GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Adolf von Harnack.

De bekende, mierk'waardige man, wiens naam hierboven staat, vierde in het eerst van de vorige maand zij'n 70sten jaardag. Dat dez: e dag niet stil voorbij zou gaan, kon verwacht worden. InDiiitschland doet men in znlke gevallen veel aan jubileumnummers. Ook bijl deze gelegenheid werd deze wijze van huldebetoon toegepast. De-„Christliche Welt" deed verschillende vereerders aan het woord komen. Het mocht mij nog niet gelukken dit nummer in handen te krij'gen. Daarom ontleen ik het volgende aan de „N. R. Ct.”

Na een kort hooMairtikel> 'vaii-v. Harnack zelf: Lesefrüchte aus Augxistin, opent Adolf Jülliger (Marbui'g) de rij jubileumsartikelen mot een' uitwoeiiige bespreking van Harnack's jongste publlcatis: „Maïcion. Das Evamgiehiim vom fremden Gott'.', een studie, waarmee H. tot zijn eerste arbeidsveld is teruggekeerd [Leipzig, 1921). Wij citeeren: „Dat Harnack, ook als geschiedsclirijver van de tweede eeuw, nooit ophoudt voor het heden en de toekO'mst van het christendom diep bezorgd, door te werken, bewijst de stelling, waarmee hij' zijn waardeering voor Marcion kroont: dat n.l. Mardon'een erlenis heeft nagelaten, die het hedendaagscihe proitestantisme zich moet eigen maken, als het zich niet religieus verlamd ten doode wijden wil". Wdhelm Bomemann schrijft over .HatTnack's Leipziger jaren (•1877/78), toen hij college gaf over dogmatiek, symboliek, de Openbaring van Johannes en een kleiner college over de drie oude z.g.n. oocomenische symbolen. Zijne studenten voelden zich hier reeds door den geest van het genie geraakt. Harnack gaf zijn colleges niet zonder grond'ge voorbefciding en steeds met dictaat, waarvan hij echter geheel vrij was, aan het eind© van ieder deel het gedoceerde in kort, voortreffelijk dictaat samenvattend. Brich Förster (Frankfort) sclü'ijft óver Marburg (1837), waar hij hem vooral. over kerkgeschiedenis hoorde. In het openingscollege beantwoordde H. de vraag: Waartoe studeeren wij kerkgeschiedenis, aldus: „Om het heden te verstaan, om ons van het verleden te bevrijden, om tot geestdrift te "geraken". Hij beschrijft v. Harnack als een geheel nieuvsfi type van docent, die zijn katheder welhaast als turntoestel gebruikte en zonder eenige terughoudendheid of afstaridsgevoel met zijne studenten omging. De macht evenwel, om blijvend aan zich to verbinden, lag hierin, „dat Harnack met de oudere learlingen Van Ritschl het bewustzijn gemeen bad, •— dat onze wetenschappelijke theologie sindsd.en helaas Weer heeft verloren, •— een inzicht in den, Christelijken godsdienst te hebben, dat geschikt was om de kerk uit de verwarde positie, waarin zij door 'den bond tuisschen orthodoxie en piëtisme geraakt was, te redden en haar over den noodtoestand, die natuurwetenschap en historische kritiek over haar giebracht hadden, 'heen te helpen". Martin Rade schrijft over Berlijn (1892), den apostolicumstrijd, waarin Harnack betrokken werd. „Welk een veelheid van hartstochtelijke verkettering in den zomer en in don herfst van 1802 op Harnack's hoofd is neergekomen, kan men zich heden niet meer voorstellen. De rechts-ke'rkelijke partij' overwon. Het eenige succes, dat wij hadden, was, dat wij lonze positie in de kerk handhaafden. Zoo bleef Harnack wat hij met Bismarck's hulp was 'geworden: pnofessor in de theologie in Berlijn, maar - het gelukte den kerkdijken machthebbers, hem van elke praktisch-leidende werkzaamheid in de kerk buiten te sluiten; " Otto Baumgarten besluit de reeks jubilöumsartikelen met te schrijven over: Harnack en het Evange'lisch'-sociale Congres, waarvan H. in 1890 de mede-oprichter was, bovendien van .1903—1912 voorzitter.

Het best wordt H.'s stanöpimt te dèien •'©p'-" zichte gekend uit het in 1894 door hem op' het Congres gehouden referaat: De Evangelisch-sociale taak in het licht ' van de geschiedeni.? , der kerk. Het historisch' ge'wlordene, waarvan men moot uitgaan, moet — aldus Harnaisk — eerst in zijn structuur en ontstaan gekend worden. Aangetoond wordt, hoe het Christendom een zekere oavei'schilligheid ten op'zicih'te van het aardsche eigen is, die in de verzekerdheid van hot eeuwige leven haar oorsprong vindt, tegelijk quiotistisch en radikaal kan zijn, maar haar oorrectuur vindt in de in teociale richting stuwende idee van dsn broederbond. Het gevaar is niet-denkbeeldig, dat het heilige indifferentisme in traag conservatisme ontaalrdt. 'De kerk moet trachten zich vrij te houdon van de verdenking een willig werktuig te zijn van den klassestaat.' Maar ook moet zij niet coquetteeren met radikalisme en sociaal-demokratie, hoezeer de kerk ook met de nooden en. ellende dst burgeüs •-; ^^pï-' ' - ; ^f$' begaan''zij. "'Harnack w|aiaj)öcïiüwt (in. 18941) met klem tegen het gaan in de richting van het staatssocialisme, vanwege don dwang', die aan de vrije ontwikkeling afbreuk doet. Deze sociaal-politieke opvattingen heeft "v. Hai'nack nooit verloochend: een bezonnen samengaan van sociaal medegevoel met individueele ontwiikkelingsaristokratie', van godsdienstige neutraliteit met altruïstische beistrijding van de nooden, van sociaal verantwioordelijkheidsgevoel, met afwijzing van alle gedwongen organisatie van den liefdedrang.

Harnach bezit , in bijfeondere msAé^M^^^^'^taxi het interessante. Ge moet naar hem' luisteren, ofgij' wilt of (niet. Hij weet duffe bibliotheken te herscheppen in zalen, waar het leven bruist. Toch ; heeft Haiinack zijn goeden tijd reeds lang gehad. • 0.ok hi| deelt het loit van zooveel groote mannen, die hun roem' overleefden. En dat volstrekt niet alleen door tegenwerking van kerkelijke autoriteiten, 'zooals een der schrijyers in de „Christliche Welt" het doet voorkomen. Maar vooreerst omdat de hypnose, welke hij' 'met behulp; van meesterlijke f e» tenigroepieerlng'uitoefende, brak.'Harnack kon met de feiten goochelen, dat het een lust was. Hij' deed ze i'n glanzenden stijl te izijnen gpnste spreken. Dit kon echter niet ongewroken blijlven. Hoe veel meer eerbied had b.v. een, man als Seeberg voor het feit. Voorts ook had hiji wel geniale gedachten, maar ze waren te Weinig in getal, dan dat ize een heele theologie bevruchten konden. Zijn origineele oipvattin, g van het do-gma en van het wezen van het christendom waren niet bij' machte' de theologische wereld in Duitschland blijlvend te veroveren. In dat 'opziicht moest hij' al spoedig de vlag strijken voor Troeltzsch. De gedachten van dezen denker grijpen 'ongetwijfeld veel dieper' in, hoewel er teekenen zijn, , dat men - zich ook weer aan zijn meesterschap; ontworstelt. Alleen is er nog igeen maa opgestaan, die het meesterschap kan overnemen. Intusschen mag men aan een Harnack zijn bewondering voor zijn werkkraclht, vruchtbaar auteurschap! en frisschen ' "" ~' niet onthouden.

Catechismus contra Calvijn?

„Hebt eerbied voor het feit." D'it 'miag; al onzen theologen wel in het hart geschreven staan. Het gevaar is zooi-gfoot, dat 'men de feiten als marionnetten gebruikt, die Jmen doet verschijnen en verdwijnen naar zijn believen. Het kwam^ mij' voor, dat ook een onz'er gepromoveerden aan dit gevaar niet geheel ontkomen is. Ik zöu hierover gezwegen hebben, ware het niet, dat Prof.'Honig in een aantal .artikelen in „Gereformieerd Theologisch Tijd-• schrift" voor diens arbeid bij'zonder de aandacht gevraagd had. Nu zouden we dat Prof. Honig-niet gaarne euvel duiden. Hij' telde den schrijver, die om te pro'moveeren naar de V. U. kwam, onder zijh discipelen. Hoe verklaarbaar dan, dat hij het werk van zijn discipel met interesse volgde. T'O'Ch rees meermaten bij' mij de vraag opj, of hij' niet de bezwaren, welke deze studie drukten, zou gevoelen. Tot 'mijn blijdschap bracht zij'n laatste artikel het antwoord. Hijl voelde ze ter dege, al drukte hij dit 'nog zoo sparend uit. In dat proefschrift toch werd Calvijh een opvatting van het ge'tuigenis des Heiligen Geestes - opgedrongen, die, moest ze juist zij'n, de groote beteekenis van dit getuigenis •ondergraafde. Prof. Honig 'merkt hieromtrent op, dat sommige woorden, in dit verband gebezigd, tot 'misverstand aanleiding kunnen geven. Het is hier de plaats niet om er dieper op in te gaan. Ik hoo'p over niet al te langen tijd een boek over dit onderwerp te publiceeren, wa, arin ik gelegenheid heb dit breeder te ontwikkelen.

Bij iets anders staat Prof. Ho'uig uitvoeriger stil. N.l. dat door den schrijver in Z'afce het geloofsbegrip een tegenstelling ; wordt aangenomen .tussC'hen Calvij'n en de latere Gereformeerde theologie, gelijk die b.v. ook in onzen Catechismus haar uitdrukking vO'Ud. Prof. Honig, geeft .^Dr - 'Dee's m-• voelen .aldus weer:

Het is te betreuren, dat de latere Gereformeerde Theologie deze gro'Ote beteekenis' van Calvijn's ge-••• loofsbegrip' zoo slecht begrepen heeft en meer bij de Melanchthoniaansche def.nltie van den Heidelberger Catechismus dan bij die van haar eigen geestelijken vader aansluiting heeft gezocht. Deze fout heeft zich duchtig gewroken. Reeds bij.Ursinus , , ; , ^ wordt de term „getuigenis des Heiligen G-eestes" ; |i'3^$^meermalen op de 'religieuze ervaring als objectief , '•• verschijnsel toegepast-en de heilszekerheid dienovereenkomstig op de kenmerken van het geestelijk leven gebouwd. En 'ofschoO'U hij in zijln Sohri.tlee'r aan Calvijn's denkbeelden meer getrouw blijft, toch verraadt zich ook hier een enkele maal in de coördinatie van Geestesgetuigenis en argumenten de invloed van Melanchthon. Dat proces schrijdt geleidelijk voort. Zoo stelt, wat de heilszekerheid betreft, Junius het testimonium SpJr'tus Sancti, de beloften des Evangelies en de effecten der verkiezing lost naast elkaar, terwijl de Synopsis ailleen. van de laatste melding maakt, de belolten des Evangelies niet noemt en het getuigenis des Geestesi onder de effecten en kenmerken der verkiezing; opneemt. Evenzoo wordt in do Schriftleer do methode der bewijsvoering aanvanke'.ijk nog wel tegenover de veKek& ring door het getuigenis des Geestes gesteld .— - niaar te'golijkerlijt woiSen bij Junius, , ; Zanchius, fflacoovius, Pictet en in d, e. Synopsis de notae en criteria divinitatis séiteAënmerken der

Goddelijkheid) tusscKen : 'aerSêhrrïfc hn-Kei Yejüig'©^nis des Geestes ingeschoven, terwi|l bij KécTcemann hét testimonium reeds een plaats krijgt in de rij' der aj-gumenten en alzoo van suttjéctiev-e ooteaak des geioofs tot otojectieven grond wordt verlaagd. Calvijn's geloofsbegrip had de Tieologie voor zulk een rationalistische methode kunnen behoeden en in de praktijk van het , Christelijk leven de eenzijdigheid van intellectualismQ. e.n_^. mysticisme, kunnen bezweren.

Maar vervoligens" doiel; Pröï? Honig 'eeftiige oücte-CèrefoiPmeerd© doig'matici spreken en geeft dan deze tetiek:

Uit dit beknopte ovëïzieW vih de' öudé Gêréfoimeerde dogmatici volgt m.ï., dat Dee's bezvvareii tegön de naast elkander stelling van kennis ©n vertrouwen niet w'el houdbaar ol althans te sterk ' gekleurd zijn. Immers spreken-deze doigmatici uit;

Ie. dat de kennis' des geioofs niet hetzelfde is als het toistoriscti geloof;

2e. dat do kennis des geioofs evenzeer 'als het vertrouwen des geioofs door den Heilïg'en; Geest in ons wordt gewerkt;

3e. dat de kennis des geloo'fs' wel 'de 0©heeie' Heilige Schrift tot object heeft maar toch'aller-• eerst gaat o.Vér het centrum deV Godsopenbaring, d. i. de Goddelijke Wolwillendheid te onswaart;

4e. dat de kennis .en het vertroiuwen des geloofe niet als twee zelfstandige elementen-moeten worden beschouwd maar als twee-elementen, dis ten nauwste samenhangen.

De Heilige Geest verlicht tegelijkertijd Wet verstand en vernieuwt deli wil. Kennis en vertrouwen g-aan hand aan (hand en zijn va, n elkander niet te scheiden.

Dat is aeker ïiM: te-sterk 'gesptioken.

We ïekeinen zulk eeu lowt vanzelr , «eeK*SlftersteliiiigsarbeLd niet te zWaair aan.

Toch, walaneer [bet een igewiohtig stuk als het geloof en het getuigenis des Heiligen Geestes gpldt, kan niet te voorz'ic'litiig worden te werk gegaan.

Hoe dikwijls lieeft men al niet gepbogd Calvijn en, onzen Caitechismus tegen eicander op: te zetten!,

Verscihil valn .uitdrukkingswijlze bestaat er zeer : zeker. E'einig essentieel' verscihil echter niet.

En hövenai: men ho'ede zich in deze voor de . , miethoide van Harnack.

Hygiene in de kerk.

Ik hoop, dat toijln lezers ex niet te zeer over Malgen ZiUÜen, dat föir in het boivienstaande te veel vreem'de woorden voorkwamten. De theologen hebben nu eenmaal evengoed hun technische termen ais aïidere menschen. Maar als vergoeding laat ik Ihu hier een stuk' volgen, waar weinig latijh bijl is. Het Werd doior leen , arts Dr t. van den Hoorn, geplaatst in äDe ster”:

Er izlallen maiar 'weinig menschen zijn, die ooit kort vóór het eindigten van den dienst het kerkgebouw izijn binnengekomen. Wa, mij is het wel eens gebeurd, ik meen tweemaal wegens een ongeval, waarvoor ik werd bannen geroepen en toen trof mij de meer dan iOnwelriekende en benauwde lucht die ik moest inademen. Men beme-rkt daar "ïiatuurlijk niets van, wanneer men van den beginne af den dienst heeft bijgewoond, want dan is de lucht langzamerhand be3orven en heeft .mén dit aelf niet opgemerkt. Dit toomt omdat de ventilatie in bijn'a alle kerken alles te wenschen overlaat. Ik spreek natuurlijk niet over onze wude gothische kerken, daar is-l'ucht en lucht-- verversching genoegd vaalc te veel - zelfsi, zoodiat het daiar soms kan tochten en waaien, erger dian als men in het open veld ait. Maar in onze meest nieuwgebouwde, kleinere kerken is zelden eene goede en doelmatige lücMverversching. Hier en dfar is wel , ; ; ; < , .? eens een klein raampje, dat men soms opent, wan-•-•*i**i-neer iemand het te benaiuwd of te warm" krijgt, , ' , maar dan is dit openen gewoonlijk al te laat, want dan ontstaat er < zialk eerie snelle luchtstroom, dat .., ; -^jjde menschen in de nabijheid weer vergaian van den - i, SMitocht en spoedig dit raampje maar weer sluiten, •'•liever in de benauwde 'warmte .zitten, dan ïn een laouden tocht, want koude vatten door tocht is ook al ongewenscht.

Toch wordt er in eene kerk veel koude opgedaan.

Vroeger, '26 en meer jaren geleden, toon er nog geen kachel of verwiarming in de kerk was, was het 'e winters, vooral bij streng, e vorst, nu werkelijk niet izoo bijzonder a'anigenaam in de kerk. Ik weet wel dat ik als kind meer dan eens bitter koude handen en voeten gehad heb, beqevens een door en door verkleumd liohaapi. 'Vrouwen kregten (feitelijk kochten) voor enkele centen een warme stoof Velen izelfs brachten hare eigen warme stoof mede, of ; j, ? i4lieten deze door de dienstbode in de kerk brengen, •'W rlt^gelijk met het groote ouderwetsche kerkboek met , .5Miet groiote izilveren slot. Toen ging men nog open-'^ijk naar het bedehuis. Somis , zelfs ostentatief met een dikken Bijbel londer den arm. Tegenwoordig , ziet men het niemand meer aan, dat hij of zij naar de kerk gaat. Soms lijken de kerkgangers meer op wandelaars met wandelstok en taschje. Maar vroeger kwam men er wel voor uit, dat men naar de kerk ging, al was het misisohien va'ak ook meer eene ingewortelde gewoonte dan behoefte. D'us al was het nog .zoO' koud, men ging ter kerk, leed er bittere koude en haalde somisi eene flinlte verkoudheid of erger .zich op den hals. Alleen de vrouwen namen een stoof mede of kochten wat viuUr in haar stoof van den koster. Maar deae stoven waren allesbehalve welriekend en aeer bevorderlijk voor luchtbederf op groote schaal. Zij vormden alle in meerdere of mindere mate koolo'xyd, dat zieer ^giftig is, en bezorgden menigeen voor den ganschen Zondag izware - hoofdpijn. Ik weet nog wel Uit mijn jeugd, dat ik een nicht had, die zoodra de stoventijd daar was, altijd Zondagsmorgens uit de kerk met bar• '• leende, MiofdpijrithTilisKwamv^en diaii verder den ge heelen' dag' nair bod inoest. Maar zoo sterk was vroeger het kcrkgaan er in geroest, dat zij het nooit heeft durven bestaan niet naar de kerk te gaim. . Ook heeft niemand • der huisgpnooten haar dit ooit , durven aanraden. Ja, jonder onze ouderwetsche men-- sohen was het fcerfcga, an tweemaal daags, bij sommigen izelfs ..driemaal dajigSi zulk eene gewoonte en nooit na te laten plicht geworden^ , dat men eer alles , zou trotseeren, ^elfs het meest gure weer of , kans iop «iekte 'of ongesteldheid^.^ da^ ..eene kerkbeUrt over te slaan.

Ik herinner mij ndga toetf-öf)-oits'aOTppin''de^ vormde kerk, waar een moderne predikant stond, met natuurlijk weinig kerkbezoek, kachels in de kerk kwamen, sommigen dit maar zóó zóó vonden, eigenlijk niet geoorloofd, en anderen smadelijk dit een loïcmiddel vonden om-meer kerkbezoek te krijgen.

De warme stoven met hunne vergiftige dampen., - hebben nu' wel izoo-langzamerhand gedaan gekregen. Men vindt ize nog wel op zeer enkele afgelegen dorpen, en daarvoor izijn nu de warme kachels gekomen, en op nog meer moderne plaatsen de verwarming door buiizen, gevuld met warm water o£ warnie lucht. Deze zijn natuurlijk verre te verkiezen boven de kachels. De kachels geven ook hunne verbrandinigisproducten, verwarmen de kerk niet gelijkmatig, maar doen de menschen in de nabijheid smelten, terwijl degenen, die veraf zitten, er weinig van profiteeren, terwijl de warme buizen vooreerst de kerk gelijkmatig in alle hoeken verwarmen en geen schadelijke verbrandingsproducten geven. Meer en meer ziet men dus ook de kachels iri de kerken plaats miaken voor verwarmingsbuizen en nieuwe kerken direct deze voor verwarming met buizen inrichten.

Is er dus tegtenwoordig wel goed voor eene aangename verwarming gezorgd, zooals gezegd, laat de ventilatie bij de meeste kerken nog; alles te wenschen 'over.

Een or^gewenschte toestand is feitelijk nog, dat men , aich, aoodra de kerk verwarmd is, niet of moeilijk kan ontdoen van jas cl m^antel. Gevolg daarvan is, dat men in den loop der week vaak patiënten hoort klagen: „Zondag heb ik bij het uitgaan der kerk koude gevat." Dit is eene Uitdrukking, die ik geregeld hoor. Wel een bewijs, dat ieder er van overtuigd is, dat men zich eigenlijk beter daarvoor beschutten moest. En de beste voorzorgsmaatregel zou izijn, zich onder den dienst van jas of mantel te ontdoen. Dan moest e^tenwel de kerk goed verwarmd zijn en er eene gtemaltkelijke g: elegenheid bestaan voor opbergen der kleedingstukken.

De verlichting'is in vele kerken nog niet wat zij wezen inoet, in vele kerken 'heerscht op den dag min of meer een half duister, terwijl de k'unstverliehting bij avond ook niet die helderheid heeft, dat men er altijd en overal even gemakkelijk bij kan v--, lezen. Gelukkig is het ook al weer veel beter dan ; ^»^-; vroeger-dagen, b.v. - in' mijn-jeugd.

In de Haagsché tram-S' hangt tegenwoordig een biljet, waarop staat: „een goed Hagenaar hoest nimmer zonder de hand voor den mond". 'Men verwacht dit niet alleen van 'n goed Hagenaar, maar van elk - miensch, en niet'allsen in een tram, maar ook in eene kamer, zaal of kerk. 'Wiant juist door maar in 't wilde weg te boesten, ook te niezen, kan men vooreerst menschen verontreinigen, en dat is heel vies, maar bovendien kan de mensch, die smetstoöen bij izich draagt, hiermede de lucht verontreinigen. Hoesten en niezen zou men dus het allerbeste doen met een za.fcdoek voor den mond. Maar aangezien men deze niet altijd zoo-snel bij de hand heeft, toch in' elk geval .met de hand voor den mond.

Nu wij het toch over het overbrengen van besmetting van persoon op persoon hebben, b.v. door hoesten, rijst ook 'de vraag: mag een persoon 'uit een gezin, waar eene besmettelijke ziekte heerscht, ~ do kerk bezoeken, en brengt hij daardoor niet anderen in gevaar?

Onlangs werd zelfs in de bladen vermeld, dat oen burgemeester op verzoek van den inspecteur der volksgezondheid aan de kerken in de plaats zijner inwoning een verzoek had gezonden om het kerkbezoek uit giezinnen, waar besmettelijke ziekte heerschte, zooveel mogelijk tegen te gaan; evenzeer het bijwonen der catechisaties. Nu bleek later, dat dit bericht onjuist isi, maar toch is er in verschillende bladen, o-.a. in „De Heraut", over geschreven. Terecht schrijft dit blad: Dat kinderen uit eulke gezinnen niet de lagere' school mogen bezoeken . schrijft de wet voor. En evenzeer zal het goed zijn, dat zij zich van het bijwonen van het catechetisch, onderwijs onthouden. Vooral op 'jeugdigen leeftijd is het gevaar van het overbrengen van de' besmetting groot.”

Eigenaardig is, dat juist op het p'unt van besmettelijke .ziekten en het overbreng'en daarvan bij velen, vooral bij minder ontwikkelden, groote lichtzinnigheid heerscht. Velen hunner heb. ik hooren zeggen: „ik geloof niet a, a, n besmetting", alsof dit een dogma is en geen ervaringsfeit, en ook in den Bijbel geleerd wordt. Men ziet vaak buren en anderen - met groote vrijmoedigheid besmette huizen betreden.

Misschien nog dwazer is bij velen de overdreven vrees voor besmetting en voor alles wat bacterie heet. Immers onze omgeving is er vol van. De atmospheer en ons voedsel is er nooit vrij van. 't Is maar de kwestie, idndt dit aanwezige zaad een w& l _ toebereiden akker, waar het opschiet en vrucht voortbrengt, of is het als 't .zaad, dat op de steenrots' wordt gezaaid? M. a. w., bij den eenen persoon is er gelegenheid, dat de bacteriën ontkiemen en .ziekte verwekken, Ijij den ander worden zij gedood.

Wij allen staan .dus. ten allen tijde aan veel gevaar bloot, zonder dit te zien of te vermoeden. Een gezond lichaam en eene gezonde levenswijze is de beste beschutting tegen dat gevaar.

Wariri'ee'T men besrriëtting ijiderdaaa .zoo vreeselijk moest vreezeri, waren de doktoren wel de meest gevaarlijke' individuen. Immers .zij bezoeken èn besmettelijke «ièkén, en daam-a andere 'zieken, d. z. menschen met minder weerstandsvermogen en ontsmetting van een dokter, na een bezoek aan-iemand die aan een besmettelijke ziekte lijdt, is vrijwel illusoir, lean .zich hoogstens bepalen tot ontsmetting der handen, doch niet van de kleeding.

Indien besmetting inderdaad zoo vreeselijk te vreezen was, moest men een besmet huisgezin , sequestreeren •— inmetselen met een wacht voor de deur, die belette, dat iemand uit-oif inging..

De besmetting, die men - vreezen mo'et, zit lo. in drinkwater; 20-.. in melk; So. in en aan den zieke persoonlijk en - Rfiordt overgebracht dopr contact.

Overbrengen aan derden is wel mojgelijk, doch zeer klein. Waar pien dus practisch het eene afdoende verzuimt en de omgeving van den besmettelijken zieke - vrij in en uit Iaat gaan, toelaat in tram, werkplaats, ja overaj, zie ik geen enkele reden, waarom men het kerkgaan zo'u verbieden of afraden.

Het slot van dit artikel behandelt dan d© Icwestie der avondmaalbekertjes in de gestichten en daarbuiten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juni 1921

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juni 1921

De Reformatie | 8 Pagina's