GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE CHRISTELIJKE „PERSOONLIJKHEID" IN  ONZEN TIJD.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CHRISTELIJKE „PERSOONLIJKHEID" IN ONZEN TIJD.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

De vraag zou gedaan kunnen worden, of niet het algemeener worden van de welvaart, met het toenemen van het sociaal „geluk", met het voor de massa opengaan van allerlei, tot dusver voor velen gesloten levenssferen, met het inrichten van volksbibliotheken, volksuniversiteiten, en dergelijke, ook inderdaad da kracht van de persoonlijkheid in 't algemeen grooter is geworden.

Iminers naast de vraag of de-persoonlijkheid ontplooiingsmogelijkheid heeft, mag en moet toch ook die andere gesteld worden: wat het resultaat is van allerlei pogingen om de persoonlijkheden tot ontplooiing te brengen.

Daar rijzen dan vragen als deze: is de persoonlijkheid van den mensch in onze dagen werkelijk een éénheid of leeft deze mensch onder den ban van een zekere tweeheid of innerlijke verscheurdheid! Heeft de moderne mensch geleerd het totaal van zijn persoonlijkheid evenwichtig en toch met de juiste mate van energie te geven aan het samenlevings-totaal, dat eenerzijds hem noodig heeft, en anderzijds voor hem zelf weer noodig is, om tot zijn recht te komen? Heeft onze tijd, met zijn ontzaglijken voorraad van scholen, instituten, cursussen, opleidingen, studie-kringen, en wat dies meer zij, de menschen stérker gemaakt, zoodat ze nu als werkelijk beter gewapenden staan in den strijd des levens ?

Deze vragen zijn natuurlijk met een zeer groot aantal nog aan te vullen en te vermeerderen.

We stellen ze evenwel — en we meenen, dat het zóó voldoende is, — om te laten merken, dat er toch zekere verwachtingen mogen aanwezig zijn, dat er zekere hoop mag worden gekoesterd, dat het vele, dat onze tijd den menschen biedt, ook in de persoonlijkheid en in de kracht van die persoonlijkheid een weerslag en een loon zal vinden.

„Maar" zoo zal iemand zeggen, „wat verstaat ge in dit geval onder „persoonlijkheid ? "

Deze vraag komt niet onverwacht.

Immers het begrip , , persoonlijkheid" heeft geen vasten inhoud. De een bedoelt door dit woord dit, en de ander iets anders.

Het woord wordt, in het dagelijksche spraakgebruik vooral, meermalen gebruikt in den zin van „een man uit één stuk" of ook wel „een krachtfiguur".

Bij een dergelijk gebruik is er natuurlijk iets in van een tautologie, een tweemaal hetzelfde zeggen, wanneer we spreken over een „krachtige persoonlijkheid".

Anderen gebruiken het woord „persoonlijkheid" in dien zin, dat ze er onder verstaan speciaal iemand, die ongewoon goed weet, wat hij wil — wat dan vaak synoniem is met wat „doordrijvend", „koppig", of iets dergelijks.

Weer anderen zijn er, die van een persoonlijkheid spreken, wanneer ze bedoelen, iemand, die door inin of meer mystieke oorzaken, een overwegenden invloed op hun omgeving uitoefenen. De oogopslag van dezulken, de „overtuigde" wijze, waarop ze spreken, soms ook de imponeerende gestalte, die ze ontvingen maakt hen dan tot „persoonlijkheden" in hun kring.

Zonder meer bedoelen wij, wanneer we in deze artikelen spreken over „de christelijke persoonlijkheid", het woord „persoonlijkheid". in geen van deze beteekenissen.

nissen. Het is trouwens de vraag, of het in vele gevallen niet onjuist wordt gebruikt. Maar daarover spreken we thans niet.

Wij verstaan onder persoonlijkheid datgene, wat ieder heeft als het hem alleen en hem geheel eigene.

Ieder levend mensch is een „Ik" en die „Ik" heeft een menschelijke natuur; stoffelijk en psychisch uit zich die natuur; de onsterfelijke „Ik", door God in 't leven geroepen, heeft bij de openbaring van het leven in de gevarieerdheid van den, individu, dat eigene in zijn openbaring, dat lienr tot een persoonlijkheid maakt; van alle andere persoonlijkheden onderscheiden, volkomen éénmaal aanwezig.

De eigenaardigheid van die persoonlijkheid hangt samen met allerlei erfelijke . factoren; met gegevens omtrent het milieu; met belevingen en ervaringen; met de opvoeding, die werd ontvangen; met onderbewuste of onbewuste ondergane invloeden. Maar telkens weer is bij ieder levend mensch het resultaat zóó, dat er is, dat eigene, dat zijn „Ik" onmiddellijk herkent als „van Mij".

Bij een harmonische levensóntwikkeling nu, zal er, zooals gemakkelijk te verstaan is, tweeërlei noodig zijn. In de eerste plaats moet er harmonie zijn in de persoonlijkheid zelf.

Indien innerlijke verscheurdheid die persoonlijkheid krachteloos maakt, kan ze voor de anderen, voor de omgeving, voor het breede leven niet veel beteekenen.

Bovendien moet, zal de persoonlijkheid tot haar recht komen, de individu zelf zich bewust zijn, wat hij is en wat hij kan en wil. De „ik" heeft koninklijk regiment te oefenen over de gaven en talenten, die hij bij zichzelf aanwezig weet. Maar dat niet alleen, hij heeft ook de bizonderheden, de nuanceeringpn, de „teint" van zijn eigen persoonlijkheid wel te Kennen.

Dat is het groote privilege, dat voor den mensch zelf ointrent hemzelf is weggelegd.

Want hoe goed anderen ons kunnen kennen, hoezeer liefde vermag heimelijke gedachten en verdrongen aandoeningen te lezen van ons gelaat of te verstaan uit ons gebaar, — ons allerdiepste is voor ieder mensch verborgen ; slechts wijzelf kunnen „door onzen geest, die in ons is" de „diepten" van ons eigen geestelijk zijn onderzoeken.

Het is nu voor een harmonisch leven niet voldoende, dat de innerlijke harmonie aanwezig is, we moeten ook zelf onszelf kennen, opdat we — daar immers „leven" altijd beteekent: „zich openbaren" — onze eigen harmonische persoonlijkheid kunnen instellen op het breede leven zóó, dat er aansluiting aan dat leven wordt verkregen.

Vele evenwichtige figuren zijn onevenwichtig geworden in hun levensopenbaring, omdat ze in 't leven een plaats verkozen of zich lieten welgevallen, waar ze niet pasten; waar de harmonie met hun innerlijk zijn niet was te vinden.

Soms was dit 't geval, ondanks 't feit, dat de personen zelf zich toch wel van te voren van de ontstaande disharmonie l5ewust waren; soms ook was 't zoo — en dit was misschien wel meestal het geval — omdat de personen zichzelf niet kenden; en ook dientengevolge zich meer lieten leven, dan dat ze leefden.

Uit het gezegde zal het duidelijk zijn, dat naar ons inzien eerst dan van een evenwichtige openbaring van de , , persoonlijkheid" kan worden gesproken, wanneer iemand het bem geheel eigene, harmonisch bezit en beheert, en tegelijkertijd dit bezit en deze heerschappij gericht wordt op de wereld en het leven rondom, zoodat die persoonlijkheid met de andere, een levend en organisch geheel vormt.

Heeft dan dus ieder mensch een eigen persoonlijkheid ?

Ongetwijfeld.

Alleen maar er zijn er, die wel hun bezit hebben, maar er niet mee werken op zulk een wijze, dat het als een waardevol bezit kenbaar kan worden.

Er zijn ook anderen — en zij zijn veel méér in aantal, die ook Let eigene bezitten, maar die in stage innerlijke verscheuring, nimmer komen tot het kennen van „het zelf" of het ordenen van „het zelf", zóodat ze nimmer worden datgene, wat ze zijn konden.

Dat het de sonde is, die hier verwoestend werkt, behoeft zeker niet expres te worden gezegd. Ook die zonde

^) Over de organisatie van de persoonlijkheid, de verhouding tusschen „lic" en , , natuur", tusschen „Ik" en „het psychische' enz. hoop ik eerlang in „de Gereformeerde School" mijn gedachten breeder uiteen te zetten en te adstrueeren.

W. evenwel kan op alle mogelijke wijzen invloed oefenen en direct en indirect staat tenslotte elke persoonlijkheid onder haar ban. Zoo gezien is elke overwinning van de innerlijke verscheurdheid genade-vrucht; en eerst dan wordt de grootste innerlijke breuke geheeld, wanneer naar het zoo bekende woord van Augustinus „ons hart rust vindt in God".

Ook zonder' bizondere genade evenwel kan de mensch — zij 't dan ook niet in zijn betrekking met God — het ver brengen in dat vinden van de harmonie in zijn eigen bestaan en dat vinden van de harmonie met het leven rondom.

En ieder mensch, die in staat is dat eigene eenigszins te ordenen, te beheerschen en aan te wend.en, kan zijn persoonlijkheid tot openbaring doen komen.

Zoo gezien kunnen we dus van een persoonlijkheid spreken bij Johannes, de apostel der liefde, zoowel als bij den Boanerges; bij den voortvarenden Petrus, maar niet minder bij deii bescheiden Andreas.

En als we zóó over „persoonlijkheid" een gedachte hebben gevormd, kunnen we trachten, de vragen, in 't begin van dit artikel gesteld, te beantwoorden.

J. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CHRISTELIJKE „PERSOONLIJKHEID

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1927

De Reformatie | 8 Pagina's