GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voo Kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voo Kinderen

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

MISDEELDEN EN HUN WELDOENERS.

I.

EEN ONTMOETING.

Waardeert men menigmaal pas een bezit, waarvan men steeds geniet, wanneer men dit mist; er zijn schatten en gaven, die men alleen bij benadering op prijs kan stellen, door op te merken hoeveel bun ontbreekt, wien deze gaven onthouden werden.

’t Gehoor en de spraak, twee bronnen van genot voor den menscb, weijien den doofstommen onthouden; moet men deze onge-Inkkigen niet onder de misdeelden rekenen? Zij leven eenzaam midden in de samenleving; daar zij anderer gedachten niet vernemen, zijn hun begrippen zeer beperkt; omdat zij hun behoeften slechts door gebaren en teekeos kunnen te kennen geven en zelfs als zij in grooten nood of angst verkeeren noch hun lichamelijke, noch hun geestelijke gewaarwordingen onder woorden kannen brengen, zijn deze beklagenswaardigen nog hulpbehoevender dan blinden en lammen!

O, hoe ontzettend hebben die schepselen geleden in ds oudheid, onder de heidensche volkeren! Zij toch beschouwden ze als voorwerpen of levende bewijzen van de wraak der goden, daarom werden ze verafschuwd en met walging vermeden; als men hun ten minste 't leven liet. Spartanen en Atheners, Romeinen en Carthagers brachten de kinderen om, welke bleken doof te zijn. Waarschijnlijk is dit in Azië en Afrika nog het geval, aangezien men hoogst zelden daar doofstommen aantreft.

De oude Perzen en Egyptenaren, die merkwaardige volken, maakten hierop een uitzondering; zij beschouwden de doofstommen als personen, door de goden verkoren om tot slachtoffer voor de boosheid cf aonde der familie te dienen, waarom die onder hen geeërd; ja, soms zelfs vereerd werden; even we) zonder dat de wijze Egyptenaren poogden hen in het een of ander te onderwijzen.

Zegt de Heere in Lev. 19 vs. 14 nadrukkelijk: „Gij zult den doove niet vloeken" en treedt 'Hij aldus als hun beschermer op, eenig voorschrift ten hunnen behoeve vinden wij in de wet van Motes niet.

Toen de Heere Jezus onder zijn volk rond wandelde was Hij ook de Redder der doofstommen. Getuige de man, die zijn eenig geborene tot Hem bracht, door een stommen en dooven geest bezeten, die zoo roerend smeekte: „Indien gij iets kunt, wees met innerlijke ontferming over ons bewogen en help ons", Hoe goddelijk genadig beantwoordde de Heiland die vreemde bede.

Wij zouden zoo meenen, dat men sedert alle doofstommen tot den Heiland bracht, we lezen slechts van enkelen; en na des Heeren Hemel vaart, ziet men dat in de eerste eeuwen, toen de Christenen zich over allerlei ellendigen ontfermden, de doofstommen geheel voorbij werden gegasn. De kerkvader Augustinus zelfs, (354—430) verklaarde de doofstommen geheel uitgesloten van alle kennisse Gods en der zaligheid, naar de toepassing die Augustinus maakte van dit woord uit Paulus' brief aan de j Romeinen: „Hoe zullen zij in Hem gelooven van welken zij niet gehoord hebben"; en: „Zoo is dan het geloof uit hei gehoor en het gehoor door het Woord Gods." Deze meening van den bisschop van Hippo hield tot in de i8e eeuw stand, en Roomsche Godgeleerden veroordeelden daarom elke poging om hen te onderwijzen als een dwaasheid, die de kerk ergerde.

Oirerigens beschouwde men de doofstommen in de Middel-Eeuwen meest ais bezetenen. Geen wonder dat men hen vermeed of trachtte door bezwering cf opsluiting zich tegen hen te beveiligen. De Middel-Eeuwen bleken op dit gebied niet minder duister dan de wijsgeer Emmanuel Kant (1734—1804) die verklaarde, dat doofstommen nooit beweren konden de menschelijke rede te bezitten en daarom nimmer zouden leeren spreken.

Toch gaf God soms liefde en toewijding in sommige harten om zich over deze zóo misdeelden onder de menscheakinderen te ontfermen. John Beverley, aartsbisschop van York, gaf in de zevende eeuw het eerste bewijs van wat opvoeding, onderwijs en liefde bij een doofstomme vermogen.

Op zekeren dag ziet hij aan zijn deur den knaap, die dagelijks daar een aalmoes kwam ontvangen. De aattsbisschop staat bij hem stil en spreekt hem vriendelijk toe, terwijl hij zegenend de hand op zijn hoofd legt. De jongen vestigt een dankbaren blik op den geestelijke; deze daardoor getroffen zegt tot zich zelven: „Die knaap is niet bezeten, hoe verstandig zag hij mij aan en een traan glinsterde in zijn oog; üc wil hem morgen binnen laten z komen en trachten door gebareniets over zijn toestand te vernemen."

De doofstomme werd in de aartsbisschoppelijke woning opgenomen, gekleed, gevoed en door den prelaat zelven onderwezen; die er zelfs in slaagde hem eenige woorden te leeren spreken; hij werd voor den geestelijke een levende tegenspraak van het beweren van Augustinus; de gelukkige doofstomme toonde duidelijk door zijn geschreven verklaringen, dat hij de hem onderwezen leer der zaligheid geloofde en daardoor zich gelukkig gevoelde.

Vele kloosters boden den atmen doofstommen een welkom toevluchtsoord, menigmaal slecms tot bezwering, als bezetenen daarheen gevoerd bleven zij daar; monniken die weinig spraken, onderrichtten hen, 't meest door gebaren.

In dit opzicht muntten vooral de Spanjaarden uit en onder hen Pedro de Ponce, een Benedictijner monnik, die in 1570 het ondernam drie doofstomme kinderen op te voeden, te onderwijzen en spreken te leeren. God bekroonde zijn verstandige pogingen met zulk een zegen, dat hij niet alleen met deze drie leerlingen slaagde, maar verscheidene discipelen vormde, die zija wijze van doen in Spanje en In den yreemds verbreidden. De Fonce stierf in 1584.

Ongelukkigerwijze beschreef niemand de oefeningen of middelen, die hij bij zijn onderwijs aanwendde; zoo bleven deze geholpen doofstommen eenlingen; en alleen uit oude geschriften kan men opmaken, dat de spreeken schrijftaal het voertuig was, waarvan men zich bij den moeitevollen arbeid bediende; zoo doende kon niemand den arbeid voortzetten en elk wiens hart door den Heer geroerd werd, had weder van voren aan wegen en middelen uit te denken om tot het bewustzijn der doofstommen door te dringen.

Terwijl in de i8e eeuw Raphel en Arnoldi in Duitschland onder hen arbeidden, onderwees Jacques Pereyra allereerst zijn doofstom zusje, daarna enkele barer lotgenooten, tot hij velen in Frankrijk verbaasde door de bewonderenswaardige vorderingen van een zijner leerlingen, den jeugdigen d' Etavigny. — Doch de verstandige leeraar bezweek van verdriet door de aanhoudende worsteling, die hij moest voeren tegen de ingewortelde vooroordeelen zijner eeuw zelfs bq geleerden. Zonder geldmiddelen, steeds tegengewerkt, ook omdat bij van geboorte een Jood was, stierf hij op betrekkelijk jeugdigen leeftijd, zonder dat ook hij zijn methode algemeen bekend had gemaakt, 't Bleef voor Charles Michel de 1' Epée bewaard het eerst in Frankrijk een doofstommeninstituut te openen ± 1776; terwijl de vrome Samuel Heinecke er een in 1778 te Leipzig stichtte.

Ia i7r2 te Versailles geboren, gevoelde de verstandige en deugdzame jongeling lust voor den geestelijken stand; doch bij het begin van zijn loopbaan zag de 1' Ej^ée zich den weg versperd, omdat hij de Janseuistische gevoelens aankleefde. Daaarom legde hij zich toen op de stadie der rechten toe, en werd als advocaat door het Parijzer parlement erkend. Doch de l'Epée voelde geen neiging om zijn leven aan de balie te slijten; bij een nieuwe poging om een bediening in de Roomsche Kerk te ver krijgen, slaagde de jeugdige priester ditmaal, dank de voorspraak van den bisschop van Troyes, een neef van Bossuet.

Hij veroverde de harten zijner leeken door zijn voorbeeldigen levenswandel; zijn eeavond, beminlijkheid, bescheidenheid, zoo gansch in overeenstemming met de leer die hij verkondigde; dit voorspelde hem een schoone toekomst. Minister Fleury bood als belooning voor een hem bewezen dienst de 1' Epée een bisschopszetel aan, bij was toen slechts 29 jur; uit bescheidenheid bedankte deze voor die onderscheiding. Niet lang duurde zijn priesterschap; de oude vooroordeelen wegens zijn Janseuistische sympathiën bestonden nog, en, toen zijn beschermer de bisschop van Troyes overleed, ontzegde men zijn gunsteling het recht om te prediken en om de biecht af te nemen.

Niet lang daarna kwam de abt de l'Epée te Parijs in aanraking met een dame met wie hij eenige onverschillige zaken had te behandelen. Op zekeren dag is mevrouw bij zijn komst afwezig en laat men den abt wachten in een ander vertrek, daar twee meisjes zeer opmerkzaam zitten te bordaren; 't scbijnen tweelingen en de vriendelijke man beproeft terwijl hij op haar moeder wacht een gesprek met ze aan te knoopen; doch tevergeefs.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juli 1912

De Heraut | 2 Pagina's

Voo Kinderen

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juli 1912

De Heraut | 2 Pagina's