GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gonclusiën van het Rapport der Kerkrecbtelijke Commissie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gonclusiën van het Rapport der Kerkrecbtelijke Commissie.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Slot.)

16e. dat het evenmin juist is, dat de Classis, wAAe ze zelf zulke vragen stellen, eerst het onderteekeningsformulier in werking zou moeten stellen, om daaraan deze bevoegdheid te ontleenen, aangezien:

a. deze bevoegdheid niet aan het onderteeifceningsformulier is ontleend, dat alleen de schriftelijke verbintenis der Dienaren des Woords inhoudt, dat zij desgevraagd een nadere verklaring van hun gevoelen aangaande eenig stuk der leer zullen geven, maar jure suo aan elke kerkelijke vergadering toekomt, en dan ook steeds in de Kerk, nog vóór dit onderteekeningsformuher besbond, is uitgeoefend;

b. de door de Classis gestelde vraag ook niet vorderde een positieve verklaring van Dr Geelkerben's gevoelen, maar alleen een negatieve verklaring aangaande een feit, dat hem ten laste was gelegd en een kerkelijke vergadering, die over zulk een aanklacht te oordeelen heeft, zoodanig ^en vraag ook afgedacht van het onderteekeningsformulier, stellen ma? , ten einde over de al of niet gegrondheid dezer aanklacht te oordeelen;

17e. dat de Classis in deze moeilijke omstandighiedeia, toen Dr Geelkerken, daarbij gesteund door zijn Kerkeraad, weigerde de gevraagde verklaring af te leggen, volkomen gerechtigd was de hulp in te roepen van de Deputaten ad. art. 4S) K. O., aangezien deze Deputaten juist aangewezen worden om in voorvallende zaken aan de Classis de helpende hand te bieden, maar dat het met het oog op de zelfstandige taak dezer Deputaten wel wenschelijk v/are geweest, dat zij niet met de Deputaten der Classis één Commissie van Advies hadden gevormd;

18e. dat de Classis het recht had in zijn vergadering van 22 April 1925 op het advies der Deputaten ad Art. 49 van Dr Geelkerken in verband met de door hem gegeven verklaring van wat hij' predikte, een nadere verklaring van zün gevoelen te vragen, in den zin van het onderteefcemngsformulier, betreffende hetgeen in Gan. 1^-3 ons is medegedeeld; opdat blijken zou of zijn. gevoelen in overeenstemming was met de Belijdenisschrilten onzer Kerken, aangezien do zoogenaamde preekcoupure van Dr Geelkerken inderdaad uitlatingen bevat, welke redenen geven tot ernstige bedenking, will:

a. daarin een vergelijking wordt gemaakt tusschen den vorm van de openbaring aangaande den staat der rechtheid en dien van de openbaring aangaande den staat der heerlijkheid, die aanleiding gaf, om te vreezen, dat Dr Geelkerken aangaande het Schriftverhaal van Gen. 3 een opvatting voorstond, die duidelijke mededeelingen der Schrift zou vervagen tot uitdrukldngen van onzekere beteekenis en daardoor met het in art. 4 era 5 der Nederlandsche Geloofsbelüdenis beleden gezag der Heilige Schrift niet zou zijn overeen te brengen;

b. daarin een onderscheid wordt gemaakt tusschen datgene, waarvan uitdrukkelijk gezegd wordt, dat het is de goddelijke bekendmaking van een historisch feit, het feit van den zondeval, en de bizonderheden, waarvan dit niet wordt gezegd, maar alleen geconstateerd, dat er evenveel verklaringen van ziJn als geleerde uitleggers;

o. deze bedenking was versterkt door het feit, dat Dr Geelkerken in de vergaderingen der Classis van 18 Maart en 1 April 1925 geweigerd had, hoezeer daarop biji hem ook 189 werd aangedrongen, een verklaring te geven van zulk een aard, dat hö bovengenoemde bedenking had kunnen wegnemen-, terwijl hii daartoe (indien hetgeen gevreesd werd, niet in zijn bedoeling had gelegen) in do gegeven omstandigheden toch verplicht ware geweest" zoodat de Classis daarom genoegzameu grond, had te verklaren, dat de „gewichtige oorzaken van nadenken", waarvan het onderteekenin'.gsformuher spreekt (en waaronder naar het oordeel der Synode niet meer is te verstaan, dan dat het noodig was, „om van Dr Geelkerken nadere verklaring van zijn gevoelen te cisclien") aanwezig waren;

19e. dat de roorstelling, in verschillende protesten gegeven, alsof de Classis terwille van br. Marinus en diens aanklacht Dr Geelkerken suspect had verklaard en het onderteekeningsformulier in werking had gesteld ten einde hemte dwingen nadere verklai-ingen af te leggen, waaxuit zijn schuld of onschuld zou moeten blijken, daarom onjuist is, met de feiten in ijtrijd en berust op een geheel verkeerde voorstelling van wat het onderteekeningsformulier bedxjelt, aangezien:

a. de Classis de behandeling van de aanklacht van br. Marinus juist heeft geschorst, om duidelijk te doen uitkomen, dat het niet zijn aanklacht was, die de Classis „reden tot nadenken" gaf, maar de inhoud van de zoogenaamde preekcoupure ;

b. tegen deze „preekcoupure" geen aanklacht door br. Marinus was ingediend', maar de Classis zelf tot inzicht was gekomen, dat deze „preekcoupure" niet zonder bedenking vifas;

o .daarom ook niet gehandeld is in strijd met de vermaning door de Dordtsche Synode bü het onderteekeningsformulier gevoegd, dat „dit luet te verstaan zou zijn, alsof de prekanten daartoe altijd op een iegelijks believen gehouden waren, maar dan eerst als zij rechtvaardige oorzaken van suspicie zullen gegeven hebben, waarvan het oordeel zal staan aan de Kerkelijke vergadering", daar niet op believen van br. Marinus oi wien ook deze nadere verklaring van Dr Geelkerken is gevraagd, maar omdat de Kerkelijke vergadering zelf oordeelde, dat liiertoe rechtmatige oorzaaJc was;

d. het vragen van zulk efen nadere verklaring volstrekt niet zeggen wil, dat daaraan vooraf zou moeten gaan een suspeotverklaring van den predikant of zulk een suspect-verklaring zou opgesloten liggen in de daad zelf, daar - het ondertoekeJiingsformuUer hiervan met geen woord spreekt, zeU's het woord „verdenking" met opzet is weggelaten en vervangen door „nadenken" wat in het oud-HoUandsch een veel zachtere beteekenis heeft, en er alleen staat, dat voor het vragen van zulk een nadere verklaring gewichtige oorzaken van nadenken moeten zijn, welke oorzaken evenzeer in de omstandigheden als in de uitlatingen van den predilïant kunnen gelegen zjjn;

e. de Deputaten ad Art. 49 in hun advies aan de Classis •dan ook duidelijk verklaard hebben, dat zij, zonder ook maar in het minst Dr Geelkerken te beschuldigen, dat hij afwijkt van de belijdenis onzer Kerken of uit te gaan van de onderstelling, dat hü niet rechtziimig is, toch van oordeel waren, dat de door hem overgelegde „preekcoupure" rechtvaardige oorzaak van nadenken gaf" en de Classis geheel in overeenstemming met dit advies alleen als haar oordeel heeft uitgesproken, dat de door Dr Geelkerken gegeven ver--klaring van wat - hfl predikte „rechtvaardige oorzaak van nadenken" gaf, zoodat van een suspect-verklaring van Dr Geelkerken geen sprake is geweest;

20e. dat dientengevolge aan Jiet verzoek van Dr Geelkerken en den Kerkeraad van Amsterdam-Zuid om de „suspectverklaring" van Dr Geelkerken te niet te doen en hem in zijn voUe eere te herstellen, niet voldaan ..kan worden, » daar de Synode niet veraietigen kan wat nooit heeft plaaè' gevonden en van een herstel in zijn eere als predikant geen sprake kan wezen, waar deze eere hem nooit ontnomen is;

21e. dat ook de bezwaren, door Dr Gieelkerken en den Kerkeraad van Amsterdam-Zuid aangevoerd tegen do besluiten dor Classis Amsterdam, dd. 22 April enz., om aan te toonen, dat deze besluiten in strüd waren met het onderteekeningsformuUer aangezien a. de door hem overgelegde „preek-coupure" geen gewichtige oorzaken van nadenken gaf; b. de gevraagde verklaring van gevoelen niet noodig was tot behouding van de eenigheid en zuiverheid der leer en c. de gestelde vragen ook niet betroffen eenig „stuk der leer" maar alleen exegetische \iTaagstukken in verband met de bijzonderheden uit het Paradijsverhaal, niet juist zijn omdat quod ad a. de Synode reeds als haar oordeel heeft uitgesproken, dat de preok-coupure wel gewichtige oorzaken tot nadenken gaf;

quod ad b. de gevra.-tgde nadere verklaring wel noodzakelijk was, om de eenigheid en zuiverheid der leer te bewaren, daar het hier ging, om eiken twijfel weg te nemen of hetgeen Dr Geelkerken leerde, wel in overeenstemming was met Arü. 4 en 5 onzer Belijdenis;

Oud ad o. het hier niet ging om enkele - esegletisohe moeilU'kheden bij het Paradijsverhaal, maar wel liierom, of de bijzonderheden, die de H. Schrift ons in dit Paradijsverhaal meedeelt, door Dr Geelkerken ten volle als historische feiten werden aanvaard in dien zin, zooals de Schrift ons deze feiten klaarblijkelijk bedoelt voor te stellen, en dit wel degelijk het gezag raakt van de H. Schrift, zooals dit in onze Belijdenis Art. 4 en 5 wordt beleden:

22e. dat daarom de Part. Synode van Noord-Holland terecht deze protesten voor niet gegrond heeft verklaard;

23e. dat echter laachtens het onderteekeningsformulier Dr Geelkerken, toen hjj zich bezwaard gevoelde over deze besluiten der Classis Amsterdam formeel het recht had in appèl te gaan bij de meerdere vergaderingen en staande dit appèl gehouden was, eerst als de Particuliere Synode uitspraak gedaan had, zich daarnaar te reguleeren, zoodat de straf, waarvan in dit onderteekeningsformulier gewag wordt gemaakt, wanneer een predikant weigert de gevorderde verklaring af te leggen, n.I. het ipso facto gesuspendeerd! worden, in geval van appèl eerst intreedt, wanneer do Particiüiere Synode over zijn bezwaar uitspraak heeft gedaan en hij dus nog weigeren zou naar deze uitspraak der Part. Synode zich te reguleeren, weshalve de Classis Amst-erdam, toen Dr Geelkerken biji de Part. Synode in appèl was gegaan, ook juister zou gehandeld hebben met eerst do uitspraak dezer Synode af te wachten en zij-ook niet bevoegd zou geweest ziJn, hangend© dit appèl, Dr Geelkerken ipso facto van zijn dienst gesuspendeerd te verklaren, omdat liij weigerde op de hem gestelde vragen een naar het oordeel der Classis voldoend antwoord te geven;

24e. dat echter het bezwaar van Dr Geelkerken, dat hij door de nadere verklaring 5ian de Classis, toegezonden 16 Juni 1925, aan dan eisch van het onderteekeningsformulier voldaan had en de Classis niet het recht had hem bovendien nog schriftelijk of mondeling vragen te stellen en daarop een categorisch antwoord te verlangen, ongegrond is, aangezien elke kerkelijke vergadering, die volgens het onderteekeningsformulier van een Dienaar des Woords een nadere ver-klaring van zijn gevoelen vraagt, dit doen mag in den vorm van •hem bepaalde vragen te stellen een schriftelijk of mondeling antwoord op deze vragen mag eischen en ziJ-ook te beoordeelen heeft of de antwoorden op deze vragen voldoende zijn:

25e. dat evenmin gegrond is het bezwaar, zoowel door Dr Geelkerken als door den Kerkeraad van Amsterdam-Zuid ingebracht tegen het zoogenaamd citatiereohf, waarvan de Classis Amsterdam tegenover Dr Geelkerken gebruik heeft gemaakt om hem mondeling te ondervragen, welk citatic-

recht als zoodanig betwist wordt, aangezien in de Kerkenordening hiervan niet wordt gesproken, terwijl bovendien als bezwaar wordt aangevoerd, dat niet de Classis zelf maar een Commissie Dr Geelkerken citeerde; wat het eerstgenoemde bezwaar betreft, spreekt de Synode uit, dat al wordt het citatierecht niet uitdrukkelijk in de Kerkenorde genoemd, het recht eener Kerkelijke vergadering om een gemeentelid of predikant te ontbieden om voor haar te verschenen, watmeer zij met hem te handelen heeft, naar Gereformeerd Kerkrecht niet betwijfeld mag worden, gegrond is in de macht door Christus aan Zijne Kerk gegeven om orde en tucht te handhaven (Matth. 16:19; 18:17, 18; Hand. 15:28; 1 Cor. 5:4), in den loop der tijden altoos is uitgeoefend en ondersteld is of uitgesproken wordt in de Wezelscie Artikelen Hoofdstuk VIII en vr. 85 van den Catechismus ; en dat naar kerkelijk recht zulk een citatie bij weigering van den geciteerde om te komen of bij' zijn wegblijven tot driemaal toe moet herhaald worden om te ikunnea constateeren of deze weigering uit hardnekkigheid of wederspannigheid voortkomt; dat wel de vorm en toon, waai-op iemand een oproeping in den vorm van een verzoek om te verschijnen ontvangt altoos beantwoorden moet aan den cisch der broederhjke liefde, maar dat, ook al geschiedt daarom zulk een oproeping in den vorm van een verzoek om te verschijnen, het den geroepene niet vrijstaat al dan niet te verschijnen, aangezien de Kerk zulk§ eischt met autoriteit; en wat het tweede bezwaar betreft, dat, al is een commissie geen kerkeUj'ke vergadering in den eigenlijken zin des woords, zij, toch de bevoegdheid bezit, wanneer zij: aartoe door een kerkelijke vergadering gemandateerd is, een predikant voor zich te ontbieden, opdat hijt zich nader verklare over zijn gevoelen; dat echter de w ij z e waarop de Classicale commissie van dit citatierecht gebruik heeft gemaakt wel geschikt was den geciteerde noodeloos te prikkelen, al verdient evenzeer afkeuring de hooge toon, waarop Dr Geelkerken in zijn schrijven van 25 Sept. 1925 daarop geantwoord heeft;

26e. wat Jiet bezwaar betreft, dat het met het oog op een onpartijdig onderzoek en beoordeeling van de protesten door Dr Geelkerken en den Kerkeraad van Amsterdam-Zuid b$ de Particuliere Synode van Noord-Holland ingediend tegen de handelingen der Classis Amsterdam en der Deputaten van Art. 49 K. O. afkeuring verdient, dat de Part. Synode in de commissie, die haar van prae-advies moest dienen, twee predikanten benoemde, die reeds vroeger het onderzoek bü de Classis geleid hadden, oordeelt de Synode, dat de Part. Synode juister had gehandeld indien ze, evenals de Generale Synode van Leeuwarden bij de behandeling der zaak-Netelenbos besloot (Acta Art. 21) in de commissie van prae-advies geen personen benoemd had, die reeds hadden deelgenomen aan de behandeling in een vroeger stadium van het geding en dat in elk geval de afgevaardigden der Classis Amsterdam naar Art. 33 K. O. geen keurstem hadden mogen uitbrengen in een zaak, die hun eigen personen en kerken betrof;

27e. dat het eveneens minder juist is te achten, dat de Part. Synode van Noord-Holland, na besloten te hebben aan de Generale Synode te verzoeken de zaak-Geelkerken In haar geheel te behandelen, toch een beslissing nam inzake de protesten van Amsterdam-Zuid en Dr Geelkerken, zoolang niet gebleken was, dat de Generale Synode op dit verzoek niet zou ingaan;

28e. dat terecht èn' de Classis Amsterdam èn de Part. Synode van Noord-HoUand hare afkeuring hebben uitgesproken over het feit, dat Dr Geelkerken tijdens deze procedure publicaties heeft gedaan van stukken, die niet voor het publiek bestemd waren en niet dan met toestemming der meerdere vergaderingen hadden mogen gepubliceerd worden;

29e. dat de houding door Dr Geelkerken tijdens deze procedure tegen de Classis Amsterdam aangenomen, de vooral voor een Dienaar des Woords niet altijd voegzame toon, die liij tegen deze kerkelijke vergadering aansloeg (ook al werd bijl soms door een niet altoos even tactvol optreden der Classis en barer Deputaten geprikkeld) en zijn voort­ durende weigering om aan de niet onbillijKe* waisohen der Classis te voldoen, evenzeer afkeuring verdient als d© houding van den Kerkeraad, die in plaats van Dr Geelkerken tot toegeeflijkheid te vermanen, hem gestijfd heeft in zijn verzet;

30e. dat de beschuldiging, alsof de bedoeling der Classis Amsterdam of harer Deputaten zou geweest zijn om van de aanklacht van br. Marinus gebruik te maken om Dr Geelkerken te bemoeilijken of uit zijn ambt te zetten, ten ©enenmale onjuist is, aangezien uit de handelingen der Deputaten en der Classis genoegzaam gebleken is, dat zij: ^ iij-de behandeling dezer aanklacht van br. Marinus veeleer alles hebben beproefd om de zaak tot een voor Dr Geelkerken bevredigende oplossing te brengen;

31e. dat de klacht, alsof door deze procedure gebleken is, hoe wankel de rechtspositie onzer Dienaren des Woords is, berust op een verkeerde voorstelling van de toedracht der feiten en een onjuiste opvatting van hetgeen het onderteekeningsformulier bedoelt.

De Generale Synode besluit, dat van deze uitspraak mededeeling zal worden gedaan Elan Dr Geelkerken, den Kerkeraad van Amsterdam-Zuid, de Classis; Amsterdam, de Part. Synode van Noord-Holland, de predikanten J. D. Boerkoel o.s. en den Kerkeraad van Tienhoven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Gonclusiën van het Rapport der Kerkrecbtelijke Commissie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1926

De Reformatie | 8 Pagina's