GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Petrus van Mastrlcbt over bet spreken van de slang.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Petrus van Mastrlcbt over bet spreken van de slang.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

III. (Slot.)

Niet alleen is de geciteerde passage uit Mastrichts dogmatiek van belang, om daaruit de dwalingen van een rationalist als Bekker ten opzichte van het spreken vafl de slang te leeren kennen, maar ook om de wijze, waarop hü de letterlijke opvatting van dit verhaal verdedigt.

Hij redeneert niet, zooals apologeten nog al eens dikwijls doen: voor het één is minstens evenveel te zeggen als voor het ander.

Maar hij gevoelt, dat aan dit rationalisme geen voet mag worden gegeven.

Hij is er dan ook niet toe geneigd om iets in het midden te laten of een andere meening voor toelaatbaar te verklaren.

Integendeel spreekt hij zoo beslist mogelijk van zich af.

Dat kon van een man als Petrus van Mastrieht, den eminenten 'opvolger van den grooten Voetius, ook niet anders verwacht worden.

Met Bernhardinus de Moor was hij de voornaamste theoloog uit het tijdperk van nabloei der Gereformeerde theologie hier te lande.

Tegenover de tientallen, die voor de halfheid kozen, hield hij voet bij de Gereformeerde waarheid.

Waar dan de omstandigheden, waaronder hij leefde, in meer dan één opzicht overeenkomen met de huidige, loont het alleszins de moeite naar hem te luisteren.

Niet — men versta ons wel — alsof wij zijn verdediging in alle punten tot de onze zouden willen maken.

Tegenover de bedenkingen van het rationalisme ZUD meer oplossingen mogelijk dan die ééne, welke hij voorstond.

Men wordt hier geplaatst voor een ware l'embarras des solutions, zoodat men soms spreken moet: kies maai uit; 't kan dus geweest zijn, doch ook zóó; maar in ieder geval drijft het rationalisme ons niet in het nauw.

Uit de beantwoording van Petrus van Mastrieht Wijs'' dat hij de mogelijkheid openlaat, dat er meer slangen i» het Paradijs geweest zijn, doch dat, hoe dit ook zij, de

bepaalde slang, waarvan in Gen. 3 sprake is, de slang der verleiding in dien tijd alle andere dieren in listigheid overtrof. Als Balthasar Bekker van een ander gevoelen is, moet hij dat waarmaken. Kordaat heet het: er moge thans een soort slangen zijn, die in listigheid ijoor andere dieren overtroffen wordt, maar dat er een dier geweest is, dat in dien tijd die slang in listigheid overtroffen "heeft, laat Bekker dat aautoonon en bewijzen".

Mag dezelfde niet worden verwacht van den heer Van der Horst uit de „Overtoomsche Kerkbode" en anderen, overtroffen heeft, laat Bekker dat aantoonen en benemen: onbewust, opwarmen?

Merkwaardig is ook Mastrichts antwoord op de tegenwerping: maar Satan kon toch wel op een andere manier de vrouw verleid hebben dan door een hoorbare stem? Gesteld — zoo zegt hij ongeveer — dat Satan dit kon en dat hij omslachtig en dwaas bij de verleiding is te werk gegaan, dan zou dit van den „zotten, dwazen Satan" nog niet te verwonderen zijn.

Een snedig antwoord, zeer zeker. Bij al zijn sluwheid is Satan toch dwaas. Of was heel zijn opstand tegen God niet dwaas? Kon hij niet van te voren zien, dat die toch niet gelukken zou?

Wij zullen Mastrichts apologie niet verder analyseeren, ofschoon dat stellig geen verloren arbeid zou zijn. Maar wij moeten ervan afzien, omdat wij onze plaatsruimte nog voor andere dingen hebben te besteden en wij nog enkele zaken gaarne willen bespreken vóór de Synode.

Hadden wij ruimte en tijd, wij zouden ook nog andere Gereformeerde theologen over deze materie het woord gunnen.

Men zou zien, dat er in de bedenkingen, welke men thans tegen het spreken van de slang aanvoert, niets nieuws schuilt en tevens, dat de echt Gereformeerde theologen in deze van geen schipperen wilden weten.

Doch voorshands meenen wij met het aangehaalde uit Petrus van Mastrieht te kunnen volstaan.

Het zal uit dit alles duidelijk zijn, dat deze dingen niet zijn te herleiden tot een verschil in uitlegging van Genesis 3.

Men komt hier in aanraking met demeestkardinale dogmatische kwesties.

Daarom is Genesis 3 altijd het mikpunt van het rationalisme geweest.

Prof. Bavinck schrijft terecht (Dogm. " III bl. 205):

„Principieel bevat Gen. 3 heel de historie der menschheid, alle wegen Gods tot redding van het verlorene en tot overwinning der zonde. Zakelijk is hier het gansche Evangelie, heel het verbond der genade aanwezig. Al het volgende is ontwikkeling van wat thans als kiem reeds geplant is".

Indien hier alleen het Schriftgezag in het geding was, zou het daarom aUeen reeds een levenslangen strijd waard zijn.

Maar er zit nog veel meer aan vast.

In welke gedaante het Rationalisme zich dan ook aan ons vertoone, wij kunnen niet gedoogen, dat het aan Genesis 3 tornt.

Het Rationalistiscbe Gevaar.

Het valt kwalijk meer te ontkennen: onze kerken worden bedreigd door het Rationalistische Gevaar. Do toestand wordt ernstiger, dan 'hij zich eerst liet aanzien.

Gaven in • eerster instantie slechts bladen van de overzijde een uitlegging aan de kwestie-Geelkerken, welke door rationalistische tendenzen werd beheerscht en wisten zij meer omtrent de eigenlijke strekking van deze kwestie mede te deelen dan de meest ingewijde voor zijn rekening kon nemen, sinds verschenen ook in blad en brochure van Gereformeerde zijde publikaties, waarover voor den kenner rationalistische tinten spelen.

Siet gaarne zouden wij zoovier gaan te beweren, dat het rationalisme onze kerken reeds is binnengeslopen.

En allerminst zouden wij de meening durven uiten, dat er zijn, die onder Gereformeerden naam welbewust het rationalisme aanhangen en propageeren.

Veeleer nemen wij aan, dat de verzekering door die publicisten gegeven, dat zij aan 'de waarde i'a-n Schrift en belijdenis - in geen enkel opzicht wenschen ^e kort te doen, door hen oprecht is gemeend.

Maar daartegenover staat de les der historie, dat men in vroeger eeuwen wel meer "m. ernst heeft gemeend van rationalistische smetten vrij te zijn, terwijl achteraf bleek, dat die smetten wel degelijk kleefden.

Wij willen niemand beschuldigen 'e voeden. rationalisme

Wij willen in het geheel niet beschuldigen.

Wij willen slechts waarschuwen.

Maar dan ook waarschuwen, liet luider stem. dringend eai "als

Waarschuwen om toch tegen het Rationa, listische bevaar op zijn hoede te zijn.

Jin die waarschuwing richten we ~dan allereerst 'egen bedoelde publicisten.

WIJ wezen er reeds eer op, dat er zijn, die met „*f, J'? k'^in.g tot het spreken der slang zich van dezelfde argumenten als de rationalist Bekker hedienen.

"IJ zouden nog andere versdhiikiselen «oemen. • kunnen

Zee draagt b.v. de brochure van Voxesylvis de «uiclehjke sporen, dat aan het Rationalistisdie Ge-^1' geen voldoende weerstand is gobodien;

Wij kunnen er niet aan denken de heele bro^ chure te ontleden, ofschoon bijna op, iedere bladzijde zulke sporen zich laten aanwijlzen.

Wij kiezen er één passage uit.

Op blz. 10 en 11 leest men: Gen. 2:21 en 22. En de Heere God deed een' diepen slaapt , op Adam vallen en hij sliep en Hij' nam een uit zijn ribben en sloot haai-plaats toe' met vleesch. En de Heere God bouwde de ribbe, die Hij uit demi mensch genomen had, to't een vrouw en bracht haar tot den mensch. — Tan wat hier verhaald wordt kan ik mij geen adaequate voorstelling vormen. Wanneer ik alle uitdrukkingen letterlijk neem, dan krijg ik een voorstelling, die voor mijn bewustzijn zeer menschelijk is, ja, wanneer ik de scheppingsverhalen van oude volken naga, mij mythologisch aandoet. Maar dit versta ik uit deze verzen en deze hoogst-belangrijke gedachte is er mij' duidelijk in, dat niet, de menschheid uit twee individuen, man en vrouw, die afzonderlijk geschapen zouden zijn, ontstaan is, maar, dat de Heere God de menschheid heeft doen ontstaan uit één enkel principe, dat Hij namelijk door zijn almachtige kracht den eersten mensch heeft voortgebracht en uit dien eersten mensch de vrouw heeft geschapen en daarmede 't geheel menschelijke geslacht uit één principe, niet uit twee ontwikkeld is. De menschheid is dus een eenheid in den volstrekten zin des woords. Dat leert Gen. 2:21 en 22 ons duidelijk".

Wat heeft de pseudonyme schrijver dus tegen de letterlijke opvatting van Gen. 2:21 en 22 ? Drieërlei:

lo. h ij k an e r z i c h g een a d a e q u a t e V o o r-s telling van vormen.

2o. hij zou een voorstelling krijgen, Idie voor z ij n b e w u s t z ij n zeer m e n s c h e 1 ij k is. 3o. deze voorstelling zou hemmythologisch aandoen.

De maatstaf, welke hij ter beoordeeling aanlegt, is dus zijn rede, zijn ratio. Het gaat hier om een adaequate voorstelling, het draait om zijn bewustzijn, hij wordt beïnvloed door de vergelijkende godsdienstwetenschap.

Pas diezelfde methode nu eens toe op dè heilsfeiten b.v. op de bovennatuurlijke ontvangenis en geboorte van Christus. Hegen "de letterlijke opvatting daarA'an kan ook fjorden ingebracht:

lO'. ik kan er mij geen adaequate voorstelling van vormen. Dat heeft men van ratio^ nalistischen kant, zij het met een beetje anderei woorden, reeds uit den treure beweerd.

2o. ik krijg er een voorstelling door, die voor mijn bewustzijn zeer menschelijk is. Niet gaarne zou ik hier herhalen de profane uitdrukkingen, door het rationalisme hier gebezigd. De Heilige Geest, die on, ze Heere Jezus Christus in den schoot van Maria verwekte, werd er schandelijk door gelasterd.

3o. deze voorstelling doet mij mythologisoh aan. Ook hier toch wist het rationalisme met behulp van de „vergelijkende godsdiensthistorie'' parallellen in de mythen der heidensche volken aan te duiden.

Behoef ik duidelijkheidshalVe nog te verzekeren, dat Voxesylvis zelf deze konsekwentie niet trekt?

Maar zijn methode van Schriftverklaring leidt ertoe.

Wanneer die op de heele Schrift wordt toegepast, houden we Van de groote feiten en waarheden van het Christendom niets meer over.

Te zeggen, dat die methode gevaren met zich brengt, is veel te zwak.

Zij moet alsdoorendoorrationalistisch worden veroordeeld.

Zij is moordend voor het Christelijk Geloof.

Of onder „Voxesylvis" naar verluidt een vooraanstaand Gereformeerd theoloog zich verbergt, dan of, naar wij liever aannemen, een amateur-theoloog zich daarachter verschuilt, doet niets ter zake.

Wij bidden den God der Openbaring, dat Hij de schellen van zijn oogen doe vallen en 'hem doe zien de rationalistische strikken, waarin hij verward is.

Maar wij hopen ook, dat men nu algemeen in onze kerken zal inzien, waartoe men vervallen kan, ja waartoe men konsekwent genomen vervallen moet als men de letterlijke opvatting van deze historische gegevens loslaat.

Sommigen in de gemeente toonen zich in deze dagen te goed van vertrouwen.

Zij meenen, dat, wanneer iemand maar vooropzet, dat hij de geheele Schrift houdt voor het geïnspireerde Woord van God, de wissel opi veihg staat. Wat dan voorts omtrent bijzonderheden wordt beweerd, laten zij met een gerust hart passeeren.

Maar zij bedriegen zich.

Dat uitgangspunt vast te stellen is niet genoeg.

Uit de verklaring van de bijzonderheden zal moeten blijken, of iemand dat uitgangspunt wel getrouw blijft.

De geschiedenis maakt ons o zoo voorzichtig.

Hoe dikwijls is het niet voorgekomen, dat de dwaling het groote uitgangspunt wel onaangetast liet, maar bij verschillende bijzonderheden der Schrift vreemde beginselen in actie zette, , welke werkten en doorwerkten, totdat eindelijk ook het uitgangspunt moest worden prijsgegeven?

De dwaling belt maar zelden aan 3e voorübur aan.

Meestal sluipt zij binnen door de achterdeui', wanneer die op een kier staat of klimt door een zijraam, dat zij opschuift of laiat zich door het dakvenster naar beneden zakken.

Ook vergete men niet, dat het rationalisme zich in verschillende vormen voordoet.

Het treedt heusch niet altijd bruut op; en stelt waarlijk niet als eersten eisch: de openbaring moet onttroond en de ratio, de rede moet den schepter overnemen.

Het handelde niet zelden als de majordomus ten tijde van de rois faineants, die dien koning in naam koning liet, ja hem zelfs met grooter eer overlaadde en met meer pluimstrijkerijen omringde dan ooit te voren, maar in werkelijkheid zelf de teugels van het bewind voerde.

Het rationalisme hulde glch ook meermalen in den mantel van de mystiek.

Men denke aan de leerrijke historie van Piëtisme. het

Wat konden de Piëtisten heerlijk spreken oVer de levende gemeenschap met Jezus Christus!

Doch wat was het einde?

Dat het Piëtisme omsloeg in rationalisme.

Het rationalisme heeft er ook een voorliefde voor zijn dwalingen in te, geiden met het imponeerenda woord: in naarh der Wetensdhap!

In naam der Natuurwetenschap!

In naam der Godsdienstwetenschap; !

Volgen we dan ivet de politiek, welke aan den struisvogel wordt 'toegeschreven.

Wij zullen pv ons ^el Voor wachten te scheppen. gevaren

Maar als iets uit de laatste weken duidelijk is geworden, is het wel dit: het Rationalistische Gevaar bedreigt ons.

Of en in hoever het onze kerken reeds is binnengedrongen, kunnen we niet beoordeelen.

Doch in elk geval ligt het voor haar poorten.

Caveant Fideles Refoirmati!

Dat de Gereformeerde gelooyigen op "hun hoede zijn!

-^ Ook een Juridisch Gevaar?

I.

Zelden werd er in onze kerken een procedure gevoerd, waartegen van de ééne zijde der betrokken partijen geen bezwaren werden ingebracht.

En in den regel vond deze partij ook steun bijl een groep van personen, die er niet direkt in waren gemoeid. v

In dat opzicht geeft de zaak-Geelkerken dan ook niets bijzonders te aanschouwen.

Iets ongewoner is het, dat ook juristen zich in deze kwestie mengden, zooals thans is geschied.

Maar geheel op zichzelf staat ook dit niet.

De historie levert daarvan nog andere voorbeelden.

Misschien bestaat hierin wel het meest exoeptio> neele van het .geval, dat de juridische bezwaren weerklank vonden bij zulken, die geacht mogen worden materieel anders georiënteerd te zijn dan zij, die zich als pleitbezorgers van Dr Geelkerken op wei-pen.

Doch zelfs hiervoor zouden wël parallelle verschijnselen uit de geschiedenis onzer kerken zijn op te diepen.

"Wie zich nu de lessen 'der historie ten itattè maakt, vindt geen reden om zich bijzonder bezorgd te maken.

Gewoonlijk toch vielen zulke bezwaren weg als de zaak eenmaal was beslist.

Hoeveel aanmerkingen men ook op ons kerkrecht en onze kerkenorde had gemaakt, na afloop van de procedure verstomden de klachten.

Wij hebben hoop, dat dit ook nu zoo zal gaan.

Daarom vinden wij geen vjjjheid te spreken van een Juridisch Gevaar, a; ls zou dit ons evenzeer bedreigen als het Rationalistische Gevaar.

De argumenten, tegen den gang van de kerkelijke procedure in het gelid gebracht, maken daarvoor al te zeer den indruk .gelegenheidsargumenten te zijn.

Bij andere procedures van gelijke strekking werden ze niet of althans giinder krachtig vernomen.

Dat men nu in een bepaald geval, ten behoeve van een bepaald persoon een rfieuw kerkrecht zou gaan invoeren, stuit al te zeer af op den nuohteren zin van ons jfi-ereformeerde volk.

Want indien men aan de geoppterde bezwaren zou willen tegemoetkomen, zou men met niets minder dan een fonkelnieuw kerkrecht kunnen volstaan.

Geheel andere kerkrechtelijke beginselen zouden in een kerkenorfe moeten worden belichaamd, die dan de plaats van de thans geldende kerkenorde zou moeten jnnemen.

Dat dit zou gebeuren, is voorloopig althans ondenkbaar.

Vandaar, dat wij hieraan niet al te breede aandacht mogen schenken.

Evenwel, tusschen niet al te breede aandacht schenken en negeeren liggen tal van tusschenpaden.

Waar we dan, .om den ernst, waarmee de argumenten tegen de in gang zijnde kerkeujte procedure worden te berde gebradht, aan negeeren niet

mogen denken^ hebbea wij één van die tusschenpaden te bewandelen.

Een reden om luid te waarscbawen, gelijk tegen het Rationalistische Gevaar, achten wij hier niet aanwezig.

De bespreking kan zich kenmerken door konsekwent volgehouden kalmte.

Heeft men van juridisohe zijde niet steeds die kalmte in acht genomen, zoo kan dit voor ons slechts een aansporing zijn om te trachten de discussie in rustiger sfeer terug te leiden.

Al aanstonds willen wij dan beginnen met uit den weg te ruimen een misverstand, dat mogelijk rijzen zou.

Wanneer wij spraken over bezwaren van juridische zijde, dan willen wij er geenszins kritiek op oefenen, dat enkele Gereformeerde juristen zidi met het geval bemoeiden.

Hun belangstelling in kerkelijke zaken kan ons niet anders dan aangenaam zijn.

Als leden eener Gereformeerde Kerk hebben zij evenzeer recht van meespreken als wie ook.

Men wachte er zich dan o^ok wel voor hen toe te voegen, dat de schoeittnaker zich moet houden bij zijn leest. \

Alleen veroorloven wij ons deze opmerking, dat wij hun, waar het het k e r k e 1 ij k en niet het w e r e 1 d 1 ij k recht betreft, geen gezag mogen toekennen boven anderen.

De jurist van „De Rotterdammer" deed in dichterlijken trant de opwekking hooren: „Houdt uw juristen in eere, o Nederland!"

Welnu, ten onzen opzidhte kan hij gerust zijn.

Wij hopen onze juristen niet minder in eere te ho'uden dan onze medici, onze literatoren, önzie onderwijzers, enz.

Wij dingen echter niets op hun eere af, wanneer wij hen op kerkelijk gebied niet als autoriteiten beschouwen, enkel en alleen omdat zij juristen zijn.

Het zo'U zelfs kunnen, dat zij wegens den juridischen plooi, welke allengs hun denken mocht hebben verkregen, meer in zichzelf hebben te overwinnen om objektief over kerkrechtelijke aangelegenheden te kurmen oordeelen dan anderen, die in ontwikkeling ver beneden hen staan.

Specialiteit te zijn brengt soms het nadeel mee, dat men andersoortige gevallen voor één van die soorten, waarvan men zelf studie heeft gemaakt, aanziet.

Heeft niet dikwijls een 'hart-speoialiteit een zenuwpatiënt „voor een hartlijder versleten?

Daarom moeten, dunkt ons, vooral juristen, wanneer zij zich op het gebied van het kerkrecht bewegen, met hun konklusies niet al te haastig zijn, maar op voortdurende zelfciontróle bedacht zijn.

Overigens is het ook ver van ons, dat wij alle juristen in deze over één kam zouden willen scheren.

De een kan gemakkelijker buiten zijta. specialiteitsbewustzijn treden dan de andter.

Dit hangt alles af van de psychigche konstruktie.

Maar daarmede laten wij ons niet in.

Wij voeden de hoop; , hiermee alle mogelijk misverstand den toegang te hebben belet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Petrus van Mastrlcbt over bet spreken van de slang.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's