GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Beginsel en norm in de literatuur - pagina 23

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Beginsel en norm in de literatuur - pagina 23

Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

19 het zinnelijke en het ideëele, klank en beteekenis wezenlijk tot één samengevloeid. Oefening kan en moet die gave ontplooien, leiden en sterken: haar geven kan zij nooit; het woord is voor den dichter wat de schittering is voor den diamant.

Ik heb getracht, M. H., U het wezen der poëzie, als de kern der literatuur te ontvouwen. Dat wezen, beweerde ik, bestond hierin, dat zij het ideëele uit de realiteit der schepping opvangt en weergeeft in het woord. Wij zagen dat de gaaf der poëzie haren grond en haar beginsel heeft in het algemeen menschelijke, in het geschapen-zijn van den mensch naar den beelde Gods, waardoor hij in zijn ééne wezen deel heeft aan en kennen kan de ideëele en de reëele wereld. Ik trachtte u te toonen, dat de dichter zich daarin onderscheidt van den gewonen mensch, dat hij dit menschelijke in hooge mate, als bijzondere gave, bezit; de gave der geestelijke aanschouwing van het ideëele. Ik onderzocht met U, waarin de ideeën, die de dichter ziet, verschillen van de begrippen, die de man der wetenschap zich vormt, en hoe uit dit verschil de onderscheidene wijzen voortvloeien, waarop de wetenschappelijke mensch en de dichter weergeven wat in hen is; dat bij den onderzoeker het verstand op den voorgrond treedt en het discursieve denken, ofschoon hij de aanschouwing niet versmaadt, bij den dichter daarentegen gevoel en phantasie heerschen, terwijl zijn dichterdenken intuïtief is. Uit het zien van analogieën in de ideeën, die de zinnelijke wereld te aanschouwen geeft, volgt de beeldspraak, als middel om het onzienlijke uit te drukken in beelden aan het zienlijke ontleend. We toonden eindelijk aan, dat de gave van den dichter niet van zijnen wil afhangt, maar alleen door eene hoogere spanning van zijn zieleleven, door eene drijvende macht, die over hem komt, in werking treedt, en zagen hoe de taal der poëzie met haar eigen karakter uit hetzelfde beginsel opkomt. Zal ik nu nog spreken over den inhoud der poëzie, vragen wat een dichterlijke stof is, wat niet? Ik acht het niet noodig. Immers uit mijne stelling, dat het beginsel der poëzie ligt in het ideëele, uitgedrukt in het reëele, volgt het antwoord van zelf. Alles wat drager is van eene idee, dat is geheel Gods

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 28 oktober 1901

Rectorale redes | 46 Pagina's

Beginsel en norm in de literatuur - pagina 23

Bekijk de hele uitgave van maandag 28 oktober 1901

Rectorale redes | 46 Pagina's