GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geen gunst maar recht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen gunst maar recht.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.

Wanneer twee personen aanspraak maken op een erfenis en beiden beweren de wettige erfgenaam te zijn, dan heeft natuurlijk de rechter uit te maken wie van hun beiden de ware erfgenaam is. In zekeren zin kan men daarom zeggen, dat degene, die de erfenis ontvangt, dit dankt aan de beslissing van den rechter, want indien de rechter niet hem, maar den ander als den wettigen erfgenaam had erkend, zou hij de erfenis niet gekregen hebben. Maar daaruit volgt natuurlijk niet, dat de rechter krachtens een vrij beschikkingsrecht over deze goederen de erfenis aan den erfgenaam heeft toegewezen. De rechter heeft als zoodanig over deze goederen niets te zeggen; hij heeft alleen te beslissen wie de ware erfgenaam is. En degene, die als de wettige erfgenaam erkend wordt, heeft jure suo een wettig recht op de erfenis, dat hij niet aan den rechter dankt, maar aan het feit zelf, dat hij de erfgenaam is.

Al gaat nu dit voorbeeld niet in allen deele op, toch kan het dienen om duidelijk te maken, waar de fout ligt van het betoog van Mr. Van Apeldoorn. Volgens hem zou de Overheid eerst de Gereformeerde religie als A& aWare religie erkend hebben; zou zij daarna besloten hebben, dat de inkomsten der kerkelijke goederen alleen ten goede zouden komen aan de uitoefening van die religie, en zou de Overheid dit gedaan hebben, omdat zij het opperbeheer over die goederen voerde en zich gerechtigd achtte daarover te beschikken.1)

Dat deze voorstelling niet juist is, zal thans wel gebleken zijn. Na de Reformatie dienden twee Kerken zich in ons land aan als de ware Christelijke Kerk, de Roomsche Kerk en de Gereformeerde Kerk; en beide beweerden natuurlijk aanspraak óp het kerkgoed te kunnen maken. De Roorasche Kerk bezat ze, de Gereformeerde Kerk eischté ze op, In onze dagen zou over een dergelijk geschil de rechter uitspraak hebben gedaan, maar toen was dit niet mogelijk, omdat de Kerk een publieke Kerk was en de Overheid dus had te beslissen welke religie in die. Kerk zou geleerd worden. De Overheid heeft toen beslist, dat de Gereformeerde Kerk de ware Christelijke Kerk was, en daaruit volgde van zelf, dat deze Kerk nu recht had op de kerkgoederen. Of, om het nog juister uit te drukken, de Overheid liet het niet bij hare beslissing, dat de Gereformeerde religie de ware religie was, maar krachtens het jus reformandae Ecclesiae, dat haar naar de algemeen geldende rechtsopvatting van die dagen toekwam, heeft zij zelve der reformatie der bestaande Kerk ter hand genomen, deze van de Roomsche misbruiken gezuiverd, en gelast, dat in deze Kerk nu voortaan het zuivere Evangelie zou verkon digd worden. En daar, ook naar de overtuiging der Overheid zelve, door deze reformatie de vanouds bestaande Christelijke Kerk in ons land niet vernietigd en door een andere vervangen, maar alleen van misbruiken gezuiverd werd, volgde daaruit vanzelf, dat deze tot reformatie gekomen Kerk ook al de rechten, die de Christel jke Kerk vroeger had, behouden bleef, en dus ook haar rechten op de kerkgoede: en. Van een schenking door de Overheid van deze goederen aan de Kerk, is dan ook nooit sprake geweest. Zelfs behoefde de Overheid geen besluit te nemen om te beschikken, dat de inkomsten dezer goederen nu voortaan aan de Gereformeerde Kerken ten goede kwamen. Het sprak van zelf, aangezien door de reformatie geen nieuwe Kerk ontstaan was en deze goederen dus grootendeels, voor zoover zij voor den kerkedienst waren gegeven, hun bestemming behielden.

Mr. Van Apeldoorn zelf erkent dit dan ook. > Door de afschaffing van den Roomschen eeredienst, zegt hij, verloren de kerkelijke goederen niet alle hun bestemming, zooals men 't wel voorstelt. Zij verloren die alleen, voor zoover zij een specifiek Roomsche was, zooals bijv. het lezen van zielemissen. Maar de bestemming van kerke-, pastorie-en kosterie-goederen ging door de Reformatie niet te niet. Ten aanzien van deze goederen maakte het verbod der Roomsche religie dan ook, strikt genomen, geen verdere voorziening der 'Overheid noodig. Greep deze in den rechtstoestand niet in, zoo bleven zij eenvoudig bestemd voor den eeredienst, de pastoors, de kosters, maar nu alles gereformeerd". ^) Zelfs gold dit volgens hem evenzeer van de vrije prebenden, die oorspronkelijk dienden voor de opleiding van Roomsche geestelijken want zij bleven voor de opleiding bestemd, maar nu voor de Gereformeerde leeraars. 3) De Reformatie veranderde dus in den rechtstoestand van deze goederen niets. Hetzij men deze goederen beschouwen wil als het eigendom der Kerk, hetzij als zelfstandige stichtingen ten bate van de Kerk, — aangezien de Kerk bestaan bleef, konden deze goederen aan hun bestemming e blijven beantwoorden. De gereformeerde pastoor trad in de plaats van den roomschen pastoor en de goederen tot onderhoud van den pastoor geschonken, moesten nu voortaan dienen om daaruit het tractement van den pastoor te betalen. De Overheid behoefde dienaangaande geen beschikking te nemen.

Het is dan ook opmerkelijk, dat in de belangrijke resolutie van de Staten van Friesland van 31 Maart 1580, die de gevolgen regelde van het verbod der Roomsche religie ten opzichte van verschillende dezer stichtingen, over de kerkegoederen geheel gezw gen wordt. Toevallig is dit natuurlijk niet. »DeStaten, zegt Mr. Van Apeldoorn, achtten het blijkbaar van zelf sprekend, dat zij voortaan alleen voor de Gereformeerde religie zouden mogen dienen, en vinden het dus niet noodig ze daarvoor uitdrukkelijk te bestemmen'" '')Het zou nog juister geweest zijn, wanneer Mr. Van Apeldoorn gezegd had, dat een uitdrukkelijke bestemming van deze goederen voor de Gereformeerde religie niet noodig was, aangezien deze goederen »hun bestemming door de reformatie niet verloren hadden." Een goed, dat zijn bestemming niet verloren heeft, behoeft van de Overheid geen bestemming te ontvangen. Maar hoe men hierover ook denken moge, vast staat volgens het eigen getuigenis van Mr. Van Apeldoorn, dat de Staten over de bestemming dezer goederen geen besluit hebben genomen, aangezien het vanzelf sprak, dat zij voor de Gereformeerde religie moesten dienen. En hoe kan Mr. Van Apeldoorn dan ver-

klaren, dat de inkomsten dezer goederen •achtens besluit van de Overheid (welk esluit volgens hem zelf juist ««V^ genomen I) ten goede kwamen aan de uitoefening f n de Gereforpieerde religie en dat „de \? erheid zich gerechtigd achtte over die Dederen te beschikken? ”

Dat de Overbeid zich toch met deze oederen in het algemeen heeft beoeid en dat zij zelfs allerlei besluiten Éntrent deze goederen genomen heeft, is pkomen juist en wordt ook door niemand itwist. Maar de Overheid heeft dit gean, niet omdat zij zich zelve als de genaresse dezer goederen beschouwde, zich zelve gerechtigd achtte uit hoofde a haar Souvereine macht vrij over ze goederen te beschikken, maar alleen 1 te zorgen, dat deze goederen aan fl oorspronkelijke bestemming bleven antwoorden. En ze deed dit niet eigenachtig, maar noodgedwongen, deels omit door het verbod der Roomsche iligie aan een deel van deze goederen in andere bestemming moest^ gegeven orden, wat alleen de Overheid doen kon, els omdat zij te zorgen had, dat degenen, e het beheer over deze goederen voerden, t niet aan hun bestemming onttrokken ia er zich zelf mee te verrijken.

Wat het eerste geval betreft, zoo sprak t wel van zelf, dat na het ophouden van Roomsche religie verschillende dezer goeren, zooals die voor het lezen van zieleissen enz., niet meer aan dit doel konden cantwoorden. Er moest dus wel aan deze jederen een andere bestemming worden ïgeven. De Overheid heeft dit dan ook edaan, maar zij heeft zich daarbij stipt ïhouden aan den regel, dat deze goeren, die gegeven waren ad pias causas, f, gelijk onze vaderen het uitdrukten, bor een > heilig werck", voor deze vrome heleinden bestemd moesten blijven. Zoo erd in de resolutie van de Staten van Irlesland van 31 Maart 1580 bepaald, dat de profijten en opbrengsten van deze bederen zullen worden geconverteerd en bbruikt tot onderhouding van eerlijke en fegelijke predikanten, schoolmeesters en nderhouding van nooddruftigen en ad ias pias causas, zonder dat dezelve in nvatum et secularem iisum zullen worden edistribueerd" (Art. 8)=). Men ziet, hoe reng de Staten er aan vast hielden, dat ; ze goederen, die tot heilige doeleinden ïgeven waren, niet geseculariseerd, d.w.z. it profane of wereldlijke doeleinden mochn gebruikt worden, maar dat zij bestemd loesten blijven totdez'yöw«^doeleinden, waar-Dor zij gegeven waren. *) En geheel in vereenstemming met wat we vroeger zagen at de Gereformeerde theologen steeds ebben geleerd, n.l. dat deze goederen thans ienen moesten voor het onderhoud van predikanten, voor de scholen en voor e armen, is de bestemming dezer goede-; n dan ook door de Staten van Friesland oor dit drievoudig doel geschied.

En wat in de tweede plaats de kerkeoederen in engeren zin betreft, wier betemming geheel onveranderd kon blijven portbestaan na de Reformatie, zoo vindt !e bemoeienis der O verheid met deze goeeren in tweeërlei haar oorzaak. Vooreerst aarin, dat de beheerders dezer goederen ich niet ontzien hebben gebruik te maken jan de verwarring, die door 't wegvallen er Roomsche hiërarchie ontstond, om met eze goederen zich zelf te verrijken, of de ikomsten daarvan te gebruiken teneinde e Roomschen binnen-en buitenslands te ndersteunen. Dit overal voorkomende misruik van deze goederen, heeft de Overheid enoopt met krachtige hand in te grijpen, n te zorgen, dat aan dit wanbeheer een inde kwam. Ze heeft daartoe in verschilnde provincies gelast, dat al deze goederen eïüventariseerd zouden worden en de lijsten er inventarisatie in hare handen moesten esteld worden; ze heeft de beheerders ezer goederen onder haar toezicht gesteld, f ook wel zelf het beheer van deze goederen 1 handen genomen, maar het doel was aarbij altijd om te zorgen, dat deze goederen iet »veralieneerd" zouden worden, d.w.z. an bun bestemming onttrokken.') En een weede oorzaak van deze bemoeienis der verheid met de kerkelijke goederen was, at de Kerken zelf aan de Overheid verjochten om, waarde inkomsten dezer goedem niet voldoende waren voor de predikantsactementen of deze te ongelijk verdeeld aren, maatregelen te nemen om voor betere n meer gelijl^atige predikantstractemenlen*) te zorgen. Waar de Overheid zoo, pp verzoek der Kerken zelve, de zorg p zich nam voor de ui, tbetaling der ractementen, lag het ook in den aard Ier zaak, dat de Overheid dan het bekeer iver deze goederen voerde en deze saamiracht in „geestelijke kantoren", zooals bijv. ^ Holland is geschied. Maar welke bechikkingen de Overheid ten dezen oplichte ook nam, dit alles raakte alleen het •eheer en de administratie dezer goederen, naar niet het eigendomsrecht. Wanneer aen dan ook, op grond van dit beheer door 'e Overheid uitgeoefend, wel eens beweerd eeft, dat de Overheid nu zich zelve als igenaresse dezer goederen beschouwde, dan vordt dit terecht door Jhr. Mr. W. H. de savornin Lohman weersproken met de olkomen juiste opmerking, dat „de Staat loor dat recht van beheer evenmin den igendom van de goederen der Kerk heeft ezeten als de voogd dien heeft van de oederen van zijn pupil" *). Trouwens, lok Mr. Van Apeldoorn zelf erkent, dat de Overheid tijdens de Republiek in den igendomstoestand der goederen in het gemeen geen v; ijziging heeft gebracht." '"^ W voerde of regelde de Overheid het bé-^'r, de goederen bleven het eigendom an de Kerk, of wil men liever van de erkelijke instellingen, waarvoor zij gegeven varen.

1) MR. L. J. VAN APELDOORN, De finantieeUver-'•ouding tttsuhen Kerk en Staat blz. 34.

2) t. a. p. blz. 8 en evenzoo in zijn: T)e Kerkelijke goederen in Friesland, I, blz. 287.

3) De Kerkelijke goederen in.Friesland, \, \> h.2& 7.

4) De Jinantieele verhouding tusschen Staat en Kerk, blz. 9.

5) De Kerkelijke goederen in Friesland, t. I. blz 229.

6) Ook Mr. van Apeldoorn legt hierop grooten nadruk en verklaart zelfs, dat «het duidelijk is, dat hier van een nieuwe regeling van de bestemming dezer goederen, als hoedanig men art. 8 van deze resolutie pleegt te beschouwen, geen sprake is» , Die bestemming, zegt hij volkomen terecht, is juist grondslag, niet doel van de onderhavige bepaling'' (t. a. p. I blz. 304 en 306).

7) Zie bijv. de resolutie der Staten van Gelderland van 31 Mei 1586 bij jHa. M. DE SAVORNIN LOHMAN, De Kerkgebouwen enz. blz. 162, 163.

8) Zie JHR. DE SAVORNIN LOHMAN t. a. p. blz. 150.

9) t. a. p blz. 119.

10) De Jinantieele scheiding blz. 39.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Geen gunst maar recht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's