GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Hun hart als een biamant”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hun hart als een biamant”.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij maakten hun hart als een diamant, opdat zij niet hoorden de wet, en de woorden die de HEERE der heirscharen zond in zijnen Geest, door den dignst der vorige profeten, waaruit ontstaan is een groote toorn van den HEERE der heirscharen. Zacharia 7 ; 12.

Op zich zelf kon 't een vermaan zijn dat bekoorde, om, zoo als men waakt en zorgt voor zijn perlen en diamanten, even zorgzaam te waken voor zijn hart. Doch in 't aangrijpende woord van Zacharia is van zulk vermaan geen sprake. Waar hij 't zijn tijdgenooten toeroep.

éat ze hun hart als een diamant stelden, bedoelt de profeet geen teeder vermaan, maareen toornend verwijtr.

Za! 't goed zijn, dan moet ons hart zich eiken morgen en eiken avond op nieuw ontsluiten, om de heilige invloed_en, waarmee God ons bewerken wil, binnen te' laten. Gelijk een bloemkelk dauw en zonnewarmte indrinkt, zoo moet ook ons hart steeds voor de invloeden des Gëestes. openstaan. Eer week en teeder, dan stug en hard moet ons innerlijk wezen in de atmosfeer van het heilige verkeeren. Nooit afsluiting van ' ons hart voor de invloeden van Boven. Steeds veeleer met alle poriën het hart voor den adem die van Boven is, openstaande en zoo bewasemd, doorademd, - • bedauwd en doorvochtigd worden door wat uit onzen God in zijn beeld kan indringen. Zóó moet ons hart voor God staan. Nooit en nimmer mag ons hart aan God ontroofd, voor Gods invloed gesloten en van Hem afgekeerd worden. Zooals elke grashalm, elk blad en elke bloem indrinkt wat uit lucht en bodem er op aandringt, zoo ook moet 't hart van 't kind des menschen op geen punt voor God gesloten, maar van alle zijden voor Gods invloed geopend zijn. Ons hart moet ademen uit God, en innerSjtetftitelen van wat uit de Fontein des Levens op ons aanstuwt. Zooals wat de zon uitstraalt, tot door de reten der luiken in het vertrek binnen dringt en u verlicht, zoo ook moet in ons hart van allen kant opening na opening zijn, om in te laten wat van God op ons aandringt.

Eens, in de volzaligheid, zal 't zijn: sGod in alles, en alles in en door God«, en dat juist is't, waar nu reeds uw hart biddend en vertvachtend naar hijgen moet.

Nooit uw hart van uw God afgesloten, maar steeds uw hart door wat van God uitgaat, bezield.

Doch juist lijnrecht hiertegenover staat nu die innerlijke verstijving en versteening in het innerlijke wezen, als de ziel en als het hart zich in zichzelf opsluiten en toerauren, alle hooger licht uitbannen, zich zelf genoegzaam willen wezen, en teren niet op onzen God, maar op ons zelfgenoegzaam ik.

Wie geen licht in zijn slaapvertrek toe wil laten, moet de luiken zoo vast ineenschuiven, dat er geen schijn zelfs van een reet overblijft. Dan alleen zal de donkerheid volkomen wezen.

En om nu dit opsluiten van ons ik in onszelf, dit in onszelf als toemuren, dit roemen in zijn zelfgenoegzaamheid zoo vojstrekt mogelijk te maken, - gebruikt Zacharia hier 't beeld van de diamant.

Staal was er toen nog niet. Steen kon harder dan ijzer zijn. En onder alle toen bekende steen was de diamant 't hardst, 't onhandelbaarst en het scherpst zich afsluitend. Een kort bezoek aan een diamant-slijperij zou er u vaii overtuigen kunnen, hoe stug en hard en onvermurwbaar het diamant als weerstand-biedende stof voor den slijper is. Als we de beeldspraak doorzetten, zou men zeggen kunnen, dat geen huis tegen inbraak veiliger was, dan een huis met diamanten muren en poorten. En zoó nu, zegt hier de profeet, zet de liefhebber van zijn eigen ik, die alleen van zijn ik en van geen God weten wil, zijn hart als een diamant 200 ondoordringbaar voor Gods heilige invloeden.

De volstrekte, voltooide zelfzucht, die in het eigen ik wil opgaan, en zich zelf in het eigen ik verheerlijken wil, verdiamant heel' 't zielsbestaan, en ten slotte' is dat zielsbestaan zoo ten volle hard als een diamant geworden, dat 't geen enkelen heiligen invloed van God meer door laat, en kon het, zelfs de consciëntie liefst geheel smoren en verstikken zou.

Zoo deed Israël. Vandaar de groote toorn van den Heere der heirscharen, „tot God de kinderen Israels had weggëstormd onder de Heidenen" (vers 14).

En zie nu maar om u heen, hoe 't ook nu weer bij o, zoovelen niet anders toegaat. Altoos ipet hiin Jk doende, en dan zaken., zaken waarmee ze naar bed gaan, en zaken waarmee ze opstaan. Voor het indringen van het licht van Boven, bleef geen reet meer in de luiken van hun ziel.

En dit bekoort dan, met een bekoring die-tot zelfs in het beeld van de diamant zich hier uitdrukt.-

De profeet had ook kunnen zeggen: hard als ijzer of hard als steen. De gedachte ware dezelfde gebleven. Maar de bekoring ware gei-nist. Met ijzer of steeij zich eiken morgen of eiken avond te verlustigen, is geen be«ld dat trekt. Maar juist met dat beeld \zn hst diamant staat 't zoo heel anders. Het diamant, mits spiegêlglad geslepen ^ boeit, bekoort en trekt . altoos weer het zoekend oóg. En juist daarom is het voor 't alleen zich zelf zoekend en behagend ik zoo welsprekend in zijn beduidenis.

Wie van zijn God afdoolt, zijn God vergeet, zijn ziel voor God opsluit en opgaat in zijn eigen ik en in de zaken van dat eigen ik, gaat ten slotte orider in algeheele eigenliefde. Hoe ' langer hoe meer wordt hij met zijn eigen ik ingenomen. Voor zijn fouten en feilen is hij ten slotte volslagen, "blind. In al wat aan zijn eigen ik zich uit, vindt hij iets schoons, iets waar hij zich op verheft, waarin hij zich beroemt. Én zoo komt 't dat ten slotte dit hoogmoedige, zelfgenoegzame eigen ik in eigen schatting het hoogste en het beste begint te zijn, tot het in 't eind op den ï, è-aanbidder den indruk maakt van enkel glinsterend diamant te zijn.

Nu is dit van zelf bij een kind van God zoo niet. Eer heel anders. Wie van zijn God geheel afschoof en alleen in zijn eigen //è^het diamant vond, is de verloren wereldling.

Toch blijft er ook in Gods kinderen nawerking v£tn dit euvel.

Ook de verloste ziel kan zoo slingeren op en neder. Nu eens vlak bij haar God, en dan weer zoover van haar God weggedreven, dat 't eigen ik zich voor den Heilige schuift.

De ervaring loopt hier sterk uiteen.

Er zijn verkorenen, die soms bijna naar de verlorenen overbuigen ; terwijl 't anderen slechts met een wiegelen op en neder bedreigt.

De drang moet daarom bij elk kind van God werken, 't zij sterker, 't zij minder, al naar zijn levensexistentie is.

Steeds meer 't diamant in God gezocht, en in ons zelf nooit anders dan de spiegel, die wat van God is, weerkaatst.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1916

De Heraut | 4 Pagina's

„Hun hart als een biamant”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1916

De Heraut | 4 Pagina's