GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kinderen des Verbonds.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.

Dat deze verbondsbeschouwing niet een privaat gevoelen is van enkele oudere of nieuwere theologen, maar de uitdrukkelijke belijdenis van onze Gereformeerde Kerken, bleek wat onze Nederlandsche Kerk betreft reeds vroeger, toen we uit ons Doopsformulier, onze Confessie, onzen Catechismus en zelfs uit de Canones van Dordt de bewijsplaatsen daarvoor hebben aangehaald. Toch zou de vraag kunnen opkomen, of dit niet een speciale opvatting is geweest van onze Nederlandsche Gereformeerde Kerken, en of elders niet een afwijkend gevoelen heeft bestaan. Om eiken twijfel desaangaande weg te nemen, willen we daarotn ook de belijdenisschriften van de buitenlandsche Gereformeerde Kerken op dit punt nagaan. Het zal dan blijken, dat deze verbondsbeschouwing van de kinderen der geloovigen niet de private overtuiging van een enkele, maar het gemeengoed van alle Gereformeerde Kerken is geweest.

Wenden we daartoe den blik eerst naai Geneve, de bakermat van het Calvinisme niet alleen, maar ook de moederkerk, wier voorbeeld voor de ontwikkeling der Gereformeerde Kerken in heel Europa van zoo. hoog belang is geweest. Het zijn toch de Catechismus en d« Liturgie van Geneve die niet alleen in Frankrijk, maar ook in Schotland en zelfs in Nederland door de Waalsche gemeenten zijn gebruikt geworden, en hun getuigenis is dus een getuigenis niet alleen voor Geneve zelf, maar evenzeer voor de martelaarskerk der Hugenoten, voor de streng Gereformeerde Kerk van John Knox in Schotland en voor de Waalsche gemeenten in ons vaderland.

Eigenaardig nu is, dat èn in hetDoopsforraulier èn in den Catechismus het goed recht van den kinderdoop bepleit wordt, op groHd dat ds rijke belofte, die God g l onder het Oude 'Verbond aan de kinderen gedaan had en die bezegeld werd door het Sacrament der' besnijdenis, onder het Nieuwe Testament niet kan zijn afgeschaft, nu de genade Gods in Christus nog zooveel rijker is geopenbaard, en dat daarom ook het teeken en zegel van die belofte aan de kinderen der geloovigen niet mag onthouden worden. Zoo vraagt in dezen Catechismus de onderwijzer aan den leerling: „acht ge het niet ongerijmd en ondenkbaar, dat God de Heere die onder het Oude Testament zich verklaard heeft een vader (in deri Franschen tekst staat Sauveur, Redder, maar in den Latijnschen tekst Patrem, vader) der kleine kinderen te zijn, en gewild heeft, dat de belofte des heils in hun lichaam zou bezegeld en als't ware ingegraveérd worden door een zichtbaar teeken, thans na de komst van Christus zou willen dat dit teeken der bevestiging hun zou onthouden worden, terwijl toch dezelfde belofte aan de voorvaderen gedaan, ook voor ons van kracht is gebleven en God in Christus ons zelfs nog .klaarder bewijs van Zijn goedheid heeft willen geven? " De leerling antwoordt daarop: > Ja, zoo is het, en dat te' meer, daar het genoegzaam vaststaat dat hetgeen om zoo te spreken de kracht en het wezen van het sacrament uitmaakt, aan de kinderen toekomt, waarom men hun onrecht zou aandoen, wanneer men hun het teeken daarvan onthouden zou, dat toch van minder waarde is dan de zaak zelfc. Wat nu de kracht en het wezen van het sacrament van den doop is, of gelijk de Catechismus het ook noemt, de waarheid van het sacrament, blijkt uit het voorafgaande, waar de onderwijzer zegt, dat > dedoopbeteekent de afwassching der zonden en de geestelijke wedergeboorte." Grond voor den kinderdoop is dus vooreerst, dat volgens de belofte aan Abraham gedaan, en die ook voor ons geldt. God 6.(iVader van onze kinderen is en dus onze kinderen ook Zijn kinderen zijn, en ten tweede, dat hetgeen de Doop afbeeldt en bezegelt, d. w. z. de afwassching der zonde en de geestelijke wedergeboorte, ook aan de kinderen des Verbonds toekomt. Op de laatste vraag van den onderwijzer : waarom doopen we dan de kleine kinderen ? luidt dan ook het antwoord: > tot een teeken en getuigenis, dat zij erfgenamen zijn van den zegen, dien God beloofd heeftt aan het zaad der geloovigen».

In de tweede Zwitsersche Geloofsbelijdenis, die door Bullinger is opgesteld en die niet alleeri door alle Zwitsersche Gereformeerde Kerken is aangenomen, maar ook door de Gereformeerde Kerken in Schotland, Hongarije, Bohemen, Polen enz. is goedgekeurd, wordt even beslist gezegd: »wij veroordeelen de Wederdoopers, die ontkennen, dat de pasgeboren kinderen van geloovige ouders moeten gedoopt worden. Want volgens de leer van het Evangelie is hunner het Koninkrijk Gods-en zijn ze in het verbond Gods; waarom zou hun dan niet het zegel van het verbond Gods gegeven worden ? Waarom zouden ze niet door den heiligen doop ingelijfd worden in de Kerk, waar ze het bijzonder eigendom van God en in de Kerke Gods zijn? « Ook hier dus geen de minste aarzeling; de kinderen der geloovigen zijn in het verbond Gods, ze zijn het bijzonder eigendom van God, hunner is het Koninkrijk der hemelen, en op dien grond mag de doop hun niet geweigerd worden.

Wat de Schotsche Gereformeerde Kerk betreft, merkten we reeds op, dat daar een tijdlang de Catechismus van Geneve gebruikt werd, maar ook is den Catechismus van Craig, die daarvoor later in de plaats kwam, keeren dezelfde gedachten terug. Vraag en antwoord luiden hier aldus: Hoe kunnen kleine kinderen den doop ontvangen ? — Evenals zij onder de wet de besnijdenis ontvangen. Op welken grond werden ze besneden? — Op grond van de belofte gedaan aan de Vaderen en hun zaad. Gen. 17. Hebben "wij dezelfde belofte voor ons en onze kinderen? — Ik twijfel daar niet aan, aangezien Christus gekomen is om hetzelfde aan de geloovigen te vervullen. Hoe dan, wanneer onze kinderen zonder doop komen te sterven? —Ze worden dan toch gered door de belofte. Welken troost hebben wij uit den doop der kinderen ? Dit, dat we verzekerd worden, dat zij erfgenamen zijn van het Koninkrijk der hemelen''. Kort maar krachtig uitgedrukt, wordt hier dezelfde verbondsleer weer gepredikt.De belofte aan Abraham geschonken.dat Hij de God en Vader van het zaad des verbonds wil zijn, geldt ook voor onze kinderen. De doop verzegelt die beloften aan de kinderen der geloovigen, en door den doop worden we vergewist, dat onze kinderen erfgenamen zijn van het Koninkrijk der hemelen. Maar ook als een kind ongedoopt komt te sterven, mogen we daarom aan de zaligheid van dat kind niet twijfelen; het wordt behouden uit kracht van de belofte Gods: Ik zal uw God zijn.' Want in deze belofte ligt de zaligheid opgesloten. Dien God tot zijn kind aanneemt, is immers een erfgenaam des hemels.

Niet minder sterk spreekt zich ook de Catechismus van Emden uit, die een der oudste Catechismussen van de Gereformeerde Kerk is. Op de vraag: waarmede, bewijst ge, dat men ook de kinderen der gemeente dcopen zal? luidt het antwoordt > Nademaal ze tot het verbond en tot de' gemeente Gods behooren en uit genade de gemeenschap des Vaders en des Zoons des Heiligen Geestes tegelijk met. de^ eeuwige zaligheid hun toekomt. Voorts dewijl de Doop is ingezet tot een verzegeling van d.eze en dergelijke weldaden als door welke ze voor kinderen aangenomen voor boetvaardig, geloovig, heilig voor God erekend worden. En eindelijk, aangezien wij allen zonder onderscheid, die tot het lichaam van Christus behooren, tot één lichaam gedoopt worden en Christus «ok

voor de kinderen der gemeente gestorven is, zoo mag men ze daarom van den doop evenmin als de volwassenen weren*. Hoe ook de Heidelbergsche Catechismus, die niet alleen door de Gereformeerde Kerk in de Paltz, maar door alle Gereformeerde Kerken in Duitschland in gebruik is genomen, hetzelfde van de kinderen der geloovigen uitspreekt, hebben Wfe vroeger reeds gezien en behoeft hier dus niet herhaald te worden.

Ook de Gereformeerde Kerk in Bohème laat in haar Geloofsbelijdenis van 1609 zich niet anders uit. Grond voor den kinderdoop is, dat de > kinderen der geloovigen in het verbond der genade zijn opgenomen" en dat evenals God onder het Oude Testament gewild heeft, dat het teeken van het verbond aan de kinderen zou geschonken worden, zoo ook nu hun het uitwendige teeken niet mag onthouden worden > van hetgene dat God door zijn Woord en beloftenissen gewild heeft, dat het eigendom van deze kinderen zou zijn". . Zelfs wordt hier zeer uitvoerig uiteengezet, waarom we op grond van de belofte Gods sniet twijfelen mogen aangaande de zaligheid van deze kinderen, wanneer ze buiten hun schuld on^jedoopt komen te sterven, aangezien de genade Gods niet aan het uitwendige Sacrament is .gebonden".

En niet minder van belang is eindelijk de Confessie van de Gereformeerde Kerk van Hongarije, die van de hand van Beza afkomstig is. Ook hier wordt weer het goed recht van den kinderdoop bepleit tegenover 'de wederdoopers, op grond van het bevel Gods om de kinderen ten achtsten dage te besnijden, welk teeken van de besnijdenis dpor den Apostel een teeken en zegel > van: .di? ; rechtvaardigmaking door het geloof", werd genoemd en daarom wezenlijk met den Doop overeenkomt. De gewone tegenwerping der Wederdoopers, dat kleine kinderen niet gedoopt mogen worden, wijl ze-nog geen geloof bezitten, " wordt dan aldus beantwoord: „al kan er bij deze kleine kinderen natuurlijk van een geloofshebbelijkheid, zooals deze bij de volwassenen gevonden wordt, nog geen sprake wezen, toch gaat het daarom niet aan hen voor ongeloovigcn te verklaren, want het is onmogelijk dat ze niet het zaad des geloofs zouden bezitten, waar God hen geheiligd heeft van de baarmoeder af en hen van de kinderen der ongeloovigen onderscheiden heeft. Met welk recht zal men hun dan de verzegeling weigeren van de zaak, die God hun reeds heeft meegedeeld ? " De bedenking, dat toch niet alle kinderen uit geloövige ouders geboren, uitverkoren zijn en ze dus ook niet allen van moeders lijf af geheiligd zijn, zooals daaruit blijkt, dat God de Heere zelf niet eens al de kinderen van Abraham of van Izaak hééft uitverkoren — een bedenking, die ook nu telkens weer ^ geopperd , wordt door de tegenstanders van deze verbondsleer — beantwoordde de Hongaarsche Confessie volkomen terecht aldus: »hoewel we allerminst ontkennen, dat dit aldus is, zeggen we, dat dit verborgen oordeel aan God deti Heere moet overgelaten worden en dat wij krachtens» het voorschrift van de belofte Gods in het gemeen alle kinderen van geloovigi ouders geboren (of waarvan althans één geloovig is) hebben te houden voor geheiligd, tenzij er afdoende bewijzen zijn, waaruit het tegendeel ons zou blijken.* Hetzelfde wat ook door ons is opgemerkt. Er moet wel onderscheiden worden tusschen wat de Hongaarsche Confessie noemt het »menschelijk oordcel* dat heeft af te gaan op de belofte Gods en daarom alle kinderen der geloovigen Toor geheiligd heeft te houden, zoolang niet het tegendeel blijkt, en het verborgen oordeel Gods, dat Hem alleen bekend is en daarom voor ons nooit tot maatstaf bij de beoordeeling van onze kinderen dienen kan. Iets wat, zooals de Hongaarsche Confessie er aan toevoegt, niet alleen geldt ten opzichte van de kinderen des vérbonds, maar evenzeer doorgaat bij de volwassenen, die het geloof belijden. » Want de hypocrieten onder hen kunnen wij niet onderscheiden voordat God het heeft openbaar gemaakt.*

Deze stellige uitspraken uit de verschillende geloofsbelijdenissen der Gereformeerde Kerken laten derhalve geen den minsten twijfel over, hoe de Gereformeerde Kerken over de kinderen des Vérbonds hebben geoordeeld. Niet alleen in Nederland, maar evenzeer in Zwitserland, in Frankrijk, in Schotland, in Bohème en Hongarije, overal waar het Gereformeerde leven wortel heeft geschoten, wordt dezelfde belijdenis uitgesproken. Het is een eenstemmig akkoord, waarin geen enkele dissonant wordt beluisterd. Al deze Gereformeerde Kerken komen verklaren, dat de doop aan de kinderen niet mag onthouden worden, omdat ze krachtens de belofte Gods voor Gods kinderen, voor het bijzonder eigendom Gods, voor erfgenamen van het Koninkrijk der hemelen, voor geheiligd zijn te houden. Op dezen grond moeten deze kinderen niet alleen gedoopt 'worden, maar mogen godzalige ouders allerminst twijfelen, of ze zijn zalig, wanneer ze jong komen te sterven. Dan alleen, wanneer bij hun opwassen blijkt, dat deze kinderen een ongeloovig hart hebben en de weldaden des vérbonds verwerpen, houdt deze verbondsbeschouwing op. Maar zoolang dit niet het geval is, hebben wij ze voor kinderen Gods te houden, het verborgen oordeel overlatende aan den Héere onzen God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's

De kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's