GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Buitenland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenland

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Engelaad. Verzwakking der bel ij denis in deSchotsche Staatskerk, Plannen tot vereeniging van de Staatskerk en de Vereenigde Vrije Kerk. De Algemeene Vergaderingen of Gene rale Synoden van de Schotsche Staatskerk en van de vereenigde Vrije Kerk.

In de Schotsche Staatskerk werd besloten, de volgende formule bij de geloofsbelijdenis te voegen: „Ik onderteeken hierbij de geloofsbelij denis, verklarende dat ik haar aanneem als d belijdenis dezer kerk en dat ik geloof in de fundamenteele leeringen van de belijdenis, daarin vervat." Wij achten dit geen gunstig teeken. In een Engelsch blad vonden wij de opmerking dat een dergelijke formule geen meerdere vrijheid van conscientie geven zal, zoolang iemand, die beschuldigd wordt van een ongezonde leer te verkondigen, beoordeeld zal worden naar de Geloofsbelijdenis en niet naar de formule. Maar wij vreezen dat, als een herder en leeraar zich zal te verantwoorden hebben over afwijking van de belijdenis der kerk, bij zich zal beroepen op de formule, die hem alleen bindt aan de fundamenteele stukken der confessie van Westminster, en zal staande houden dat zijn afwijking van de belijdenis geen grondwaarheden raakt.

Wij vreezen dat zij, die de Gereformeerde belijdenis der Schotsche Staatskerk niet kennen en toch ambtsdragers of leden dier kerk willen blijven, niet met het voorstel durfden aankomen om die belijdenis te veranderen, omdat daardoor te groote tegenstand in de kerk zou gewekt worden. Het resultaat van het aannemen der nieuwe formule zal zijn, dat zij die de belijdenis der Schotsche Staatskerk niet beamen zullen, zich beroepen zullen op de formule, die deze belijdenis op losse schroeven zet.

Op de Algemeene Vergaderingen van de Vereenigde Vrije Kerk en van de Staatskerk is men eenstemmig tot het besluit gekomen, pogingen in het werk te stellen om tot vereeniging te geraken. Kenners van kerkelijke toestanden in Schotland zeggen, dat zij er verbaasd over zijn, dat op beide algemeene Synoden eenstemmig zonder voorbehoud besloten werd, te gaan confereeren om tot vereeniging te geraken. Maar het schijnt dat men algemeen tot de overtuiging gekomen is, dat de nieuwe toestanden die in dezen tijd geboren werden, ook nieuwe verplichtingen aan de kerken opleggen. Men wil geen kerkelijken strijd meer, maar verlangt een vereenigde kerk, om te geraken tot een meer volkomen Christianisatie van het land.

Wanneer men weet dat de Vereenigde Vrije Kerk voortgekomen is uit de vereeniging van de Vereenigde Presbyteriaansche kerk en de Vrije kerk van Schotland, en dat in 1843 ^^^ Vrije kerk ontstond omdat een groot aantal predikanten en leden der Staatskerk van oordeel waren, dat de souvereiniteit van Christus over zijn kerk niet toeliet, dat aan de kerk door den invloed der collatie-rechten leeraars werden opgedrongen, die bij haar niet werden gewild, —dan is haast niet te begrijpen dat men de vrijheid die met zoovele offers verworven werd, nu weer zou gaan prijsgeven door zich te vereenigen met eene kerk, welke men om der conscientie wil verliet. Of zou men de hoop koesteren, dat de Schotsche Staatskerk met hare 700.000 leden zich zal weten vrij te maken van den Staat?

N.-Amerika. Een getuigenis de Godheid van Christus. voor

De „General Assembly" van de Presbyteriaansche Kerk was in het begin dezer maand te Denver vergaderd. Zij werd geopend met eene predikatie door den president van he vorige jaar over 2 Kon. 6:17. „En Elisa bad, en zeide: eere, open toch xijne oogen, dat hij zie. En de Heere opende de oogen van den jongen, dat hij zag."

In zijn leerrede wees de prediker op de gevaren die de Kerk bedreigden, doordat men fundamenteele leerstukken loslaat. Over het feit dat sommige leeraars dier Kerk het leerstuk g van de Godheid van Christus loslaten, zeide de prediker:

„Wanneer door de Kerk toegelaten predikers . een waarheid zoo fondamenteel als de Godheid van Christus opzettelijk in verdenking brengen, is de tijd dan niet rijp geworden voor de Kerk om zich uit te spreken? Het Arianisme nu is niet zoo stout en open als in het verleden. Het zou minder gevaarlijk zijn zoo het dit ware. Maar het dient zich nu meer listiglijk aan, en verbergt zich achter schijnbaar aannemelijke theorieën, en den onkundigen komt het voor als welgegronde waarheid. De groote schade echter komt voort uit gebrek aan positieve overtuiging . in de kerk aangaande deze groote waarheid. De kerk moet Christus Godheid weer terugvinden. Het is waar, wij zeggen het wel achteloos op: „Ik geloof in God den Vader, den Almachtige. Schepper van hemel en aarde, en in Jezus Christus, zijn eeniggeboren Zoon, onzen Heere." Maar is dat geloof juist, en is deze „Jezus Christus onze Heere." voor de Kerk een werkelijk bestaande persoon; is Hij de Sterke God, de Vader der eeuwigheid, de Vredevorst ; of moet niet de Kerk vergeleken wor­ . den bij Maria Magdalena, die in den hof stond bij het aanbreken van den dag en tot de engelen zeide: „Zij hebben mijnen Heer weggenomen en ik weet niet waar ze Hem gelegd hebben ? «

Zou de Kerk niet wel doen met ernstig te overwegen het getuigenis, dat Jezus zelf gaf aangaande zijne Godheid, toen Hij onder eede op de vraag van den hoogepriester: „Zijt gij de Christus, de Zoon des levenden Gods? " zonder weifeling antwoordde: „Ik bsn; " alsmede het getuigenis dat Johannes gaf aangaande zijne Godheid, toen hij zeide: „In den beginne was het Woord, en het Woord was met God, en het Woord was God? " Moet Paulus verklaring aangaande Jezus in zijn brief aan de Colossenseu als van geener waarde geacht worden, waar hij van Jezus zegt, dat Hij is het beeld des onzienlijken Gods, de eerstgeborene aller creatuur. Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in den hemel zijn, en die op aarde zijny zienlijke en onzienlijke? " Werken zulke getuigenissen als deze geen meerdere overtuiging in ons heden ten dage, dan de woorden van Elisa tot zijn jongen, toen hij zeide „Die bij ons zijn, zijn meer, dan die bij hen zijn ? " Of overtuigen ze de Kerk van de ware Godheid van Jezus Christus, zoodat zij heldenkracht ontvangt in 't gezicht van moeilijkheden, en moed in de tegenwoordigheid van machtige vijanden ? "

Met het oog op den troost en den moed der Kerk, is dit eene alleszins gepaste vraag. Want zoo lang als wij zijne Godheid in twijfel trekken, zullen wij noodzakelijkerwijs vreesachtig zijn en weifelen wanneer hij gebiedt, en zuilen wij twijfelen aan de volbrenging van de taak welke hij , ons oplegt. Maar wanneer de Kerk met Thomas, allen twijfel uitbannend, zeggen kan: „Mijn Heere en mijn God", is haar niets onmogelijk. Het is een niet-geloovende Kerk, die terug-, schrikt; maar een Kerk, die vast staat in deze eeuwige waarheden, gaat voorwaarts.

Wederom, eene onvoldoende opvatting van . Christus' Godheid brengt voort een menigte van kwaden. Onder deze zijn onvoldoende opvattingen van 's menschen verdorvenheid, van 's menschen onmacht ten goede, van de besliste behoefte aan eene genoegzame offerande voor de zonde en van de algeuoegzaamheid der voldoening van Jezus Christus voor de zonde der wereld.

En, indien Christus niet God is, hoe kunnen wij ons tegenover de heidenen verontschuldigen voor ons inkomen in hun land; want hebben wij meer dan zij, indien Jezus Christus, dien , wij dienen, niet meer is dan een bloot mensch ? De Godheid van Christus is het machtig feit, dat aan onzen godsdienst zijn eenige plaats geeft te midden van de godsdiensten der wereld, en is genoegzame reden voor de roeping welke het ons gegund is te brengen tot menschen, die neerbuigen voor goden van hun eigen maaksel."

Diep te betreuren is de toestand eener Kerk, waarin gesproken moet worden, gelijk deze prediker deed. Toch is het verblijdend, dat er een getuige opstond om er op te wijzen, dat de Kerk gevaar loopt van het fondament waarop zij gebouwd werd, afgeschoven te worden.

Zullen deze woorden iets uitwerken om bet voortwoekerend kwaad te stuiten? Wij vreezen van niet. Immers heeft de Presbyteriaansche Kerk de tucht over de leer losgelaten. Wie voor de Godheid van Christus pleit, vindt nog , wel gehoor. Maar men laat hen die het Arianisme voorstaan, ongemoeid. Wie daartegen op komt, wordt een ketterjager genoemd, dien het aan liefde en verdraagzaamheid ontbreekt. Enkele jaren geleden werd de revisie der belijdenis aan de orde gesteld met het doel, om den bestaanden toestand: het samenwonen van rechtzinnigen en modernen in de Presbyteriaansche Kerk, te wettigen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juni 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Buitenland

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juni 1909

De Heraut | 4 Pagina's