GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De eeuw in hun hart gelegd”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De eeuw in hun hart gelegd”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij heeft ieder ding schoon gemaakt op zijnen tijd; ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd; zonder dat een mensch het werk dat God gemaakt heeft, kan uitvinden van het begin tot het einde toe. Pred, 3 : II.

Dat heeft God gedaan. Aan ons, kleine, nietige creaturen, „de eeuw" in ons hart gelegd. We xijn, vergeleken bij 't machtig Heelal, de kleinheid en nietigheid zelve. Zoo ten volle waar heet het bij Jesaia, dat heele volken bij God geacht zijn als een druppel aan den emmer of als een stofkeu aan de weegschaal, en wat zijn wij, elk op ons zelf genomen, dan nog vergeleken bij heel een volk m; t zijn miUioenen en nogmaals miUioenen zielen. „Alle volken, zegt Jesaia nög krasser, zijn voor Hem als niets, ja, 23 worden bij hem geacht minder dan niets en de ijdelheid zelve", en onder heel óns volk zijn er misschien op zijn hoogst een paar duizend lieden, die althans van ons persoonlijk bestaan af weten. Voor de miUioenen van ons eigen volk bestaan we zelts niet.

En met dit ons ijdel bestaan zijn we dan nog van alle kanten in het eindige ingeperkt. Kort is ons leven, en eiken dag van dat korte leven verslapen we nog een derde deel. Na te ingespannen arbeid voelen we ons moede en mat, en op alle manier dringt bet eindige van ons bestaan op ons aan, We zijn kinderen van den snel wegvliegenden tijd. Tijdelijk is heel onze verschijning hier beneden. Op weUt terrein we

ons ook met ons denken of met oneen arbeid bevinden, sla^ op slag stuiten we op grenzen die we niet overschrijden kannen. En of we dan al met veel te hooge inbeelding van ons zelve ia onze stad of in ons dorp omwandelen, en ons indroomen in een toestand, die keer op keer door de feiten weersproken en belachen wordt, — het eindige van ons bestaan, van ons 'leven, van onze kracht naar lichaam en geest komt ons eiken morgen en eiken avond weer aan onze nietigheid herinneren. We verliezen ons in de menigte, straks sterven we, en dan is onze heugenis vergaan. Of bij wie is nu nog gedachtenis van de mannen, vrouwen en kinderen, die twee, drie eeuwen geleden de plaats onzer woning bevolkt hebben? en wat zijn twee, drie eeuwen dan nog, zich verliezend in de duizenden van jaren die ons menschelijk geslacht reeds op deze aarde leeft.

Zoo ijdel is onze toestand. En dit niet door ons toedoen, maar door het lot dat de Almachtige voor ons besteld heeft. Zoo was het bij onze voorvaderen, op wier paden wij nu wandelen, zoo is het onder ons, in wat werelddeel ge den mensch ook gadeslaat, en zoo zal 't onder ons zijn, en blijven, zoolang er menschen op onze aarde zullen geboren worden. In onze physieke kracht, in onze denkkracht, in onze wilskracht zullen we nooit anders zijn dan eindige wezens, nietig in ons zelf, in onze vlucht beperkt, bloeiend als het gras des velds, maar om als 't gras des velds te verdorren

Alleen maar, en dit is wat ons leven, ons bestaan, telkens en telkens weer tot een raadsel maakt, terwijl het Gode behaagd heeft, ons alzoo als eindige wezens zulk een beperkt bestaan te geven, zoodat komen om te gaan het devies van ons leven blijft, heeft diezelfde Almachtige God nog iets geheel anders, iets daartegenoverstaand, iets daarvan geheel verschillend over ons geheugd en besteld, en dit raadselachtige ligt uitgedrukt in het kernachtige woord van den Prediker: „ffij heeft de eeuw in hun hart gelegd.”

„De eeuw" drukt uit wat vlak en lijnrecht tegen het eindige en ingeperkte karakter van ons aardsch bestaan indruischt „De eeuw" is een woord, dat ons verhalen moet van wat onze aarde niet beeft en ons niet geeft. „De eeuw" wijst op wat verheven is boven de beklemmende heerschappij van den tijd, en met den tijd schakelt de „eeuw" al het eindige uit. De vensters gaan open, de grenzen die ons benauwen, wijken terug. Aan den horizont van ons leven doemen van alle kanten oneindigheden op. Ge krijgt vergezichten in het hooge en heilige en hemelsche. Idealen gluren u uit de verte tegen, die u aantrekken, u boeien, u bezielen en verheffen. En die idealen zijn niet maar pluksel der gedachte, vlokken van een hoogere atmosfeer, dampen èn nevelen die even glansen in het zonlicht, om dan jreer te vergaan. Neen, de idealen, die uit die „eeuw" u toekomen, zijn veel zekerder werkelijkheid dan de werkelijkheid om u heen, want al wat om u is vergaat, maar wat in „die eeuw" aan idealen besloten en verscholen ligt, blijft, gelijk 't er was eer gij 't aanzijn ontvingt, en het is in die wereld van ideale krachten, ideale gedachten, ideale schatten des geesten, dat met alle kinderen der menschen ook gij uw aanzijn ontvangen hebt.

„Die eeuw" is het omgekeerde van phantasie. Phantasie is wat ge schept uit uw even opflikkerenden geest. Maar „die eeuw" is het wezenlijke, het eenig wezenlijke, de bron en fontein waaruit 't alles u toewelt. Die eeuw is de wereld van het Eeuwige, waaruit de tijden met den tijd al het eindige geboren werd. Daarom, van „die eeuw" kunt ge zelf niets gissen, niets grijpen, niets zelfs u voorstellen. In uw eindig bestaan zoudt ge er even vreemd aan zijn gebleven als de dieren des velds om u heen. Niets dan wat aan de dieren wedervaart, zou ook u wedervaren zijn. En dat ge aan dat lagere onttrokken werdt, dat ge hooger existentie deelachtig werdt, dat ge geroepen werdt om 't beeld van uw God te dragen, het is alleen omdat en doordat God Almachtig aan al wat mensch heet, en daarom ook aan u, een gave heeft voorbeschikt, die ge uit u zelf nooit zoudt bezeten hebben, en die gave is, dat Hij de eeuw in uw hart heeft gelegd.

Omdat Hij ze in uw hart gelegd heeft, daarom is dit eeuwige, dat hoogere, u ingeprent. Daarom weet ge ervan en voelt ge er voor, en kunt ge er niet buiten. Er is met „die eeuw" iets in uw hart gekomen, dat geen ander creatuur op aarde ontvangen heeft. Dat u „die eeuw" in uw hart is gelegd, dat is 't wat u menschenwaarde geeft. Daardoor en daardoor alleen zijt ge bier reeds hemelsch rijk en vatbaar voor het volzalige.

Van daar nu komt het strijdige in uw leven. Van den éénen kant voelt ge de banden van bet eindige. Uw denken is beperkt, uw wil is gebonden, uw kracht is ras uitgeput. Ge verstaat met uw eindige natuur van wat in de hemelen is en in de hemelen zich afspeelt, niets. Ge kunt er niet bij. Hoe hoog ook de ladder van uw denken u vergunt in de denkwereld op te klimmen, eens komt toch de laatste sport, en dan kunt ge niet hooger. Probleem na probleem stelt zich voor u, dat ge niet kunt oplossen. Raadsel na raadsel Terdringt zich in uw geest, waarin ge verward raakt. Maar nu werkt daartegen in „die eeuw" die in uw hart is gelegd. Die eeuw, die u over de grenzen van het eindige doet overspringen, en u wentelt in den oceaan van het hemelsche en Goddelijke, ja, u, uw denken ten spijt, een onmiddellijke verzekerdheid van het heilige en Goddelijke geeft, die uw geloof als een geheel ander, geheel zelfstandig kenvermogen doet opwaken, en u aan uzelf ontdekt als een heel ander, veel rijker, veel schitterender wezen dan ooit de wereld u in haar spiegel zien liet.

Alleen maar, „die eeuw" kan verdonkerd worden. Die eeuw, die in uw hart gelegd is, kan offers van u vergen, kan leed en ellende over u brengen, kan u bedreigen met verlies van maar al te veel, dat u in het eindige leven trekt en aankleeft. En dan bezwijkt zoo menigeen. Dan drukt hij „die eeuw" in zijn hart terug, en ten onder, soms zelfs van zich af, en dan klemt hij zich toch weer aan het eindige vast, en doodt de werking, den heiligenden invloed, die van „die eeuw" in zijn hart op heel zijn existentie kon uitgaan. Zoo is 't bij de lieden der wereld. Zoo is het bij den egoïst. Zoo is het bij den eerzuchtige. Kortom, bij een iegelijk, die het eindige liever heeft dan 't Oneindige, wat naar 't vleesch is meer dan den geest, wat hier al aanstonds kan genoten worden, boven wat de belofte en de profetie van het eeuwige in zich draagt.

Maar zelfs dan nog komt uw God zoo dikwijls zelf in u waken over „die eeuw" die hij in uw hart gelegd had. Als gij zelf „die eeuw" in uw hart versmoren zoudt, komt Hij in rijke, overweldigende genade uw booze hand afweren; die eeuw in uw hart weer vastleggen; er het tintelend leven in op. v n n h g d z wekken; u vernieuwen, en weer naar het leven doen grijpen.

En als ge dan weer in het gebed voor uw God uederËiielt, en onder uw bidden den gloed dier eeuw in u voelt tintelen, zoodat ge over al 't eindige weer heenkomt, en als versmelt in de gemeenschap met den Eeuwige, — wat is dit dan anders, dan dat ook in u weer werken gaat „die eeuw", die uw God ook in uw hart had gelegd; en die gij wel deedt inslapen, maar die uw God weer in u verwakkerd heeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 februari 1912

De Heraut | 4 Pagina's

„De eeuw in hun hart gelegd”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 februari 1912

De Heraut | 4 Pagina's