GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Da. F. VV. GROSHIIDE. BiJBBLVERTAtEN. .Am-'sftfïdain. H. A. van Bottenburg 1916.

III.

Én Bü nog het PRACTIBCH deel.

Ook dit deel zijner brochure, hetwelk van ip.' 63W«8ï loopl, .'bevat twee hoofdstukken waarvai hët e«h* |t«t" over het vertalsip en. .het aKder« overdé.mrichtingderiveTteHïig. ; ,

HwiS^tuk ij HtT %RTA: LEN, , heeft dan weet twee §§; de vertafêfs^^tt de methode van arbeiden en êvenzob Hoofdstuk Ili DK ISRICHTING DER : VERTALING welks Ic § de eischen der wetenschip en welke. 2c de eischen der Praktijk in het licht stelt.,

Ook nu weer zal ik den inhoud der JiS zoO kort mogelijk saamvatten.

AUoo eerst de twee SS A'an hoofdstuk I dit over vertalen gaat.

De eerste S van dit hoofdstuk opent met de vraag: > Wie kan als vertaler van den Bijbel optreden f* en allereerst is daarop het antwoord: »De vertaler moet de talen der Schrift grondig verstaan*.

Deze eisch is zeker een niet geringe, want hij sluit niet minder in, dan dat zulk een vertaler niet maar Hebreeewsch en Grieksch kent, doch van, deze twee talen een grondig kenner is. Bedoelt men daarbij, dat, om een grondige kenner van het Hebreeuwsch te zijn, men ook andere Semitische' talen moet kennen, dan wordt daarmee van den vertaler verlangd, dat hij vakman zij èn op het gebied ^der Semitische èn op dat der klassieke philologie. Het wil mij voorkomen, dat in onzen tijd van arbeidsvèrdeeUng ook in het wetenschappelijk bedrijf, althans het groot getal van aan dezen dubbelen eisch beantwoordende geleerden voor de keuze wel geen moeite zal opleveren.

Maar, dok indien het gelukt zulk een thans zeldzamen vogel te vangen of, zonder beeldspraak, zulk een veelzijdig ontwikkelden philoloog of taalgeleerde te vinden, dan zou hij zonder meer, volgens Dr. GROSHEIDE, als vertaler vaD den Bijbel nog niet in aanmerking kunnen komen. Zulk een vakman op het gebied èn van de Semitische èn van de klassieke philogie toch moet bovendien ook theoloog zijn. > In de exegese moet hij zelfstandig kunnen oordeelén. En ook op het verder gebied der theologie mag hij geen vreemdeling zijn."

Ik ben het goed eens met den geachten schrijver wanneer hij schrijft: „Indien ergens, , dan hetiben hier (bij het vertalen van den Bijbel) de beide genoemde wetenschappen (philologie en theologie) hand aan hand saam te werken." Maar ik zou toch, met het oog op de twee talen der Schrift, in overweging willen geven, dat men aan den theoloog-vertaler geen meerderen eisch stelle, dan dat hij ook öf klassiek-, of Semitisch philoloog zij.

Tegen de overige eischen, die in deze-§ aan den vertaler worden gesteld, dat hij, wat zijn moedertaal betreft, ook taalkunstenaar zij \ de ziel van het volk, jjjaarvoor zijn vertaling moet dienen, kent, en daarbij, door zijn vromen zin en godzaligen wandel' het vertrouwen van het volk heeft, — is zeker geen bezwaar in te brengen.

De methode van arbeiden, of de weg, dien de Bijbelvertalers bij hun werken hebben te volgen, wordt door PROF. GROSHEIDE slechts wat de hoofdtrekken betreft, aangegeven.

Al bewijst ook het voorbeeld van LUTHER dat één man den Bijbel kin vertalen, het bewijs uit 'n enkel geval is altijd bedenkelijk, maar bovendien doen „de gebreken, die aan LUTHERS vertaling kleven, ondanks al haar gaarne geroemde voortreffelijkheden, : toch wel zien, dat het "niet het meest gewenschte is".

De Schrijver acht het dan ook het meest géwenscht, „dat een Bijbelvertaling wordt gemaakt door een niet al te grooten kring van mannen. Waarin zooveel mogelijk verschillende elementen zijn vertegenwoordigd, doch dan zóó, dat allen over het geheele werk gaan".

Wat die „verschillende elementen" betreft, zij er hier aan herinnerd, dat PROF. GROSHEIDE reeds in zijn PRINCIPIEEL deel een samenwerking van orthodoxen en modernen als ondoenlijk heeft genoemd. Met die „verschillende elementen" is dan ook niet meer bedoeld, dan een zekere verscheidenheid of nuanceering onder mannen van eenzelfde geloofsovertuiging ; iets wat voor de wederzijdsche controle noodig is en tegenover hef gevaar van eigen meeningen in de vertaling' té brengen, beveiligt.

Met het „dan zóó, dat allen over het geheele werk gaan", bedoelt DR. GROSHEIDE, naar, uit wat hij op 66 schrijft, „dat de werkverdeeling nie.t zóó mag wezen, dat elk der vertalers een stuk te bewerken krUgt". Wanneer hij dan laat volgen: „Zal er werkeUjk kontróle zijn, zooals dat noodig is, dan moeten allen, die medearbeiden, aan elk stuk gelijkelijk hebben gewerkt", dan meen ik daaruit te moeten begrijpen, dat ieder vertaler elk stuk van den Bijbel moet vertalen.

Dit nu komt mij, met het oog op wat ik hierboven over de tegenwoordige arbeidsverdeeling in het wetenschappelijk bedrijf en wel in verband met de klassieke-en de Semitische philologie schreef, — wel wat te veel geëischt voor. Het zou echter kunnen zijn, dat Prof. GROSHEIDE, die klassiek-philoloog en Nieuw-Testamentikus van professie is, bij het schrijven van deze zijne brochure te uitsluitend aan een vertalen van het N. T. heeft gedacht, 'n OnderstelUng, die, met het oog op wat ik reeds vroeger mededeelde, omtrent zijn in het PRINCIPIEELE deel gedane vraag: »of het op dit óogenbUk wel de meest geschikte tijd is, om een nieuwe vertaling van het O. T. te maken", — mij niet al te gewaagd schijnt.

Na de samenwerking der vertalers komt hier ook nog die tusschen vertalers en revisoren of o verzieners ter sprake. De schrijver maakt daarbij de niet ongeestige vergelijking van-den meubelmaker en den man van smaak, diebeoordeelen kan of een meubelstuk al dan niet in een bepaald milieu paste. Hij wil toch de taak van de revisoren beperken tot een, uit oogpunt van smaak, beoordeelen van de taal, waarin is overgezet en dan zoo, dat daarbij het verstaan van het oorspronkelijke niet mag opgeofferd aan de schoonheid van taal en dus > het laatste woord steeds aaji de vertalers blijve".

Ten slotte verklaart de schrijver zich tegen een te veel vooraf reglementeeren van de vertalers bij hun saamwerken, al acht hij ook het vaststellen van enkele regels — b.v. dat de, in het oorspronkelijk gehjkluidende plaatsen der synoptische evangehën, als zoodanig ook in de vertaling moeten uitkomen, —.noodzakelijk. § 2

In hoofdstuk II wordt eerst gehandeld over de eischen der wetenschap, waaraan het Bijbelvertalen moet beantwoorden.

Daarbij komt dan, onder verwijzing naar wat daaromtrent reeds in het Principieele deel is gezegd, eerst ter sprake de volgorde der Bijbel-, boeken, die in het O; T. en in het N. bepaaldelijk de Algemeene en de Paulinische brieven, ~ in het oorspronkelijke een andere is dan , b.v. in ortze Statenvertaling. Op niet onaannemeüjke gronden oordeelt de schrijver, dat de ook ten onzent gewone volgorde, bij een vertaling behouden, moet worden-

-Vervolgens spreekt hij over de zeker meer belangrijke vraag omtrent" de , , inkï5chingéti" tof „tóèvpégirigèn"'. M.a.w.-het in ~ eès vêïtaüng met andere letters afdrukken of tusschen haakjes zetten, ter wille van het taaieigen of ter verduideUjking van woorden, die in het oorspronkelijke niet staan. Voor zoover deze „mlassChmgen" haar ontstaan te danken hebben aan een te mechanisch opgevat inspiratiebegrip, is PROP. GROSHEIDE er niet-best over te spreken. Met verwijzing in zijn 103e Aanteekening, voor de deskundigen, naar wat WINER in zijn Grammatik des 5f. T. - Sprachidioms over „unvoUstandige „Satzbildung" in het Grieksche Testament schreef, stelt hij als regel; men lassche nooit in, of late nooit uit de vertaling, of het moet zeer beslist noodzakeüjk zijn.

Eindelijk nog stelt hij hier als een eisch voor een goede Bijbelvertaling, dat in het N. T. citaten of aanhalingen uit het O. met een afzonderlijke letter worden gedrukt en ook, dat men de dichterlijke stukken niet laat doorloopen, maar elk Ud daarvan met een nieuwen rege! laat beginnen. § 1.

Na de eischen der wetenschap, die gelijk zij hier gesteld zijn, in verband met wat daaromtrent in het Ie deel van BIJBELVERTALEN is gesteld, moeten worden bezien, handelt de schrijver dan nog over de eischen der praktijk, die aan een Bijbelvertaling zijn te stellen.

Het gaat daarbij, zooals hij zelf zegt, over „eenige zaken, die er toe.dienen kunnen het lezen gemakkelijker te maken."

En daartoe rekent DR. GROSHEIDE dan, dat men in zulk een vertaling de algemeen gebruikelijke indeehng in hoofdstukken behoude. Want wel is die indeeling vaak voor verbetering vatbaar, maar „de eenvoudige geloovige moet den weg in zijn Bijbel kunnen opzoeken. > Verder, het wat spaarZaamlijk gebruik van hoofdletters en wel zoo, dat men niet elk vers er met een laat beginnen. Eindelijk, dat men in ee» vertaling de „kanttcekeningen" liefst weg late. Wel erkent hij, „dat de Schrift, alhoewel voor ieder duidelijk tot zaUgheid, toch zeer zeket uitlegging behoeft", maar, zooals hij ia zijn PRINCIPIEEL deel heeft aangetoond, vertalen en uitleggen zijn twee. Inkantteckeningen nu zit het gevaar, dat zij, van „een verkeerden geest doordrongen, den zin der Schrift verduisteren", en ook, dat waar zij enk.el oostersche gebruiken betreffen, al te spoedig niet meer op de hoogte van de nieuwere ontdekkingen en dus verouderd zijn. „Liever zorge men, dat er goede, voor het volk geschikte, doch afzonderUjk verschijnende verklaringen van den Bijbel komen", p. 80.

Ik kan de lezin|; van deze, zooals ik haar in mijn eerste artikeltje karakteriseerde, in academischen toon en toch in gloed van geloofsovertuiging aangaande den Bijbel als Gods Woord, geschreven brochure, aan allen, die, zoo in als buiten onze kerk, belangstellen in de thans ten onzent opgekomen vraag naar een nieuwe Bijbelvertaling, ten zeerste aanbevelen.

Hoe men tegenover deze vraag ook staat, wie het nóg niet weet, kan er uit leeren wat er aan vast is.

Wie zich geroepen zien het werk van Bijbelvertalen te ondernemen, zullen in GROSHELDE'S geschrift een program van actie vinden, waarvan zij, ook al meenén zij op sommige punten er van te moeten afwijken, goed zullen doen het te overwegen.

Inzonderheid aan de Commissie, die op de jongste Synode onzer Gereformeerde Kerken benoemd is om over de, bij haar ingekomen, voorstellen in zake bijbelvertaling, op de volgende Synode te rapporteeren, heeft de schrijver van BIJBELVERTALEN, naar het mij. voorkomt, een zeer te waardeeren dienst bewezen..

Voor dit geschrift, door zijn volkomen gemis aan repristinatie-zucht, niet minder dan door zijn groote teederheid tegenover hetgeen ons trouwe kerkvolk dierbaar is, zoo verkwikkelijk, en bij welks samenstelling zoo blijkbaar geen ander bedoelen voorzat dan Gods volk Gods Woord te doen verstaan, mogen wij den geleerden schrijver dankbaar zijn.

G. .

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 maart 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 maart 1916

De Heraut | 4 Pagina's