GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Iets over den predikant, de cultuur en de theologie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over den predikant, de cultuur en de theologie.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vraag, welke de positie is van den predikant in het huidige cultuurleven, en lioe zijn wetenschappelijke verming zich afteekenen moet in het tegenwoordige geestesleven, houdt in dezen tijd vele menschen bezig.

Voor den gereformeerden mensch heeft de gereformeerde theologie in dezen haar eigen woord te spreken.

Voor liaar deel toch wijst zij af de voorstelling, die in theorie door niet-gereformeerde denkers en in de praktijk (helaas) door in eigen oog allergereformeerdste „leeraars" van „oud-gereformeerd" allooi gehuldigd wordt, dat n.l. het Woord enkel waarde heeft als een „geopenbaarde heilsleer", neergelegd in de boeken van Oud en Nieuw Testament. Want het Woord Gods, dat is toch immers veel meer dan „heilsleer"? Ook is de kerk geen

„Heilsanstalt", maar het mystieke lichaam van Christus. Ook is voor het besef van den gereformeerden b e-1 ij d e r het amibt van den predikant niet te taxeeren naar zijn „e u 11 u r e e 1 e" waarde; vooral niet, als de cultuur den taxateur benoemen mag. Gereformeerden meeneu aan den bedienaar van het ambt een hoogere positie te moeten wijzen: hij is medearbeider Gods, door wien G 11 r i S t u s zelf zijn profetie bedient. Daarom kan het niet allereerst de vraag zijn, inhoeverre hij bekwaam blijkt tot „productieven" a a n w ij s b a r e n arbeid; want in het n i e t-a a n w ij s b a r e ligt zijn werkzaamheid wel allereerst en wat h ij „produceert" is slechts het mindere, het secundaire in zijn werk: Godzelf — zoo men den term behouden wil — „produceert" en is daarin de „Eerste Oorzaak".

Uit deze inzichten vloeit voort, dat in dit raam van gedachten een poging om de plaatsbepaling en de waardschatting van den kerkelijken ambtsdrager te laten b e-h e e r s c h e n door de vraag, inhoeverre hij aansluiting geven kan aan het „cultuurleven" van onzen tijd, een achteruitgang is, wanneer zij althans gesteld wordt uit het gezichtspunt „der" o u 11 u u r, en niet nit dat der genade en der openbaring. De „dienaar des Woords" mag niet beginnen met de vraag, inhoever hij „a a n s 1 u i t i n g" heeft; hij heeft een „norma normans" „een gezaghebbenden regel voor denken en doen, voor leer en leven", te brengen, niet uit menschelijke, maar uil Gods autoriteit gegeven. Zijn werk gaat dus uit van de onderstelling dat de „a a n s 1 u i t i n g", die zijn werk bij den mensch van zijn eeuw vindt óf mist, zijn ambtelijk bestaan allerminst rechtvaardigt óf veroordeelt, — maar dat omgekeerd de erkenning van dat Woord onder wie hem hooren op hel „cultureele leven" zelf levend en krachtig inwerken zal, zuiverend en scheppend. Hij moet dienaar van het „W o o r d" zijn. Werpt men hem tegen, dat het Woord instrnmenteele beteokenis heeft alleen' als , , onderdeel van de organisati e", en dat dienovereenkomstig ook het door den ambtsdrager verkondigde woord niet anders behoort te zijn dan het noodwendig onderdeel eener gemeenschappelijke, georganiseerde breed-menschelijke, sociale, cultureele, geestelijke actie, omdat zóó alleen de prediker zich in het gelid schaart van wie „p r o d u c l i e v e n arbeid" verrichten, dan heeft hij daartegen weer een dubbele bedenking. De eerste is, dal hij als mensch natuurlijk dadelijk i n het gelid gaat staan met iedereen, maar dat het Woord, dat hij te brengen heeft, vóór alle gelederen uit wil gaan. En de tweede is, dat het Woord niet een onderdeel van „de organisatie", maar de saambindende macht der organisatie zelf is; G h r i s t u s vergadert door het Woora en den Geest Zijn heilige, katholieke, christelijke kerk. En wil men tenslotte hem tegenvoeren, dat het „Woord" dat hij zijn leven lang in handen draagt, een gegeven, statische grootheid is, die „aan de hand van uitlegkundige studies aan do goê gemeente kan worden voorgezet" *), dan lieefl hij ook daartegen weer zijn tegenopmerking. Als hij gereformeerd denkt, zal hij aanstonds tegenwer­

pen, dal hel Woord mèt de werking van den Geest gepaard wordt door denzelfden God, die het gegeven heeft en die in de Schriftwording zoowel als in de Vleeschwording van den Logos één samenhangend werk niet maar gewrocht heef t, maar nóg eiken dag werkt; die dan ook liel Woord nog dagelijks effect geeft en door die levende, ouweerslandelijke, nooit-onderbroken effectueering Zijn raad volvoert en de wereld brengt tot consummatie, mèl de kerk. Dit geloof protesteert met klem tegen de matte, bleeke voorstelling van hen, die meenen, dat de drager van het Woord Gods in het besle geval slechts kan hopen, „een gegevene, statische waarheid in de geschiedenis te kunnen benaderen" en dat dit werk dan synoniem zou zijn met de waarachtige „theologie van het Woord". Want de dienaar van het Woord heeft niet een waarheid, maar d e Waarheid te brengen. Zoolang hij tot het spreken van „waarheden" zich beperken zou, weet hij zijn werk mislukt; en een preekmethode, die hem niet verder brengen zou, dan lol het vermogen van inventie en mededeeling van „waarheden", och, laat men die maar gerust „imtwoductief" noemen. Want wat de prediker te brengen heeft, is de Waarheid. En die is niet „statisch", zoo min als God het is. God, die zijn Geest zendt en door Hem het Woord Gods in de Schrift dienstbaar stelt aan de toekomst van het Woord Gods, dat vleesch werd, dat is, was en komen zal en alle dagen komt.

Wie dan ook uil deze overwegingen den predikant nog aandienen durft onder den naam „dienaar van hel Woord" — en de tijden zijn weer gunstig voor de aan-...vaarding van dezen eeretitel — die zal met te sterker aandrang willen b e h o vi d e n, daar, waar h.v. dr Sneth lage in zijn „Kerk, Cultuur en Arbeid" wil overboordwerpen. De studie van de wereld, de taal, van den bijbet (hebreeuwsch, grieksch, etc.) kan wie zóó ziet niet ia den ban doen, onder voorgeven, dat Oud en Nieuw Testament geschriften zijn van' een „cultuur, die duizenden jaren van de onze afstaat"; want zij geven geen cultuur, doch openbaring van Gods wdl, en beschrijving van geschiedenis in lieel bizonderen zin; een geschiedenis, die opvoert tot den Pinksterdag en uit de alsdan langs organischen Aveg uit alle voorgaande eeuwen gevonden en gefixeerde ideeën en werken Gods den weg afteekent, w^aarlangs de mensch van het heden „met zijn hoog opgevoerde techniek, zijn verbijsterende economische vraagstukken, ' zijn artistieke intuïties en zijn onvermoeiden wetenschappelijken arbeid" onherroepelijk gaan zal (vgl. a. w. blz, 126). Studeert de theoloog „de geschiedenis van het Joodsche volk", dan blijft de moderne denker aan dat studie • vak een anderen naam weigeren; maar de orthodoxe ij met den naam „geschiedenis van het Joodsche volk" niet tevreden. Hij studeert tegelijk in de o p e n b a r i n g s-geschiedenis, èn in die van het chrislendom en zijn oorsprongen. Deze studie is hem niet „overwegend retrospectief" (blz. 126), maar vooral introspectief. Hij kan ze niet ontberen. Want hij zal, als hij de absoluutheid van het christendom aanvaardt. Oud en Nieuw Testament, en „de wereld" van die twee, evenmin kunnen missen als het fundament onder zijn huis.

Deze beschouwing nu over taak en plaats van den dienaar des Woords brengt den gereformeerde in conflict met de meerderheid. Een conflict, dat zijn aard het besi laat kennen, als men van beide kanten zijn verlangens uitspreekt met betrekking tot den studiegang van den aanstaanden predikant. Immers, in wat voorafging ligt de rechtvaardiging van een der voornaamste verlangens, die uit gereformeerden mond uitgesproken worden: ik bedoel: den principieelen eisch, dat men breke met de door de wet ontworpen faculteit van godsdienstwe tens c h a p. Over de kwestie is - veel geschreven en repetitie zou eentonig worden. Maar: het gaat hier om een levensbeginsel. Een beginsel, dat niet slechts vordert, dat de c h r i s t e 1 ij k e religie een 'betere plaats in den studiegang krijge, dan die van in wezen gelijkwaardige met elke andere „religie"; een beginsel, dat zelfs niet met de bestudeering van de christelijke relig i e tevreden is; doch dat God, den geopenbaarden God, als object der theologische wetenschap wil erkend zien: en dat voorts elk studievak wil subordineeren aan dit groote object.

Hel vraagstuk van „theorie" en , , praktijk" in de predikantsopleiding houdt met dit inderdaad „pium vot u m" wel nauw verband. Om den zooeven gestelden eisc.'i aan te dringen zullen utiliteitsargumenten op den achtergrond mogen blijven en behoeft een herinnering aan de „curieuse" en niet al te blanke geschiedenis van de verandering van de theologische faculteit in een faculteit van godsdiensUvetensohap niet te worden uitgebuit, al kon het gemakkelijk gebeuren. ^) Zelfs de eerlijkheid zou erbij te - pas kunnen komen, in een betoog, dat men niet „theologie" noemen moet, wat geen theologie i s. Maar veel - sterker dan dit alles klemt de overweging, dat een predikant, die zijn leven lang over God heeft te spreken en Hem heeft aan te dringen aan de gewetens der menschen. Hem bij de tegenwoordige rijksuniversiteiten vindl niet in het centrum, maar in de periferie van zijn studiegang; niet in de faculteit zelf, maar in een dépendance, niet in hoofdgebouw, maar in bij-houw; want daar is, met veel andere dingen, ook de leer omtrent God ondergebracht, — indien men ze nog zoo noemen wil. Tusschen zijn laatste college en zijn eerste ambtelijke verrichtingen, lusschen ontvangen en geven, tusschen zweetkamertje en consistorie ligt voor den discipel dezer rijksuniversiteiten, als hij bewust leeft, een worsteling; de logica van de faculteit is iets, dat overwonnen moet worden. Tenminste, daar waar de Nederlandsche wetgeving, en geen Vrije keus, haar bepaald heeft. Wie zal zeggen hoeveel scepticisme, en erger, de neutrale, onpartijdige (\) nevens-stelling van alle religies in de godsdienstwetenschap op haar geweten heeft? Met een, hoe zorgvuldig ook bereide, toegift van orthodoxe dogmatiek is men niel klaar: want behalve het bezwaar, dat men zóó tegen Gotl en tegen den stijl zondigt, blijft het andere, dat de ware orthodoxie óók geen haeresie duldt in haar plaats bespreking, al zou het alleen reeds uit paedagogiscu oogpunt zijn. Dogmengeschiedenis en ebtiek mogen sinds kort onder de candidaatsexaöienvakken een plaats gekregen hebben — een heele verbetering — de dogmatie!^ moet terugkeeren.

Loslating, niet van de neutraliteit (want die heeft men niet veroverd, omdat ze niet bestaat), maar van den s c h ij n ervan, en .daarbij het zoeken naar éénheid in gedachte voor iedere faculteit, zal den één een brandmerk der onwetenschappelijkheid, den ander een rangschikking onder de onmogelijkheden, een derde beide waardi? schijnen. Wat evenwel, om met het laatste tè beginnen, die onbereikbaarheid betreft, och, er zijn er ook,

(lie wat door de wet yau 1876 op het program gezet is, onder de onbereikbaarheid rubriceeren en die een loopje nemen met den waan, dat men het ideaal van een faculteit voor godsdienstonderwijs praktisch zou hebben verwezenlijkt. Eu wat de wetenschappelijkheid betreft, eeii man als Bavinck heeft toch het pleit gevoerd voor de onderbrenging van de historie der godsdiensten en van de wijsbegeerte van den godsdienst bij de litterarische faculteit. Hij heeft het gedaan, mede in aansluiting aan thinning en Meulenbelt. Het is ook tenslotte altijd weer waar, dat de prijsgeving van het neutraliteitsbeginsel en de roep om een positieven geloofsinhoud de wetenschap niet beknibbelt, maar verder brengt.

Zóó blijft vóór alle dingen de gereformeerde belijder volharden bij den eisch, dat men bij het theologisch onderwijs weer een critisch geloofsbeginsel vooropstellen zal.

Die eisch hangt niel maar in de lucht, doch heeft óók voor de praktijk zijn beteekenis. Een theologisch onderwijs, dat — ik-citeer Roessingh — wel alles leert weten van de priesterkleeding onder Israël, of van zijn offerwinsten, of van den brief van Barnabas, maar dat van God, en van Zijn zelfopenbaring weigert uit te gaan, vraagt reeds voor een vrijzinnig besef accentverlegging. Jlischien is het woord „verdieping" wat meer op den man af, en daarom ook nog in vrijzinnigen mond. Maar een gereformeerde heeft met „accentverlegging" of „verdieping" niet genoeg gezegd; hij moet blijven staan op f 11 n d a m e n t e e 1 o verandering; op een andere basis.

Kn deze houding zal hem nog veel meer eischen aaa den predikant en dus ook aan diens vorming, doen stellen.

Ik denk hier aan de bestudeering van de Schrift. Ik zou niet graag generaliseeren, want een 'bevredigend ea betrouwbaar overzicht omtrent, „de" prediking is niet gauw te verkrijgen. Maar er dringen toch wel stemmen door van predikanten, die pas beginnen, ze hebben een massa geleerdheid, maar ze. hebben geen b o o d s c h a p, en als ze die Avèl hebben zullen, dan hebben ze daarvoor te weinig hun studiegang dank te weten. Aan zijn studie moet een theoloog méér danken, dan dat hij den weg weet tot de kommentaren en in het algemeen in staat is, het leven van zijn tijd te kennen..Hij moet zijn ambl kunnen aanvaarden als een, die „de boodschap gehoord" heeft, aan de academie. Indien incidenteele „p r o e v e n" van exegetische vaardigheid in willekeurig te kiezen bijbelteksten en perikopen meer dan thans aan de rijksuniversiteiten pleegt te geschieden, een plaats krijgen achter een inzicht in de grondregelen der h e rm e-n e u t i e k, zal de winst niet alleen deze zijn, dat, om een speciaal (maar niet individueel) geval te noemen, doctoren in de theologie ophouden, de exegese van Genesis S („de slang", de „boomen") te beoordeelen en — te beslissen, naar analogie van gelijkenissen en apokalypsen, doch ze zal, in het algemeen gesproken, ook — en dat is winst voor den Zondag — leeren preeken. Ja, preeken. Nog eens, statistieken zijn onmogelijk. Maar er zijn wel gedrukte preeken, en radiopreéken; soms zelfs worden deze laatste nog eens weer gedrukt door den radioactieven leeraar. Met alle besdheidenheid zou ik willen opmerken, dat er honderden preeken gehouden worden, die - wel een bijbeltekst boven zich hebben, ' maar die ook uit den Koran af te leiden zouden zijn, of uit De Veda'.s of De Kleine Johannes of uit de verzen van J. A. dèr Houw of de sprookjes van Grimm. Ik heb een preek gelezen, eerst per radio, toen door de^i druk verspreid, van een ernstig man, over een tekst uit Jesaja. Maar behalve de foutieve vertaling van den tekst, — zelfs populaire lectuur had den prediker kunnen inlichten — verdroot in de uitwerking van den tekst de volstrekte afwezigheid van iets specifiek j e s a j a a n s c h. Dit voorbeeld staat niet alleen. Zou het alleen liggen aan den discipel, of óók aan het onderwijs? Preeken van enkele professqres designati lijden aan hetzelfde euvel. En als er een man opstaat, die een boek schrijft onder den toch wel actueelen titel: „Wie predigen wir dem modernen Menschen? " — en diezelfde geeft dan een Praktische Auslegung der N. T. (Pr. Niebergall), dan zien we een groote armoedig-heid bij dien toch overigens wel groote. Lijnen van Godsopenbaring — zoo goed als nergens. Ingaan op een speciale theologische gedachte, die den tekst en den context recht doet, —'-een zeldzaamheid. Met geweldige stukken als Openbaring 11 heeft de prediker „nichts zu schaffen"; maar als een meisje of een soldaat aan Simon Petrus zegt, dat zijn galileesch accent hem verraadt, wel, dan krijgen de theologen, hetwelk is, overgezet zijnde: de omtrent God geleerden, des hoogleeraars — want dat is hij — wijsheid mee: ze kunnen het gegeven wel gebruiken bij de begrafenis b.v. van iemand, wiens heele leven een „spraak" van biJbelscU ehristendom had, die hem „openbaar maakte". Ik geloof, dat er minstens enkele ook Nederlandsche tientallen blij zijn met de vondst. Maar waar is bij zulk geknutsel en gppeuter van dezen valschen schijn van vernuft de g o d-• S' e 1 e e r d h e i d, ^waar is de b ij b e 1, waar is de o p e n-baring, waar de 1 ij n, de heilige geschiedenis? Ik hoor geen preeken, maar lees er wel, van verschillende schakeering. Ze laten telkens de verzuchting opkomen, dat er veel welwillende, hoogstaande preekers zijn, die' bi.i al hun bezit toch één ding missen: een inzicht in de groote 1 ij n e n der openbaring. Men kan afgeven op den tijd der Voetianen, die aan de proponenten vragen voorlegden als deze: of het op sabbath geoorloofd was, brand 'e blusschen, een omgevallen aschpot op te rapen, een vloo of luis te dooden. En men kan dan ook concludeeren, gelijk gebeurt, dat hier een tekort aan „cultuurleven" openbaar wordt; „men weet niet, " waarop men zijn eaergie moet richten, en in schutterige ijver isoleert men zich van „de wereld en de wrereldsche dingen". 'O Maar

') 1. Petri, De pted. ea de Cultuur, 11. wie het hiermee eeiis mocht willen zijn, die vergete niet, dat deze en dergelijke casuïstische rariteiten u i 11 o o pers waren; en er is geen uitlooper, of er is een tak, een stam, een wortel, iets, dat de moeite waard i s. Maar er zijn er ook, die alleen daarom voor „uitloopers" bewaard worden, omdat hun eig'en wortel niet ópgeloopen is; die misschien niet te weinig „cultuurleven", maar in elk geval wèl te weinig theologisch vermogen bezitten. Liever Voetianen, die achter kleine kwesties groote vraagstukken zien liggen, dan theologen, die den brand van Petrus' ziel of de omgekeerde aschpotteu van Jerobeam of de vlooien of luizen van Egypte niet weten ter sprake te brengen in een uur, waarin het „wijde uitzicht op God" niet alleen beredeneerd doch ook geopend wordt. Ijiever Voetiaa.nsche ongelukjes dan Niebergallsche delicatessen. Als ik fermen honger voel', heb ik meer aan een misbaksel van een heuschen broodbakker, , dan aan een welverpakte en - geslaagde bonbon, Geloof in de hoogheid der Söhrift, die meer is dan liebreeuwsclie en antiek-christelijke litteratuur, leert ons een taai verzet tegen den wensch van sommigen, dat de inleiding op O. en N. T. minder tijd in beslag zal gaan nemen. Juist omgekeerd; laat ze meer tijd krijgen, en dan niet zoozeer de preciese ordening der perikopen als wel de heilige geschiedenis der openbaring doen zien — en men zal weer preeken over Jesaja kunnen verwachten, die ook wezenlijk wat met Jesaja te maken h e b b e n. En wat daar verder volgt: Jeremia, David, Johaniies, Paulus.

iets anders. Men klaagt steen en been over der dominees volslagen gebrek aan inzicht omtrent de ziel die zi] te „weiden" ki-ijgen — tenminste in de jeugd van het ambtelijk optreden. Wie hier mee^klaagt, die erkennen, dat in de laatste jaren veel verbeterd is: de z.g. „ambtelijke vakken" worden overal veel rijker behandeld dan vroeger; aan godsdienstpsyohologisch materiaal ontbreekt het niet; en het levend oonta; ct met de schare en de individuen zal toch ailtijid de hoofdzaak moeten doen. Maar zoover ik zien kah., wordt toch nog niet zooveel gegev$sn omtrent de bestaande' typen in het geestelijk leven, als mogelijk en wenschelijk is. Feit is, dat de meeste predikanten in de praktijk overrompeld worden door de ongedachte kennismaking met allerlei typen van vroiomheid of vrooinheidsvertoon, die in hun da: gelijksoh bestaan hun activiteit ter genezing vragen. Met zeer veel godsdienstpsychologie en godsdienstfilosofie gaat vaiak een tekort aan elementaire kennis omtrent wat er in onze eigen polders en heuvels en duinen te koop is, haiid in hand. Dit behoeft zoo niet te büjven. Materiaal ontbreekt niet; van de psychologische laboratoria zou met gocleu wil de theologische faculteit voordeel kunnen trekken; en aan-folldoristen en psychologen evenals aan psychiaters ziou contact met theologen eveneens een groeten — ook correctieven — dienst kunnen bewijizen ter vergelding.

En als ik alles saamvatten mag, dan blijkt de begeerte van den Gereformeerden mensoh een vraag om minder détails en meer 1 ij n e n. Tenminste, — als liet eene een offer vraagt van het andere. Deze waag is in de praktijk aldus o-m te zetten: desnoods minder losse en fragmentarische pro'even van exegese, doch meer de exegese zelf, en meer hermeneutiek; als. 't moet minder jaartallen en meer stroomingen; geen zier minder van het verleden, doch vooral veel meer over zijn invloed op het heden. Minder critiek, maar meer gedachten; eerder resultaten van geleerdhieid, dan bewijizen ervan. Liever wat minder van James - en Starbuck en wat, meer over een Veluwsohen of Zeeuwseben boer. '\''oor de praktijk van het aimbt meer gezicht op - den mensch, en voor de prabds van het christendom vooral een gezicht op God. Een theologendo-m, dal van veel vreemde velden vruchten plulct en analyseeren wil, docli niet doet zien hoe God in onze wetenschap actueel wordt en brekend en bouwend over de wereld ging, totdat Hij, zonder caesuur te maken, die aanwijsbaar is, óók kwam tot óns, — kan den „parvenu" in theologicis niet richten. Dat is op één na het ergste oordeel (als men dë theologie als formeele wetenschap beziet) en inderdaad het ergste oordeel, zoodra me.i materieel haar object, hetwelk is; de levende God, aanschouwt.

Zoo blijft bij den gereformeerden belijder ook in deze dingen de noodzaak van een eigen opbouw uit eigen beginsel bestaan. ^Ik zeg: de noodzaak.

Uit de erkenning van dezen" noodzaak is de liefde voor Vrije Universiteit en Theologische School geboren en gerechtvaardig-d. En de opscherping van die liefde is wel van zóó groot belang, dat een herinnering aan de verschillende gronden voor onze plaatsbepaling in het hierboven aangeduide geding niet overbodig is te a'chtea.


•) Snethlage, a. w. 128, 129, passiiri.

-) Zie het overzicht bii Dr Bavinek: Godgeleerdheid e» Godsdienstwetenschap, opgenomen in: Verzamelde Oiistellen. Kampen, .1. H. Kok, t921, 39—42.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Iets over den predikant, de cultuur en de theologie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1928

De Reformatie | 8 Pagina's