraag an een onzer correspondenten, ofdantcch e eed, dien de vrijmetselaars afleggen, niet en bewijs is, dat ze wel terdege weten wat e doen, dan antwoorden we met de Hope: oo moest het wel zijn, maar het feit betaat nu eenmaal, dat het niet zoo is.

Er zijn overal nog altoos heel wat menchen, die slechts half bewust leven, en ooit ten volle de strekking inzien van at ze doen.

Ze vatten niet wat men van hen vergt. e verstaan niet wat ze belijden. Ze geven ich geen rekenschap van wat ze doen.

In den regel zal daarom het lid-zijn van en Vrijmetselaarsbond bij al zulke personen epaard gaan met een ondiepe belijdenis an den Christus.

Dit toch geven we volkomen toe: Wie n dieper zin en met helder bewustzijn den hristus belijdt, en de vrucht van zijn werk anneemt, en in zijn ordinantiën wil wanelen, kan niet tegelijkertijd met de Vrij-' etselaars loopen en op hun paden ingaan.

Maar het feit is dan ook dat zulke ersonen half in hun belijdenis van den hristus staan, en dies ook bij de Vrijmetelaars niet dan voor halve broeders woren aangezien.

Ook ten onzent mag daarom geen kerke-aad zulke leden met ruste laten; moet op

hen gewerkt; en mag niet afgelaten, eer ze aan de Vrijmetselarij den rug toekeeren.

CONCERTEEZOKK (8).

„Uit het hart des menschen zijn de uitgangen des levens", getuigt de Christus; en uit datzelfde hart des menschen zijn ook de uitgangen der muziekale meesterstukken.

Muziek, die uit het hoofd, in stee van uit het hart, wil komen, draagt in de wereld der tonen een haar vreemd element in; maakt ze dienstbaar; en mist deswege het echte stempel.

In zooverre is dus ook de oppositie tegen Wagner volkomen in haar recht.

Juist in dien uitgang uit het hart des menschen ligt voor de muziekale compositie, met name voor de klassieke, het zeer ernstig gevaar.

Een algemeen gevaar voor alle compositie, omdat de opwellingen, aandoeningen en gewaarwordingen, die in de wereld der tonen worden overgegoten, zoo veelszins een onzuiver karakter dragen.

Dit is niet bedoeld in dien zin, alsof een beslist zondige neiging opzettelijk lucht ia zulk een compositie zou zoeken; want, al komt ook dit voor, toch is dit niet het gevaarlijkst. Daarmee toch verlaagt sulk een muziek zich; ze verliest daardoor het ideaal karakter; en zulke muziek mijdt de kenner. Ze zijn hem het onkruid op den akker.

Neen, het gevaar, waarop we het oog hebben, geldt juist de ideale richting, die uit de impulsen van het hart tot hooger en reiner gewaarwording poogt op te klimmen; maar dit doet op de wijze van de lieden der wereld, ol ook, gelijk een ieder dit in zijn phantasiëa nastreeft, uit zijnonwedergeboren hart.

En waar dit gevaar nu reeds zoo sterk dreigt voor de muziekale compositie in het generaal, daar is dit in nog veel hooger mate het geval met de klassieke compositie.

Wat toch is klassiek ? Immers datgene, waarbij al het bijzondere en individueele wegvalt, en waarin het algemeen menscheüjke zijn triomf viert.

Niet de muziek in den dienst van het nationale. Ook niet de kunst in den dienst der kerk. Maar de zelfstandig geworden muziek, die, zelfs van den zang losgemaakt, geheel zich zelven leeft, en nu als zelfstandige en vrije macht in de menschheid als zoodanig indringt; uit het menschelijk hart, voor wat zijn natuur aangaat, zijn scheppende macht indrinkt, en nu als uit den wortel van dat innerlijk leven, zint en ademt en opstijgt tot in den hemel zijner idealen.

Het is niet het persoonlijke leven van Mozart of Haydn, Van Beethoven of Wagner, dat in hun compositiën is overgegoten, maar deze machtige componisten hebben hun hart ontsloten, om er de algemeene worstelingen van het menschelijk hart in op te nemen. En al bestaat er dan ook verband tusschen hun persoonlijke en deze geïnspireerde gewaarwordingen en worstelingen in hun hart, toch is het niet dat persoonlijk bijmengsel, maar uitsluitend dat geïnspireerde, dat hun muziek in zoo hooge mate klassiek maakt.

Zij tooverden uit die wereld der tonen te voorschijn, wat er in school, en er uit moest voortkomen. Hun compositiën zijn niet toevallig, maar noodzakelijk, en niet ten onrechte spreekt Mozart's biograaf van een voorbeschikking; ook bij het optreden van deze maestro's.

Maar juist hierdoor vloeit in deze klassieke muziek zoo vaak zeer ernstig gevaar, doordien de tijdgeest zoo licht de echte inspiratie onzuiver maakt.

De tijdgeest is een ongrijpbaar iets, maar niettemin iets zeer werkelijks; en de machtige strooming én van het revolutionaire én van het evolutionaire streven, die in de laatste anderhalve eeuw de geesten baheerschte, zijn geen product van het hoofd, maar uit de worstelingen van het menschelijk hart opgekomen.

En nu spreekt het vanzelf, datdegroote genieën op muziekaal terrein blootstonden aan het gevaar, om door deze gewaarwordingen zelven tej worden aangedaan, en de algemeen menschelijke worstelingen van ons innerlijk leven in de richting van dien tijdgeest te voelen opkomen, te doorleven en tot oplossing te brengen.

Hiervan echter speurt de gewone concertbezoeker niets, en juist dat «««Vz»^ wordt hem tot schade.

Nu toch maakt hij met zijn eigen hart, onder de aangrijpendste uitvoering, ongemerkt Juist die aandoeningen, worstelingen en triomfen meê, die door den tijdgeest geïnspireerd zijn, ook ai gaan ze, zoo hij een kind Gods is, vlak tegen de reëeie gewaarwordingen van zijn innerlijk leven in.

Gebeurt dit nu veel en dikwijls, dan ondergaat zijn hart hier allengs den duurzamen invloed van. De regele aandoeningen van zijn hart worden onvaster en verliezen haar beslistheid. Tweeërlei strijdige strooming doorwoelt zijn leven. En, bij volharding op dien weg, slijt de vastheid van karakter allengs uit, en krijgt in zijn hart tiat onbestemde, dat aarzelende, dat onvaste den boventoon, waaronder alle leven schade lijdt.

Nu overdrijven we dit niet.

We stemmen toe, dat zulk een uitwerking eerst op den langen duur woidt teweeg gebracht; we weten zeer wel, dat de enkele echt muzikale concertbezoekers, en concertbezoeksters hiervan gemeenlijk weinig last lijden. Ook spreekt vanzelf, dat de uitvoering van menig ideaal-geïnspireerce compositie tegenwicht in de schaal werpt.

Maar het gevaar als zoodanig is hiermee niet weggenomec; en al is het slechts ge^ deeltelijk en voorbijgaand, een kind van God mag zich onder geen macht stellen, en zich door geen macht in het binnenste; van zijn hart bewerken laten, die geïnspi-j eerd i^ door een tijdgeest, die afleidt en fvoert van den levenden God.

Bovendien, al ia het waar, dat velen slechts nu en dan uit dezen giftbeker drinken, het staat evenzeer vast, dat er anderen door de bekoring van dit schoon derwijs worden meegesleept, dat ze in letterlijken zin muziek-^ziek worden; er geheel lijdelijk onder verkeeren; er geen weerstand tegen kunnen bieden; en telkens door een nieuwe teug de zalige wiegeling van vorige teugen pogen te vernieuwen.

Tolstoï ging onlangs zelfs zóóver, van te velde te trekken tegen geheel de heerschappij, die de muziek begon uit te oefenen; omdat ze z, i. ontzenuwend en verslappend op de ontwikkeling van ons geslacht werkt. En ? .l moge dit nu ook overdreven zijn, toch behoort de man van ernst zich de vraag voor te leggen, ol hij door zelf zulke concerten met gemengd program te bezoeken, niet een voorbeeld gecit, niet een zekere usantie helpt vormen, en daardoor mede aansprakelijk staat voor de zedelijke schade, die zoo ai niet hem zelven, maar dan toch anderen overkomt.

Is er ook in de wereld dt-r tonen" een nspiratie van heilig en onheilig; staat dus ok deze wereld onder de tegenstelling van oed en kwaad; dan mogen wij het niet i voor lief nemen; ma r moet ook hier e geestelijke mensch geestelijk ondercheiden.

RECENSIE.

Ook ons is ten recensie toegezonden het it de Kaap herkomstige geschrift van s. Hofmeyer, ten titel dragend : f/// de uisternis tot het Licht.

Was het ons nu enkel te doen, om het ele schoone in dit geschrift aan te toonen) oo zouden we den tol van onzen lof volaarne betalen aan de helderheid, waarin het geschreven is; aan de nobele bezieling, die er in doorstraalt; en aan den geestelijken ademtocht, die er u uit tegenademt.

Maar, helaas, hiermee is niet alles gezegd. Een blad als het onze is ook geroepen de vraag onder de oogen te zien, of zulk een geschrift in het goede spoor loopt; en dit nu zal hier geen enkel gereformeerd 2 mogen toegeven, zoodra hij verneemt, dat de heer Hofmeyer de wedergeboorte een „Godmenschelijk werk" noemt.

c Bsdoelde hij hiermee de wedergeboorte v g in den zin van voortgaande heiligmaking, hpgbgWgtwnm gelijk ook onze Belijdenis dit woord wel bezigt, zoo v/are dit nog te verdedigen ; maar hij neemt het hier als aan de bekeering %oor af gaande. E a nu geeft hij wel toe, dat de' Goddelijke factor in de wedergeboorte verre overwegend is, maar toch stelt hij ook in de wedergeboorte iets van 's menschen zij.

En hiermee nu is het Gereformeerde terrein verlaten. Daargelaten nog, dat zijn uitdrukking van „öodmenschelijké" actie te sterk riekt naar de ethische dooreenmenging van twee naturen, om vertrouwen te wekken.

Is het nu niet de bedoeling van Ds. Hofmeyer geweest, om deae beide stellingen ingang te doen vinden, zoo zal ons dit natuurlijk van harte verblijden; maar dan drukke hij zich ook dogmatisch juister en voorzichtiger uit; want zóó uitgedrukt ondermijnt hij onze Gereformeerde belijdenis.

Onder den titel Het Reveil zond de uitgever Knaap te Appingadam ons eene voorlezing van den heer T. de Vries, te Spijke, voor een Christelijke Jongelingsvereeniging gehouden.

Dtt genre houden we voor zulk een doel zeer nuttig.

Wat de kern onzer jongelingschap vooral noodig heeft is: historische aansluiting-aan het verleden, vermeerdering van kennis en daardoor verheldering van inzicht. En dan is het ongetwijfeld in de eerste plaats noodzakelijk, dat ze de wederopbloeiing van het Christelijk leven tenonzent sinds het begin dezer eeuw, eenigszins in samenhang, leeren verstaan.

Aan dit doel beantwoordt deze voorlezing dan ook op vrij degelijke wijze, en in het algemeen is de lijn der historie met vaste hand getrokken. Alleen dient wel onderscheiden, dat reveil hier in algemeener zin genomen wordt, dan waarin men meestal dit woord verstaat. De dusgenaamde sr^m/ is slechts een der verschijnselen in de algemeene opwekking der geesten, In die algemeene opwekking was Bilderdijk voor ons de heros; tot den reveil in engeren zin behoort hij niet.

Doch hetzij dit woord in breederen of in engeren zin genomen wordt, steeds blijf fc het wijzen op dezen reveil noodzakelijk. Want ook de .engere reveil had bij al zijn gebrek, toch dit schoone, dat hij zulk een Irisch, geestelijk karakter droeg. In die actie zong men van de vrijheid van Gods kinderen. En voor ons, die in gewrongener vormen, aan zoo velerlei gebonden zijn, waarvan de reveilmannen de klemming nooit gevoelden, is dit leggen van nadruk op den geestelij'ken ader waaruit ge gesproten zijt, en waaruit we leven moeten, niet genoeg aan te bevelen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 december 1892

De Heraut | 4 Pagina's

In de Synodale kerk te

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 december 1892

De Heraut | 4 Pagina's