GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het doctoraat.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het doctoraat.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Zoo staat op grond van de duidelijke uitspraken van onze Confessie en Kerkènorde, alsmede op 'grond van wat de historie onzer Gereformeerde Kerken ons doet zien en de uitnemendste kenners van ons Gerefornteerd - Kerkrecht, mannen zooals Zepperus en Voetius hebben geleerd, het volfvende vast ;

1". dat \', \n een kerkelijk doi t(jrenaml)t in onze (ierclunneerdc Kerken ncjoit en nergens sprake is geweest en zulk een ambt in onze Gereformeerde Kerken zelfs niet zou mogen ingevoerd worden, omdat onze Confessie maar drie ambten kent, die Christus voor de regeering zijner Kerk heeft ingesteld, en onder deze ambten het doctoraat niet voorkomt;

2o. dat de «dienst der doctoren", waarover onze Kerkenorde in Art. 2 en voorts in Art. 18—21 handelt, derhalve geen kerkelijk ambt is, maar, zooals Calvijn het uitdrukte, de orde der Scholen raakt, weshalve onze Kerkenorde onder dezen »dienst der doctoren» begrijpt in de eerste plaats de professoren in de Theologie aan de Gereformeerde Hoogescholen, en voorts in meer afgeleiden zin de onderwijzers op de gewone scholen, voorzoover hun onderwijs een religieus karakter draagt;

3o. dat onze Kerkenorde aangaande de benoeming en aanstelling dezer »doctoren* geen enkel voorschrift bevat, omdat deze aanstelling en benoeming niet aan de Kerk toekomt, maar, gelijk Voetius het uitdrukt, aan de Scholarchcn of iTcheerders der School;

4e. dat echter wegens den nauwen band, die tusschen Kerk en School bestaat, en het hoog belang, dat een goede Schooldienst voor de Kerk heeft, wel door onze Kerken steeds als eisch is gesteld : a. dat de benoeming en aanstelling dezer «doctoren" niet geschieden zou zonder vooraf advies en consent der Kerk verkregen te üebben, en b. dat aan de Kerk recht van toezicht op het onderwijs zou vorden gegeven, bepaald wat het confessioneel karakter van dit onderwijs aangaat.,

Zoo hebben onze Gereformeerde Kerken op keurige wijze en het onderscheid èn het verband tusschen School en Kerk gehandhaafd. Ze hebben nooit de grens uitgewischt tusschen beide; ze hebben de School niet gemaakt tot een onderdeel van de Kerk; ze hebben de zelfstandige plaats, die de School naast de Kerk inneemt, steeds geëerbiedigd. Maar aan de andere zijde hebben ze op een verband tusschen Schogl en Kerk aangedrongen, omdat de lagere school dienst doet om de kinderen in de Christelijke religie te onderwijzen en de Hoogeschool om de a. s. Dienaren des Woords op te leiden. De Kerk, die aan de lagere school de opvoeding van het gedoopte zaad der Kerk en aan de Hoogeschool de opleiding harer predikanten toebetrouwt, heeft uit dien hoofde zeker recht, om toe te zien, dat het onderwijs op deze scholen gegeven, niet tegen de belijdenis-der Kerk ingaat. Vandaar de eisch door onze vaderen gesteld, zoowel bij de lagere als bij de Hoogere school, dat de Kerk bij de benoeming der onderwijzers of Hoogleeraren gekend zou worden en dat zij op het onderwijs toezicht zou. mogen uitoefenen. Dat drukten ze uit door den »dienst der doctoren" als dienst der School in hun Kerkenorde op te nemen.

Plebben onze Gereformeerde vaderen zoo met fijn tactgevoel de lijnen getrokken, waardoor en de zelfstandigheid der School èn het normaal verband tusschen School en Kerk werd gehandhaafd, toch zijn ze bij de doorvoering dezer beginselen in de practijk op geen geringe moeilijkheden gestuit. Die moeilijkheid school vooral daarin, dat de Overheid, die destijds de School geheel onder haar voogdij gesteld had, van zulk een toezicht door de Kerk op de School te oefenen, al zeer weinig weten wilde. In Geneve, waar Calvijn na 1555 oppermachtig heerschte, moge het gelukt wezen de Overheid te bewegen, de rechten der Kerk in de Kerkenorde uitgesproken, te erkennen, maar in ons land bleef de Overheid steeds min of meer libertijnsch gezind. Zelfs bij de lagere school, waar de invloed der Kerk nog het grootst was, moesten de Kerken toch telkens klagen, dat de Overheid met de rechtmatige wenschen der Kerk geen rekening hield en soms zelfs aan Roomschen of Mennisten het onderwijs der jeugd opdroeg. En nog veel minder wilde de Overheid van eenige bemoeiing der Kerk met de Hoogeschool weten. Elke inmenging van de Kerk bij de benoeming der Hoogleeraren werd hooghartig afgewezen. De onderteekening van het formulier door de Dordtsche Synode vastgesteld en 'waarin de professoren subjectie aan de S\node beloofden, werd aan de professoren door de Staten verboden. En wanneer de Kerken de hoogleeraren, aan wier rechtzinnigheid getwijfeld werd, voor de kerkelijke vierschaar wilden dagen, werd dit door de Overheid haar belet.

Des te sterker spreekt het feit, dat de Kerken desniettegenstaande er nooit aan gedacht hebben om zelf de zaak van het onder\Vijs ter hand te nemen. Ze klaagden bij de Overheid, ze zonden verzoekschrift op verzoekschrift, ze drongen met klem van redenen op de inwilliging van haar wenschen - aan, maar eigen kweekscholen hebben ze niet opgericht. Zoolang de Overheid professie deed van de Gereformeerde religie en daarin althans eenige waarborg lag, dat de School ook een Gereformeerd karakter zou dragen, oordeelden onze vaderen, dat het beter was een gebrekkigen toestand te verdragen, dan dat de Kerk zich zou begeven op een terrein, dat het hare niet was.

Alleen dan, wanneer de Overheid geen professie deed van de Gereformeerde religie, maar deze veeleer vervolgde en onderdrukte en daarom de School, die onder het regiment der Overheid stond, voor de Kerk geheel onbruikbaar was, hebben onze vaderen uoodgedrongeri tot een kerkelijke opleidingschool de toevlucht genomen. Zoo is het geschied in de eerste eeuwen der Christelijke Kerk, toen de Hoogescholen een paganistisch karakter droegen en de Kerk daarom wel genoodzaakt was tegenover (leze, heidensche Hoogescholen Christelijke seholttn UI) te rieliten, waar haar Dienaren koiulen worden opgeleid. En zoo is evenzeer geschied in de eerste tijden der Reformatie in ons vaderland, toen de Hoogescholen in Roomsche handen waren en de Gereformeerde Kerken zich daarom wel behelpen moesten met een kerkelijke opleidingsschool. Zulke kerkelijke opleidingscholen zijn er geweest in de beide Kerken, waarheen de ballingen uit Nederland zich destijds begaven, nl. te Emden en te Londen, en tal van onze predikanten hebben daar hun opleiding genoten. Daaruit is het ook te verklaren, dat het Convent te Wezel in 1568 het plan heeft overwogen om door de eerste S)-node onzer Kerken een School te laten oprichten, die niet alleen de theologische, maar ook heel de literarische opleiding zou omvatten. Doch wanneer men uit deze feiten en met name uit hetgeen het Convent van Wezel als ivenscli had uitgesproken, wel eens afgeleid heeft, dat onze Gereformeerde Kerken derhalve principieel gekozen hebben voor het seminaristische beginsel, dan toont men de historie onzer Kerken toch al zeer weinig te kennen. Vooreerst is dit zoogenaamde Convent van Wezel geen vergadering onzer Kerken geweest, maar een particuliere samenkomst van enkele invloedrijke personen, welke niet eens allen een kerkelijk ambt bekleedden en die dan ook geen dn minste bevoegdheid of macht hadden om namens de de Kerken een beslissing te nemen. Ze hebben dit zelf dan ook zoo goed ingezien, dat ze juist geen beslissing over dit vraagstuk hebben genomen, maar die beslissing hebben overgelaten aan de eerste Generale Synode, die komen zou. En toen deze Generale S\node drie jaar later te Emden saamkwam, is deze Synode op dit plan juist niet ingegaan, is over de oprichting van zulk een kerkelijke school zelfs geen woord gerept, en hebben onze Kerken daarmede duidelijk genoeg getoond, dat ze van dit plan al zeer weinig wilden weten. Juist omdat het Convent te Wezel deze zaak als 't ware als een der voornaamste punten op het agendum der eerste Synode had geplaatst, spreekt het stilzwijgen der S\-node over dit punt - te sterker. En in de tweede plaats heeft het Convent te Wezel volstrekt niet als beginsel uitgesproken, dat de Kerk een eigen opleidingsschool moest hebben, maar drong het alleen bij de Synode op de oprichting van zulk een school aan, omdat er destijds geen bruikbare school was en de kerkelijke opleiding te Emden uiterst gebrekkig was. Zoodra de ballingen in ons land terugkeeren konden en de Overheid voor de Gereformeerde religie positie koos, is dan ook nooit meer aan de oprichting van zulke kerkelijke, kweekscholen gedacht. De bestaande kerkelijke kweekscholen liet men nu los, en men drong bij de Overheid aanVop de oprichting van Gereformeerde Universiteiten, met name opdat daar de opleiding van de Dienaren der Kerk zou kunnen plaats vinden. Plet seminarie mocht als Imlpmiddel hebben dienst gedaan, maar het was abnormaal, het druischte tegen de beginselen onzer vaderen in, en het viel daarom vanzelf weg, zoodra een Gereformeerde Hoogeschool kon verkregen worden.

Ook dan echter, wanneer de Gereformeerde Kerken uit nood zulk een Theologische kweekschool voor de opleiding harer Dienaren in het leven riepen, is er toch nooit sprake van geweest, dat de Hoogleeraren aan zujk een School daarmede een kerkelijk hnibt verkregen. Juist omdat dit misverstand nog zoo veelvuldig voorkomt in onze Kerken, mag daarop wel eens met ernst worden gewezen. Reeds de eenvoudige-opmerking, dat de roeping tot het avibt alleen geschieden kan door een plaatselijke Kerk, en dat wie in zulk een kerkelijk ambt optreedt, dan ook openlijk in de vergadering der gemeente moet bevestigd worden, snijdt elk misverstand op dit punt af. Noch een Generale S)-node noch de Curatoren of Deputaten door de Synode aangewezen, kunnen iemand een wettige roeping voor een «w? ^/geven: de bevoegdheid daartoe berust uitsluitend en alleen bij de plaatselijke Kerk. Van zulk een roeping tot en bevestiging in het ambt door een plaatselijke Kerk nu is bij de hoogleeraren dezer Thoelogische Scholen nooit sprake geweest. En dit kan ook niet. Een Theologische school, ook al wordt ze door de Kerk opgericht, is en blijft altoos een school, en de hoogleeraren aan zulk een school benoemd, hebben daarom geen kerkelijk ambt, maar zijn Schoolleeraren. Het is hiermede precies als met den schooldienst en den medischen dienst, dien onze Kerken in Indië op haar zendingsterrein hebben geïnstitueerd. Als onze Kerken in Indië christelijke scholen oprichten of hospitalen stichten, en daaraan onderwijzers of geneesheeren benoemen, dan staan deze personen zeker evenzeer in dienst der Kerk, maar niemand zal daaruit afleiden, dat ze daarom een kerkelijk ambt vervullen. Ze zijn en blijven schoolmeesters en geneesheeren, maar ze zijn geen kerkelijke ambtsdragers. En zoo is het ook hier. Uit het feit, dat de Kerk de Theologische School gesticht heeft en daaraan hoogleeraren benoemt, volgt dus evenmin, dat deze personen kerkelijke ambtsdragers zouden zijn. Ze zijn professoren in de School, maar een ambt in de Kerk hebben ze niet.

Principieel, wat hun kerkelijke bevoegdheid aangaat, maakt het daarom ook geen het minste verschil, of deze Hoogleeraren optreden aan een Kerkelijke School of aan een Gereformeerde Universiteit. Het sterkst blijkt dit wel bij de eenige rechtstreeksche kerkelijke functie, die onze Kerken steeds aan de Hoogleeraren in de Theologie hebben toegekend, n.l. bij het zitting nemen ter Generale Synode. Onze Synode noodigt toch evengoed de Hoogleeraren in de Theologie aan de Vrije Universiteit als de Hoogleeraren aan de Theologische School uit om ter Generale Synode te komen, en maakt tusschen beiden geen het minste onderscheid.

En nu zegge men niet, dat deze uitnoodiging van de professoren in de Theologie aan de Vrije Universiteit alleen geschiedt, omdat de Synode overtuigd is dat deze professoren Gereformeerd zijn in hun belijdenis en zij prijs stelt op hun adviezen. Vooreerst worden ze niet als adviseurs, maar als leden der S}: node uitgenoodigd en nemen ze aan alle handelingen der Sj-node deel. En in de tweede plaats zou he't zeer de vraag wezen, of de Synode een hoogleeraar aan een Rijksuniversiteit, al was hij beslist Gereformeerd en al zou zijn advies zeker waarde hebben, als lid ter S\node zou uitnoodigen. Immers van zulk een hoogleeraar zoii niet kunnen gezegd worden, dat hij »den dienst der doctoren" voor de Gereformeerde Kerken vervult. Hij is niet verbonden aan een Gereformeerde Universiteit, maar aan een neutrale Hoogeschool, en deze Hoogeschool staat met de Gereformeerde Kerken in geen het minste verband en dient ook niet voor de opleiding van de Dienaren des VVoords in onze Gereformeerde Kerken, In het uitnoodigen ter S\'node van de Hoogleeraren der Vrije Universiteit ligt dus wel degelijk de erkenning, dat deze hoogleeraren voor onze Kerken evengoed als de Hoogleeraren der Theologische School den »dienst der doctoren" vervullen, waarvan - onze Kerkenorde spreekt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Het doctoraat.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1914

De Heraut | 4 Pagina's