GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. J. RIDDERBOS. ISRAEL EN DE BAaLs. AFVAL OF-ONTWIKKELING. REDE gehouden bij de overdracht van het rectoraat der Theologische School van de Gereformeerde Kerken in Nederland, den 7en December 1915. — E. J. Bosch Jbzn.

— Nijverdal 1915.

III.

In dit mijn slotartikel' zal ik het hebben over het vierde of laatste onderdeel Van PROF. RID-DERBOs' rectorale oratie, (p. 49-—66).

Tegenover de evolutionistische voorstelling van ISRAELS meedoen aan den dienst van KANAÜNS BAÜLS en ASTARTES, - als een ontwikkeling zijner rehgie-, handhaaft de hoogleeraar, in dit onderdeel, de voorstelling der Schrift volgens welke dat' meedoen van ISRAËL een afval van zijn God was. Van „den eenig waren God, dïe, naar het getuigenis der Schrift, zich aan Israël en aan zijne voorvaderen op duidelijke wijze had bekend gemaakt". Dat de Schrift metterdaad deze vporstelling biedt, daarvoor beroept DR. RIDDERBOS zich op tal van teksten, en wel op één na — "Richteren 2:2, — ontnomen aan den PENTATEUCH.

Teksten, die onder meer de strengste verboden inhouden 'tegen het dienen van de goden en het meedoen aan den beelden-en hoogtendienst der KANAÜNIETEN.

Nu komt mij een beroep op teksten schier uitsluitend ontnomen aan den PENTATEUCH tegenover hen, die DR. RIDDERBOS bestrijdt, niet geheel onbedenkelijk voor. Ik denk hier met name aan de teksten uit DEU'I'ERONOMIUM, en daarbij óók aan wat RIDDERBOS in de laatste Aanteekening op zijn oratie, no. 175, vermeldt van WELLHAUSEN'S spreken, in diens PROLEGOMENA ZUR GESCHICHTE ISRAËLS over dc sdeuteronomische« omwerking van ISRAELS historie.

Het wil mij voorkomen, dat een beroep op dat deel der Schrift hetwelk wij bezitten in degeschriften van ISRAELS profeten uit de 8e eeuw, — een methode door DR. RIDDERBOS zoo gelukkig toegepast in zijn derde deel — ook hier, met het oog op zijn offensief, de voorkeur zou hebben verdiend.

Dan, ook afgezien van de beschouwing der critische School omtrent den PENTATEUCH in het algemeen en DEUTERONOMIUM in het bijzonder, zooveel is zeker, dat, zooals de hoogleeraar op 49 terecht zegt, »bij Israels komst in KANACTN deze vermaningen*; , — bedoeld zijn hier de, zoo straks genoemde - in den PENTATEUCH voorkomende verboden, — »door de groote meerderheid des volks.in den winJ zijn geslagen*.

•Hoewel daartoe tal van factoren en dat zoo van geestelijken als van uitwendigen aard, aanwezig waren, iets waarop de redenaar dau. ook niet verzuimt te wijzen (49—51), kan dit toch, zoo besluit hij, »aan Israels Baalsdienst het karakter van afval niet ontnemen».

Vervolgens wijst DR. RIDDERBOS er op, dat het, boek der RICHTEREN ons verhaalt, hoe deze afval, , zij het dan ook eerst begonnen in het tweede geslacht (Richt. 2 : 10), telkens werd afgewisseld door perioden van bckeering. Goed beu ik het met hem eens, wanneer hij hier, aan het adres der Wellhausiaansche School, zegt, »de verwerping dezer voorstelling als onhistorisch berust op eeue aprioristische loochening van een.ingrijpen Gods in Israels geschiedenis". Uit een oogpunt alweer van offejisief optreden heeft het nnjn bijzondere instemming wanneer hij er terstond op laat volgen: zelfs daarvan afgezien, nog de waarschijnlijkheid tegen zich" (p. 52). Dit laatste staaft hij dan met: Wat is aannemelijker dan dat de KANAÜNIETEN, zoo vaak zij konden, den indringers den voet op den nek trachtten te zetten ; en dat deze druk krachtig medewerkte x)m aan Israel den lust in den Baaldienst te doen vergaan, en alle hoop weer saam, te trekken op dien wonderen NAAM, die eens de vaderen van. victorie tot victorie had geleid 8. (p. 52).

Weldadig doet op deze en de volgende twee bladzijden aan de kijk, dien Prof. RIDDERBOS daar toont op de realiteit van het leven met haar vele variaties of verscheidenheden, wanneer hij, naar aanleiding van dien. af val en die bekeering van ISRAËL, zegt: »Natuurlij k ligi hierin volstrekt niet opgesloten, dat nu eens heel Israel alleen den Baal, dan weer gansch het voik met een volkomen hart den Heere diende? . Tegenover deze naïeve voorstelling stelt hij dan, als de meer vermoedelijke, dat er onder ISRAËL, ' zoo in de perioden van afval als bekeering, op het stuk van religie vierderlei menschen zullen zijn geweest. „Zuivere Baalsdienaars; anderen, die op twee gedachten hinkend, BAÉIL en JHVÜ wilden eeren ; ook mannen als JVIICHA (Richteren 17), die in naam vasthielden aan ISRAELS God, maar Zijn dienst zoo verkeerden, dat hij van eigenlijke afgoderij soms nauwelijks was te onderscheiden; en ten slotte nog een kleine kern, die, ook bij alle zwakheid en gebrek, toch in oprechtheid bleef verbonden aan der vaderen God." (p. 54). j

Mij dunkt, dat hier ook nog een vijfde variëteit is te vermoeden-„Religion ist imnierdar eiu Nicht-genügehaben an der Welt", schreef de onlangs gestorven wijsgeer VVINDELBAND. Maar de kijk op de realiteit van het leven leert, dat er altijd en overal ook menschen zijn, die, omdat zij van de wereld, déze vermoorde en moordende, nimmer hun bekomst hebben, ook geen religie hebben. Zou nu die variëteit alleen in ISRAËL hebben ontbroken ?

Maar, ook in haar latere periode, dan die der RICHTEREN, beziet DR. RIDDERBOS de religie van ISRAËL.

Hij beziet dan de nieuwe periode van afval, welke met SALOMO, die ter wille van zijn heidensche vrouwen, buiten JERUSALEMJ_ altaren liet bouwen voor KAMOS, MILCOM en ASTARTE, —, begint en zich straks, na de splitsing yan het rijk in de twee .rijken van EFRA'IM en JUDA voortzet. En RIDDERBOS stelt hier de vraag öf, en zoo ja, welken invloed deze afval tot afgoderij, bepaaldelijk tot den Baalsdienst, heeft gehad op - ISRAEL'S vereering van JAHVEH.

Bij de beantwoording dezer vraag neemt hij over de, door KÖNIG gemaakte, onderscheiding van legitieme en illegitieme of wettige en onwettige religie in ISRAËL.

Een invloed en zelfs een zeer belangrijke invloed van, den Baiilsdienst .op de illegitieme Vereering van JAIIVK.H wordt grif door hem erkend.

Is hier onder illegitieme JAiivF.H-vereering te verstaan het „syncretisme" of de vermenging van den jAHVEH-dienst met dien van BAaL, dit syncretisme, dat „voor de Richteren-periode slechts is te vermoeden, valt voor den lateren tijd uit de bronnen te bewijzen" (p. 55).

Met den hem kenmerkenden eerbied voor de feiten waarschuwt DR. RIDDERBOS echter tegen overdrijving. Zoo bij het cultureele, als bij de religie zelf wil hij, wat de onwettige JAHVEH-vereering betreft, niet enkel met den Baaldienst, maar ook met ISRAEL'S heidensche traditie, reeds meegebracht uit het huis van TERAH den vader van ABRAM, en ook met ISRAEL'S originaliteit, als twee andere factoren rekening houden. En zoo bespreekt hij dan, eerst-wat het cultureele betreft, het Stierbeeld te DAN en te BETHEL ; den dienst op de hoogten en onder de boomen; de mas seljen en asjeren ; en ook de gewijde prostitutie. Verder het verschijnsel der valsche profetie, en eindelijk, wat de religieuse voorstelling betreft, het gelijk stellen van ISRAELS God met de goden der HEIDENEN ; het realiter tegenwoordig zijn van de godheid in het beeld ; en - bij deze, als gevolg daarvan, haar localiseering en prijsgeving van haar eenheid, wat voor dit laatste o. m. blijkt aan den uitroep: Zoo waar uw God leeft. DAN !" (Amos 8 : 13).

Geheel anders staat het, naar DR. RIDDERBOS oordeelt, met ISRAELS legitieme^ op bijzondere openbaring berustende religie.

Ook nu getuigt het weer van zijn bezonnenheid, dat, al ontkent hij hier een invloed, hij daarmee allerminst eiken samenhang, en dan bepaald in formeel opzicht, tusschen de religie van KANAaN en die van ISRAËL uitsluit.

Voor dien samenhang verwijst hij èn „naar de werking der algemeene Godsopenbaring in het Heidendom aan welke de bijzondere Godsopenbaring^ zich aansluit" èn naar „het Semitisch karakter, dat Israels religie en toch goeddeels oök Kanaans religie droeg". En RIDDER­ BOS beroept zich daarbij op de feiten, dat de godnamen MELEK en EL zoowel bij de ISRAË­ LIETEN als bij de KANANIETEN in gebruik waren ; op het geven van theophore eigennamen en, wat den cultus betreft, op de bekende, in 1845 te MARSEILLE gevonden PHOENICISCHE offertafel met haar beschrijving, in uitdrukkingen, die veelszins aan de MOZAÏSCHE wetgeving „herinneren, van de verschillende soorten van offers en het aandeel, dat daarvan den priesters toekwam.

Maar, al erkent Prof RIDDERBOS dezen samenhang, even beslist ontkent hij, dat ISRAELS wettige of legitieme religie afhankelijk zou zijn geweest van die der Kanaanieten. Hij ontkent dit op grond van het objectief-historisch argument, - dat, " zooals hij met name in het derde deel van zijn oratie heeft aangetoond, niet eerst sinds HOSEA'S dagen, maar van de oudste tijden af aan ISRAËL eene openbaring was geschonken, waardoor de dienst der BAÜLS als zonde en afval werd veroordeeld. En, ook - al acht hij het eenerzijds niet ondenkbaar, dat in ISRAELS legitieme religie toch voorsteUingen zijn binnengedrongen, waartegen ze zich aanvankelijk had' verzet, „anderzijds" zoo schrijft hij, »is duidelijk, dat indien dit verzet nooit geheel heefc ontbroken, ISRAELS legitieme religie met den dienst der BAËLS nimmer zulk een innige verbinding kan hebben aangegaan, als men van de overzijde' aanneemt, en moet aannemen, "orti ISRAELS verregaande afhankelijkheid van KANAaNs HEIDEN­ DOM te handhaven».

Zijn met gloed van overtuiging geschreven peroratie vat DR. KIDDERBOS dan saam in de zeker niet onjuiste opmerking, dat „de evolutionistische theorie met haar tjestrijding van de O. T.ische geschiedbeschouwing aangaande Israels religie, (ie Oud-Testamentische openbaring en de daarop gegronde religie, in haar hartader aantast".

Toen ik, na nauwkeurige, lezing, deze mijn aankondiging van Prof RIDDERBOS' eerste rectorale oratie begon, noemde ik die oratie „niet minder wetenschappelijk dan principieel" en dat waren niet maar twee vereerende toevoegsels.

Door de omstandigheid toch, dat de "redenaar zijn denken laat beheerschen door de gereformeerde beginselen, is deze rede principieel en staat zij dan ook vlak tegen het anti-gereformeerde beginsel der evolutie.

Dan, door de andere omstandigheid, dat de redenaar ook rekening houdt met de feiten en ze daarbij geen geweld aandoet, is zijn rede evenzeer wetenschappelijk.

De zoogenaamde critische School heeft, met betrekking tot het O. T. vragen aan de orde gesteld en antwoorden daarachter gezet, die voor ons Gereformeerden onaanneemlijk zijn.

Over die vragen zelf te zwijgen, mag niet bepaald heeten een zwijgen dat goud is. Tegenover het beginsel der critische School, waarmee haar antwoorden saamhangen, zonder meer óns beginsel te stellen, wordt een vrij onvruchtbaar „langs elkaar disputeeren." Met deductie toch uit de beginselen alléén komt men er niet; overtuigt men evenmin een twijfelaar als een tegenstander.

Alleen waar zich aan de deductie uit de beginselen, de inductie uit de feiten verbindt, is er althans mogelijkheid om zoo den een als* den ander te overtuigen:

En juist in deze, zoo gelukkige combinatie van deductie en inductie acht ik Prof KIDDER­ BOS' rede voorbeeldig.

Voorbeeldig zooals ik, in het algemeen, voorbeeldig acht de wijze van werken der joligere generatie van O. T.ische geleerden onder ons Gereformeerden, en waarbij ik denk, naast RIDDERBOS, aan NOORDTZIJ en aan VAN GELDEREN, aan onzen AALDERS, DE MOOR en v. KATWIJK. Een wijze van werken, die uitzicht biedt wel niet op een, althans in afzienbaren tijd, oplossing van alle problemen, maar toch op een ontkomen aan de suggestie, dat de antwoorden, die de z. g. critische School achter de vragen zet; dat de oplossing van de O. T.ische problemen die zij biedt, — toch eigenlijk dè antwoorden zijn en dè oplossing is.

Maar niet alleen als voorbeeldig werkstuk, doch ook nog in ander opzicht is deze oratie van een hoogleeraar onzer THEOLOGISCHE SCHOOL, die tevens een oud-leerling onzer VRIJE UNIVER­ SITEIT is, mij bijzonder welkom.

Tegenover alarmistische beweringen toch, die dezer dagen opklonken, dat „het gereformeerde type bezig is te verworden en uit té slijten in breeden kring"; dat „de' gereformeerde actie niet vrij is van geestelijke inzinking", — is Prof RID­ DERBOS, ISRAËL EN DE BAaLS-ArvAL OF ONT­ WIKKELING, - mij een negatieve instantie.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's