GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het doctoraat.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het doctoraat.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIV.

Kan en mag het Gereformeerde leven dus nooit tevreden wezen met een kerkelijke kweekschool, v^^aarin de Theologie wordt opgesloten, maar eischt het Gereformeerde beginsel, dat er een Gereformeerde Universiteit zal zijn, waar heel de wetenschap naar Gods Woord zal beoefend worden, toch — zou de vraag kunnen opkomen of de Kerk dan niet zulk een Gereformeerde Universiteit zou kunnen stichten, of althans aan haar de zorg zou kunnen worden overgelaten voor de Theologische faculteit aan zulk een Gereformeerde Hoogeschool. In beide gevallen zou aan den eisch van het Gereformeerde beginsel toch worden voldaan, want men zou niet een seminarie, maar een compleete Universiteit hebben, en tegelijk zou voldaan worden aan den ensbh van hen, die de opleiding voor het ambt voor de Kerk wilden behouden.

Voordat we op deze vraag een antwoord even, dient er echter eerst met adruk op gewezen, dat men toch bij dit robleem zich wel eens afvragen mag, wat en onder de Kerk verstaat. Indien men nder de Kerk verstaat de gemeenschap der hristgeloovigen, of wil men, het volk van od, dan spreekt het wel vanzelf, dat ulk een Christelijke Hoogeschool alleen oor de Kerk kan gesticht worden. TDenk een oogenblik de Kerk van Christus eg, laat er geen volk van God zijn, en e houdt niets anders over dan het heidenom, en hoe zou uit dat heidendom ooit en Christelijke Hoogeschool kunnen voortomen? Zooals heel het Christelijke leven ndenkbaar zou wezen, wanneer er geen hristelijke Kerk was, zoo zou er ook geen V s e l o Christelijke Hoogeschool kunnen bestaan, wanneer er geen Christelijke Kerk was. De tegenstelling, die men gewoonlijk maakt, alsof een semjnarie of theologische kweekschool wel van de Kerk zou uitgaan, maar een Chri.stelijke Hoogeschool buiten de Kerk zou staan, met de Kerk niets zou te maken hebben, en zelfs min of meer als een vijandige macht tegenover de Kerk zou moeten beschouwd worden, die tekort wilde doen aan haar wettige rechten, is dus ten eenen male valsch en misleidend. Onze Gereformeerde Universiteit komt niet op uit de wereld, maar uit dienzelfden kring van geloovigen, die de Christelijke Kerk in Nederland vormen, en het zijn zelfs voor het grootste deel de leden onzer Gereformeerde Kerk, die deze Hoogeschool in stand houden met hun gaven en dragen door hun gebed.

Geheel anders echter komt de vraag te staan, wanneer men de Kerk van Christus niet beschouwt als de gemeenschap der geloovigen, het volk van God, maar als het eigenaardige instituut, dat door Christus is inge.steld en met ambt.sdragers is voorzien, om het Woord en de Sacramenten te bedienen. Deze zichtbare geïnstitueerde Kerk is niet heel de Kerk, omvat ook niet al de levensfuncties der Kerk, maar beweegt zich op een zeer bepaald door Christus haar aangewezen terrein, dat door de instelling der ambten is afgebakend. En heel de fout van de Roomsche Kerk ligt juist daarin, dat ze deze twee niet genoegzaam onderscheidt en daarom steeds voor de Kerk als instituut opeischt wat aan de Kerk als de gemeenschap der geloovigen toekomt.

Houdt men daarentegen dit onderscheid wel in het oog, ' dan zal de vraag ook niet moeilijk te beantwoorden zijn. Wel zijn er te allen tijde geweest, die dit recht om Universiteiten te stichten, voor de Kerk opeischten, en zelfs heeft de Roomsche Kerk meermalen zulke Hoogescholen gesticht, maar, zoo zegt Voetius, dit recht komt aan de geïnstitueerde Kerk toch niet toe. Hij rekent dit zelfs onder cle zoogenaamde pseudo-agenda, usurpata, d. w. z. onder die zaken, die de Kerk wel eens gedaan heeft, maar ten onrechte. Met name het recht, dat de Pausen zich geusurpeerd hadden om aan bepaalde scholen het juspromovendi, d. w. z. het promotierecht, te verleenen, keurt Voetius als een geusurpeerd recht beslist af. De Kerk, zegt hij, kan desnoods wel kerkelijke kweekscholen oprichten, maar de oprichting van een Universiteit komt haar in geenen deele toe, evenmin als het maken van politieke wetten, het voeren van oorlog, het echten van onechte kinderen en het openen van vrijplaatsen van misdadigers. (Pol. Eccl. Pars I, lib. Ill, tract. IV, cap 1, pag. 320 —323). Over dit punt behoeft dan ook wel nauwelijks meer een woord verspild te worden. Niet één Gereformeerde Synode heeft er ooit aan gedacht, een Gereformeerde Universiteit te stichten. Theologische kweekscholen hebben onze Gereformeerde Kerken, wanneer de nood dit vereischte, gesticht, maar een Gereformeerde Universiteit nooit. De Kerk zou daarmede haar bevoegdheid geheel te buiten gaan, want er is niet één aanwijzing in de Schrift te vinden, dat God aan de Kerk als instituut heeft opgedragen, voor het onderwijs in alle wetenschappen te zorgen.

Anders staat het natuurlijk met de vraag, of de Kerk niet aan een bepaalde Hoogeschool een seminarie of kerkelijke kweekschool voor de opleiding harer predikanten zou mogen verbinden. Op zichzelf bestaat hiertegen zeker geen het minste bezwaar; de Luthersche, Doopsgezinde en Remonstrantsche Kerk hebben in ons land zulke seminaria, die met de openbare Universiteiten in nauw verband staan, en tot op zekere hoogte geldt hetzelfde ook van de Hervormde Kerk, die evenzeer kerkelijke hoogleeraren aanstelt naast de Theologische faculteiten onzer Rijksuniversiteiten. Het onderwijs wordt dan gedeeltelijk door de Theologische faculteiten gedeeltelijk door de hoogleeraren aan deze seminaria gegeven, en de a. s. predikanten worden verplicht de colleges van beide inrichtingen te volgen. Indien men, ten einde het beginsel van de kerkelijke opleiding te handhaven, een dergelijke oplossing ook voor onze Gereformeerde Kerken beproeven wilde, zouden we ons daartegen niet verzetten. Natuurlijk zou men dan niet den onmogelijken eisch moeten stellen, dat beide, de Theologische faculteit én de kerkelijke kweekschool, in dezelfde vakken onderwijs zouden moeten geven, en de studenten aldus verplichtzouden worden dubbel college te loopen, maar zou er dan een verdeeling van vakken moeten plaats vinden, of zou bijv. bij contractueele regeling bepaald kunnen worden, dat de helft der hoogleeraren door de Kerken en de helft door de Universiteit werd benoemd. Intusschen behoeven we op dergelijke voorstellen wel nauwelijks meer in te gaan. Al zulke plannen zijn voorgeslagen, maar hoe bereidwillig de Vrije Universiteit zich ook toonde om op deze voorstellen in te gaan, ze zijn steeds even hardnekkig verworpen door de voorstanders der kerkelijke opleiding, die met niets anders en niets minders tevreden waren, dan dat heel de opleiding aan de Kerk kwam en aan de Universiteit onttrokken werd. Een kerkelijke kweekschool, die als enclave in de Universiteit indrong, die de Universiteit van haar Theologische faculteit beroofde, wilde men desnoods wel; maar een werkelijke Theologische faculteit, die met het lichaam der Universiteit één organisch geheel vormde, wilde men niet. De droeve historie van de Synode te Arnhem heeft dat genoegzaam bewezen.

Nu laten we de ^praktische vraag, of de rije Universiteit met het oog op haar tatuten en op de voorwaarden waarop de ffectus civilis verkregen is, ooit haar Theoogische faculteit zou kunnen prijs geven, m deze te vervangen door een kerkelijk

seminarie, bij deze principieele uiteenzetting rusten. Thans hebben we alleen te doen rnet de vraag, of zulk een oplossing van het vraagstuk uit principieel oogpunt geoorloofd en gewenscht zou wezen. En daarop kan onzerzijds niet anders geantwoord worden dan neen. Vooreerst niet, omdat daarmede feitelijk gewonnen spel zou worden gegeven aan degenen, die beweren, dat de Kerk als instituut alleen de Theologie onderwijzen mag. Waar juist dit vraagstuk hier in geding is en de voorstanders van de kerkelijke opleiding voor de Kerk als instituut uitsluitend en alleeti het recht opeischen om de Theologie te onderwijzen, terwijl daartegenover wordt staande gehouden, dat de Kerk daartoe niet geroepen is, maar de School der wetenschap, dan zou door deze practische concessie, dat men de Theologische faculteit aan de Kerk prijsgaf, het Universitaire beginsel feitelijk verloochend worden. In de tweede plaats zou daardoor de een: heid der Universiteit verbroken worden; haar zoogenaamde Theologische faculteit zou als een vreemd element in het lichaam der Universiteit worden ingeschoven en nimmer met de Universiteit een organisch geheel kunnen vormen. En in de derde plaats zou dit zeker ook niet in het belang der Kerk zelf wezen, omdat de Theologie als wetenschap ook tot taak en roeping heeft zelfstandig op het leven der Kerk in te werken, critiek te oefenen op hetgeen in dit kerkelijk leven onvolkomen is, en juist daarom de. Kerk het best dienen kan, wanneer ze niet al te zeer van de Kerk afhankelijk is. Een scholastieke Theologie, die niet anders zou doen dan in slaafsche afhankelijkheid van de Kerk alles prijzen en goedkeuren wat de Kerk deed, zou voor de Kerk geen zegen maar een ramp wezen. Luther zou nooit de reformator der Kerk zijn geworden en nooit de critiek van Gods Woord zuiverend op de Kerk hebben kunnen laten inwerken, wanneer hij niet als theologisch professor verbonden ware geweest aan een Hoogeschool, die niet van de Kerk uitging. Wie het waarachtig belang der Kerk lief heeft, zal daarom nooit de Theologie als wetenschap te veel aan banden willen leggen, of haar willen berooven van haar vrijheid, om haar geheel in dienst der Kerk te stellen, maar juist omgekeerd er voor ijveren, dat de Theologie een zelfstandige plaats zal behouden. Zoo alleen toch kan de Theologie haar roeping het best ook tegenover de Kerk vervullen; een roeping, die niet alleen daarin bestaat, dat ze voor de Kerk geschikte Dienaren des Woords kweekt, maar evenzeer daarin, dat ze de Kerk voorlicht met het licht van Gods Woord en haar voor afdoling behoedt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Het doctoraat.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1914

De Heraut | 4 Pagina's