Mijn Liefste.
Dat is de stem mijns Liefsten; ziet Hem, Hij Icomt, springende op de bergen, liuppelende op de heuvelen! Hooglied 2 ; 8.
Behoeven wij ooit te vragen, waarover wij met elkander spreken zullen, mijn ziel?
Als ik dicht bij u mag leven, wat hebben we dan oneindig rijke stof voor fluistergesprekken.
En toch is er ook maar één onderwerp, dat ons alleen aantrekt.
Het is eigenlijk geen onderwerp, maar een Voorwerp, een Persoon.
Wij dwalen af, wij verstaan elkanders fluisteringen niet, wanneer wij het niet hebben over Hem.
Over heel de wereld, over al wat adem heeft, kïinnen wij ons met elka, nder ondeAouden, , als let maar met Hem in verband staat; als Hij die wereld maar draagt ook voor ons bewustzijn; als wij lalles maar zien, liggend aan Zijn voeten.
Miaar de heerlijkste momenten, die wij samen doorleven kunnen, zijn wel deze, dat alles uit ons oog verdwijnt en dat wij niemand zien, dan Hem, onzen Jezus alleen.
O, dat gebeurt niet zoo dikwijls.
Tusschen Hem'en ons zijn nog zooveel wolkeir en donkeitieid.
Een enkele maal echter scheurt weleens de hemel.
Dan zien wij Jezus, met eer en heerlijkheid gekroond.
Dan zien wij Hern ook veel dichter bij. Dan zit gij, o ziel, als een Maria aa.n Zijn voeten. f
En gij luistert en onder het luisteren houdt gij den adem in.
En ik luister en ik kan bijna geen adem hlalen van ontroering, als ik u als de zephyr zoo zlacht Hem. h, oor aanspreken: mijn Liefste!
Zijt gij het, mijn ziel, zijt gij het werkelijk', die daarmee u tot Jezus richt.
Hoe durft gij!
Gij waart steeds zoo beschroomd.
Gij riept zóó voortdurend: „zie mij niet ^ian, dat ik zwartachtig ben, want Uw zon heeft mij beschenen", dat het was, als wildet gij Hem daaxmee op een afstand houden.
Als wildet gij betuigen: Heere, ik ben het niet waardig, dat Gij tot mij zoudt inkomen.
En nu Iheet het opeens: mijn Liefste? Doch ik begrijp u.
Jezus liet zich door uw bede om verre van u te blijven niet weerhouden. Hij wilde bij u zijn.
Gij hoordet Zijn • zilveren geluid.
En toen klon'lc het spontaan: dat is de stem mijns Liefsten.
Misschien schrokt gij wel, toen het uw mond was ontvallen.
Maar het is er uit.
En het blijft gesproken.
O ziel, hoe zalig, dat gij dien naam kondt lispelen. Mij dunkt, zoo moet de Magdaleensche eens haar „Rabbouni" hebben gesnikt.
Val neder, o ziel, als aan Zijn voeten.
De-vrouwe van Magdalena heeft over haar , , Rabbouni" nooit berouw gehad, hebt gij het dan ook niet over uw „mijn Liefste".
Ik ben zoo blij, ik ben zoo verrukt, da, t ik het gehoord heb.
Ik zal het nooit vergeten, al word ik nog zoo o ad. : <
Ja, ik wensch het nog eens te hooren en nog eens en nog vele, vele malen.
Voor Jezus moogt gij u vrij uiten.
Tegenover Hem behoeft gij geen enkel voorbehoud te maken.
Springt op van vreugd en juicht, gij, die in het stof woont: mijn ziel heeft gezegd: mijir Liefste!
Maar wat roep ik daar getuigen bij ?
Als de menschen, als de broeders komen, om te zien wa.t er geschied is, zou ik het dan wagen er openlijk voor uit te komen: mijn ziel heeft gezegd: mijn Liefste?
Ik aarzel.
En mijn aarzeling wordt grooter.
Het 'hooge woord komt over mijn lippen niet. Is dit zonde van mij?
En dan herinner ik mij hoe Paulus tot Corinthiërs sclireef, dat hij niets onder hen wenschte te weten dan Jezus Christus en dien gekruist.
Hij schreef niet: mijn Liefste en dien gekruist.
En nu voel ik het zóó: ik mag en moet belijden, da.t Hij mijn Heiland is. Dat sluit alles in, ook dat Hij uw Liefste is, o mijn ziel. Maai ik moet dat niet te veel tegenover anderen onder woorden brengen.
Ik moet dat bewaren als het geheim van onzen ouderlingen omgang, in de stilte, als alleen |de koeltjes van Gods goedertierenheid ruischen, als we gezeten zijn in den tuin van den eeuwigen Hovenier.
Dan vertelt gij mij van de stem uws Liefsten. Uan peinzen we daarover.
Dan wek ik' opeens u op: loof den Heere, mijn ziel en al wat binnen is. Zijn heiligen Naam. Mijn Liefste.
Die naam is te teer voor het verkeer onder de menschen.
Daarom zullen wij er zuinig mee zijn naar buiten. Maar des te kwistiger naar binnen.
Toch kunnen er gevallen zijn, dat ijk' |dat geheim tusschen ons aan anderen moet openbaren. Wat deed de heilige Paulus, toen zijn recht om den apostelnaam te dragen, werd betwist, toen zijn kindschap werd aangevallen ?
Verdedigde hij er zioh niet mee, da, t hij niet meer leefde, maai Christus leefde in hem en voegde hij er niet aan toe „die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven"?
Zie, als er zijn, die mij mijh deel aan Ciiiristus willen rooven, dan kan ik' mij niet inhouden, dan moet ik aan ons zoet geheim openbaarheid geven, dan zal ik met een brandend hart er van gewagen, dat Hij mijn ziel, en dat gij, o mijn ziel. Hem hebt liefgehad en Hem liefhebben zult tot in eeuwigheid.
En ook als daar een Belialsman k'omt, die mijn' Heiland in Zijn eer wil korten, als daar met zwaren Stap 'Golia.tix aandreunt en mijn Heere Jezus hoont, dan zal ik het uitschreeuwen: blijft af van den Heilige, want Hij is de Liefste mijner - ziel.
Miaar ik scSïreeuw ''éaÈ niet • zoo • vaak uit. Wordt dan in den tegenwoordigen tijd uw Liefste niet gesmaad, wordt Hij niet gehoond?
O , ziel, ik weet niet, waar ik mij versteken, hoe ik mij schamen moet.
Uw Liefste wordt gruwelijk onteerd, gruwelijker dan ooit te voren en ik houd mij stil, het heeft den schijn alsof ik er niet om geef.
Zij willen uw Liefste andermaal kruisigen en openlijk te schande mafcen en ik verroer ruij schier niet, mijn protest klinkt zoo zwak, ik wil er de behaaglijkheid des levens niet door laten storen. Ziel, o ziel, wat ben ik schuldig!
Laat ons toch spoedig de eenzaanaheid zoeken. Laten wij ons buigen over het Woord.
Misschien brengt de Geest contact aan.
Misschien — o ik hoop het — moogt gij mij dan weer waarschuwen: dat is de stem mijns Liefsten.
Dan zal ik mij voor Hem nederwerpen.
Dan zal ik steunen: Liefste mijner ziel, ik voel mij koud noch heet, ik geloof, dat ik een lauwe Laodiceeër ben, maar o, spuw mij tocih niet uit Uw mond.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1923
De Reformatie | 8 Pagina's