GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Wiezen van het Protostantismei, door Prof. Dir Karl Helm, voor Nederland bewerkt door Dr J. F. Biaerens. Erven J. Bijleveld - Utrecht.

Het Wiezen van het Protostantismei, door Prof. Dir Karl Helm, voor Nederland bewerkt door Dr J. F. Biaerens. Erven J. Bijleveld — Utrecht.

Op het oogenblik doet zich in Duitschlanid een verschijnsel voor, dat we zouden willen noemen: d© suggestieve, theologie. Op filosofisch gebied ontmoet men er iets dergelijks. Er is ook een saggestieve filosofie.

Deze suggestieve tlieologie is niet eigen aaa één richting. Zij loopt dwars door veirschillende richtingen; heen. Er is slechts een enkele richting, die louter suggestieve theologie voortbrengt. Dat is, de dialektisobe. theologie o£ theologie der Zwitsersche school, waarvan Barth, Thurneysen, Gogarten, Georg Merz, Emil Brunner de kopstukken zijn. Echter mag hieruit niet besloten, dat de laatste theologie alleen suggestief zou zijn. Onder de suggestieve theologen kunnen ook vermeld Heiier, Elerl, Schlatter en om aan de opsomming nu maar een eind te maken oek Karl Heim.

Karl Heim trok tientallen van jaren geleden reeds de aandacht door zijn werk over de zekerheid des geloofs. Toch kan men niet zeggen, dat van den eersten druk reeds een suggereerende werking uitging. De stijl dreunde van zware tonen. Zelfs de Duitscliers klaagden erover, dat het moeilijk was om te verstaan. En als die zoo iets beweren, moet het wel heel erg zijn. Want daar is men in deze voor geen klein gerucht vervaard. De Duitsche geleerdheid is over het algemeen zwaar op de hand. En dat meer door den voam dan door den inhoud. Herhaaldelijk vraagt men: waarom kon hetzelfde niet wat eleganter, wat meer lucide worden gezegd.

Alweer moet hier de gevolgtrekking worden afgewezen als zou de suggestieve theologie zich niet meer van zwaren zinsbouw en ongewone gedachte-konstrukties bedienen. De persoon van Karl Barth leert dat wel anders. Maar Heim heeft zich in dit opzicht gebeterd. Trouwens, Heim is in meer dingen veranderd. Ook zijn denkbeelden hebben wijziging ondergaan. Hij verandert nog gedurig. Hij is wanneer hij in een polemiek wordt gewikkeld spoedig tot toegeven geneigd. Stijf op zijn stuk blijft hij niet staan. Dat maakt hem a; an den •eenen kant persona grata. Men luistert gaarne naar hem. De Duitsche studenten, die over het algemeen niet veel „zit" hebben en het eene semester hier, het andere daar doorbrengen, zoodat zij vaaik aan vier •ot meer universiteiten hebben gestudeerd, wat aan hmi eenheid van wereld-en levensbeschouwing gewoonlijk grooten afbreuk doet en hen rijp maakt voor het elctelcticisrne, doen ook graag Tubingen' aan om Heim te hooiden. Aan den anderen kant verliest Heim .daardoor zijn leidende positie. Hij wordt een interessant geval. Maar hij maalct hoe langer hoe minder school.

Toch is zijn invloed nog altijd groot. Niet het minst dankt hij dit daaraan, dat hi| den laatsten tijd heeft getoond, hoei hij de kunst verstaat om tot het breede intellektueele publiek ai te dalen. Daarvan getuigt ook zijn boek, dat we tot „Boek van de Week" kozen en dat in Nederlandsche bewerking voor ons ligt.

Men lette er wel op: Dr Beerens gaf geen vertaling, maar een bewerking. En die bewerking wijkt hier en daar nog al van het oorspronkelijke af. Wij kunnen - zeer wel begrijpen, hoe Dr Beerens daartoe kwam. Toch lijkt het ons niet de beste methode 'om Heim bij ons te introduceeren. Het HoUandsche publiek leert op die manier Heim niet kennen. Evenwel is hij het waard, dat hij in sommige kringen bekend wordt. Indien Dr Beerens door eenige teekens had aangegeven wat van Haim en wat van hemzelf was, zou men dit ongetwijfeld op prijs hebben gesteld. Een ruim gebruik van voetnoten had bier goeden dienst kunnen verleenen. Daarin had ook de korte inhoud kunnen zijn weergegeven van de stukken, die Beerens heeft weggelaten. Wij wilden deze opmerking even maken, omdat hier niet bij uitzondering is gehandeld, maar omdat dit nog al dikwijls bij ons voorkomt. Indien, men geen origineel werk levert, geven wij aan trouwe vertalingen de voorkeur. Stuit men hierbij op al te groate bezwaren, dan kan men tot bewerking overgaan, maar alzoo, dat de bewerker den lezer nauwkeurig inlicht, wellce wijzigingen hij heeft aangebracht, wat hij inlaschte en wat hij coupeerde.

We nemen echter thans het werk, zooals Dr Beerens het aanbood. In het „vooriwoord" doet Heim belijdenis van zijn jongste zwenking, een zwenking naar den kant van het Barthianisme. Een rechte „Zwitser" wordt hij daardoor nog niet, gelijk uit den inhoud blijkt.

Om de oriënteering voor onze lezers gemakkelijk te maken, revieuwen we hoofdstuk voor hoofdstuk. Het cijfer duidt het hoofdstuk aan en wat er onmiddellijk achter staat het opschrift.

I. De aantrekkingskracht der Roiomsche Kerk.

Heim noemt enkele boeken, waarin de verwakkerde liefde tot de Roomsche Kerk tot uiting komt. Met behulp van die geschriften wil hij de oorzaken daarvan opsporen.

Allereerst wijst hij op „het relativisme, dat tegenwoordig ook op 't gebied van religie en moraal is binnengedrongen en het historisme, dat alles wat vroeger als hechte grondslag van het geestelijke leven werd aangemerkt, in een steeds afglijdende en verschuivende gletscher heeft veranderd". Er is een braradonde beigeerte naar het vaste en objektieve. Dit belooft de Roomsche Kerk. „In deze kwellende onzekerheid der ziel zoekt hij (n.l. de moderne memsch) een rustplaats en vindt di© eindelijk in de biechtstoel der Roomsche Kerk."

Als tweede oorzaak noemt hij de mystiek. Bij vele ouderen en jongeren in onze dagen „leeft het vurig verlangen naar mystieke ervaringen, dat in onze dagen minstens even sterk is als het verlangen naar objectiviteit. Uitgehongerd door jarenlang wetenschappelijk onderzoek, experimenteeren en cijferen, door historische bronnenstudie in stoffige bibliotheken, door 't graven naar fossiele overblijfselen van een dood verleden, na een tijdperk van wijsbegeerte, die uitsluitend zich verloor in kennistheorie en Kantstudie, zijn wij" allen vervuld van een heftige begeerte, een begeerte naar leven, naar iets wat ons van al het refleoteeren bevrijdt. Wij dorsten weer naar die onmiddelijkheid tegenover het Universum, waarnaar de romanticus verlangde". En nu zoekt Heim het karakteristiek van de Roomsche Kerk niet in impononeerende uiterlijkheden. „Neen, dit wonderbaarlijk rijk gelede en vertakte instituut heeft een ziel". De extase, de schouwende, goddelijke bedwelming is nog heden ten dage de ziel van den roomschen godsdienst. (Waarom maakt Dr Beerens godsdienst vrouwelijk? )

Als derde oorzaak komt daarbij de middeleeuwsche stijl, de artistieke vorm, waarin deze ziel tot ons spreekt.

Een vierde oorzaak ziet hij hierin, dat Rome aan den drang naar universalisme tegemoet komt. Vroeger meenden apologeten het Romanisme te hebben verslagen, wanneer zij aantoonden, dat het tal van paganistische elementen en overblijfselen in zich bergt. Tegenwoordig echter strekt dit juist in het oog van menigeen tot een aanbeveling. De stemming is omgeslagen. „Men ziet juist daarin de grootheid der Roomsche Kerk, dat zij den geheelen mensch, het heele godsdienstige zoeken der menschheid omvat, van de meest primitieve tooverkunsten der natuurvolken af tot aan de strenge wetsreligie der Joden en de teederste zielszorg van den mysticus".

II. De oorzaak der afscheiding.

Met de „afscheiding" bedoelt Heim gelijk men begrijpen zal de Reformatie.

Die oorzaak was, zoo betoogt hij, de aflaathandel. „Daardoor was 't ergste gebeurd, wat er op godsdienstig gebied gebeuren kon. Het eeuwig wel en wee van mensohenzielen was een handelsartikel geworden, dat tegen een vastgestelden koers van den dag te verkrijgen was. Ja, bij bepaalde feestelijke gebeurtenissen werd het zelfs onder den koers aangeboden. Zoo werd er een winstgevende zaak van gemaakt".

In anderen vorm herhaalt zich dat heden. „Wie eens deze verkillende macht heeft bespeurd, die steeds weer beproeft, de schatten van eerlijk godsdienstig zoeken en innerlijke ervaring, zooals die in de Roomsche Kerk gevonden worden, dienstbaar te maken aan een vreemd doel, aan een begeerte naar macht, die kan de vraag niet meer onderdrukken: Is deze heele Wereldkerk met haar pracht en praal en hare diplomatieke betrekkingen met alle regeeringen werkelijk iets, wat God heeft gewild? "

III. „Gij zijt Petrus en op deze rots zal ik mijn gemeente bouwen".

Aan dezen tekst, waarmee het pausdom staat en valt, geeft Heim een uitlegging, die niet alledaagsch is. Hij wil hier onder „petra" of „rots" niet verstaan de belijdenis van Petrus. Ook moet hij niets hebben van de hypothese van Harnack, dat de heele tekst een invoegsel zou zijn, ontstaan in de gemeente van Rome. Hij laat hem slaan op Petrus en op Petrus alleen. Maar dan, zoo beweert hij, geven deze woorden juist het tegenovergestelde te lezen van wat Rome er van maakt. „Want 't zegt immers zoo duidelijk mogelijk: Petrus krijgt als apostel een opdracht, een waardigheid voor de gansche toekomstige gemeente, die niet erfelijk kan zijn, die juist niet op een

latere generatie kan worden overgedragen. Deze bijzondere positie is absoluut uniek. Dat is de beteekenis van 't beeld van de fundeering en het gebouw, dat zij draagt. Er is maar één laag van grondsteenen. De rol, welke deze in den heelen bouw spelen, hoort alleen thuis in den stichtingstijd der Kerk, Zij kan niet herhaald worden. Zij sluit alle successie uit".

Chris-IV. Roomsche en Protestantscho tusbie schouwing.

Voor Rome — aldus H«m — is Christus vooral de Machtige. Zijn Opstanding vormt voor haar een totale Oimfceieir in zijn leven. „Met deze daad van macht, had Cliristus Zijn Koningschap ovei de wereld aanvaard." En in overeenstemming met die opvatting trad „een rijke, weelderige cultus, een sacramentskerk, die in 't heden beschikking had over geheimzinnige krachten, in de plaats van de wachtende eerste gemeente".

De Protestantsche Christusbeschouwing daarentegen sluit zich aan bij die van de eerste christenen. Zij werden niet gedreven door machtshonger. Vóór het einde der wereld komt er in de positie van Christus geen verandering.

V. De twee tegengestelde wegen naar God.

Met bet verschil in Christusbeschouwing zijn ook de twee tegengestelde wegen naar God geteekend. „Voor Roomsch en Protestantsch is de wereldgeschiedenis, innerlijk gezien, een gesdhiedenis van den. stervendan eö opgestanen Chiistas, een drama, waarbij het in laatste instantie om Hem gjaat. Maar 't puntj waar de beidö belijdenissen uiteengaan is de vraag: waaï ligt de ontknooping van het drama, de ontwarring van den verwikkelden toestand? .... Wanneer komt de groote wending? Volgens de roomsche Christosbeschouwing treedt die wending reeds in bq de opstanding vaji Jezus. Sindsdien leven wij in de machtsperiode van Jezus. Volgens protestantsche opvatting daarentegen komt de ontspanning eerst bij het einde der tegenwoordige wereld."

Inidien, zoo redeneert Heim, Christus sedert Zijn opstanding koninklijke macht op aard© heeft, dan moet deze natuurlijk (? !) als alle wereldlijifce machten aan uitvoerend orgaan hebben. „De plaatsvervanger van Christus is de wereldbeheerscher."

Hij beroept zich op teksten als Joh. 18:36, waar Christus verklaart, dat Zijn koninkrijk niet van deze wereld is en Openb. 12:10 v.v., waai een groote stem uit den hemel roept: u is de zaligheid en de kracht en bet koninkrijk geworden onzes Gods en de maciht vam zijn Christus. Bij die laatste reeks laat hij allen naidruk vallen op het „nu".

Dat „nu", dat einde der wereld moge veel langer op zich laten wachten dan Jezus en de zijnen aanvankelijk meenden, dit verandert aan den stand van zaken niet het minste. „Want de verschuiving van deze oplossing hoort ook tot de beproevingen, waaraaun de wachtende gemeente is blootgesteld; zij moet de menschen gelegenheid, bieden zich te bekeeren."

De twee tegengestelde wegen naar God zijn dan ook saam te vatten in de twee woorden: maichtsindruk en gewetenservaring.

VI. De aanbidding van God in Geest Waarheid. en

In dit hoofdstuk werkt Heim nader zijn gedachten uit over do Roomsche mystiek. Wel hebben, de Middeleeuwen geweldige wijsgeerige stelsels voortgebraolit. „De roomsche mensoh kan zeer diep denken en vorschen." Maar daarin ligt niet „het zwaartepunt zijner ziel". Dit is gelegen in het ineffabUe, het onuitsprekelijke, de vormlooze extase, waarbij niets meer gezien, niets meer gehoord, niets meer voorgesteld en gedacht wordt. Daarom heeft het weinig zin, wanneer men de twee leerstelsels met elkander vergelijkt. Dat raakt de kem niet. De Roomsche moet brengen het offer van het verstand, dat exaeoatio d.w.z. zich-zelf-blind maken wordt genoemd. De twijfel wordt met geweld onderdrukt, de geest gedood. Dat is echter geen dienen; van God in Geest en Waarheid. „Want alleen in klare bezonnenheid van den geest, in het volle bezit van ons oordeelsvermogen en geweten kunnen wij ons het woord toeëigenen, waarin God zich aan ons openbaart."

VII. De godsdienst van het geweten.

Luther leed als monnik gelijk zoovele kloosterlingen voor en na hem aan p ussilanimitas, aan angst voor de kleinste kleinigheden. De stompzinnig-alledaagsche mensch weet daar niet van. Maar' de fijner besnaarde mcnsch kent deze ziekte wel. „Wij behoeven •ons alleen maar in te denken, wat het beteekent, dat iedere verloren minuut van ons leven in der eeuwigheid niet meer is te herstellen Elfca afdwaling van mijn gedachten van hun doel kan mij de eeuwige zaligheid doen verliezen." Toen heeft Luther echter leeren verstaan de drie woordjes van, Ibsen: alles of niets. Hij gevoelde het, dat zelfkastijding en gewelddaden niets baatten. Het begon voor hem te leven: sola fide instificamur, door het geloof alleen worden wij ge.rechtva& rdigd. Geloof duidt hier geen enkele prestatie der ziel aan, zelfs niet het uitstrekken van de hand om het Godsgeschenk in ontvangst te nemen. Zoo werd in hem uit de zelfvertwijfeling de zekerheid geboren; de zonden zijn mij vergeven. Zoo werd zijn geweten bevrijd.

VIII. Het einde van het priesterschap.

In de geschiedenis van Israël vinden wij van 't begin af aan een worstelen tusschen twee maehten, den priester, dia de gewetens afhankelijk wilde houden en den profeet, die het geweten wilde bevrijden. De Roomsche priesterschap heeft twee middelen toegepast ooj heer en meester van de gewetens te worden, n.l. de inkwisitie en de absolutie. Het laatste was gevaarlijker dan het eerste. Door de absolutie neemit de priester iemands eeuwig lot in handen. Dat werkt geruststellend, „'t Is dan cük geen wonder, dat het getal zelfmoorden in de roomsche landen veel kleiner is dan in protestantsche landen." Juist voor diep-godsdienstige naturen, die door zwaren zielestrijd zijn heengegaan, heeft 't iets verlokkends, in een vlaag van strijdensmoeheid, eer zij 't doel hebben bereikt, op deze wijze de verantwoordelijkheid voor hun leven uit handen te geven, en ze in de hand van menschelijfce autoriteiten te steUen."

Maar Chiistus heeft in Zijn gemeente geen nieuwe priesterschap en geen nieuwen offercultus ingevoerd. „Het Protestantisme is de eenige godsdienstvorm in de wereldgeschiedenis, die den priester niet meer noodig heeft. Daann ligt haar nood, haar wereldhistorische zwakheid, maar ook haar goddelijke waarheid."

Daarom geeft het Protestantisme ook geen krediet aan het Godsbewijs. „Het Godsbewijs is, om zoo te zeggen, het „conficere Deum", het te voorschijn brengen van God op den menschelijken geest, dat beantwoordt aan do handeling, waardoor de priester de Godheid op het misaltaar doet nederdalen.

Kamt staat hier met „protestantsche manhaftigheid" aan de grens. Hij „is de greniswachter in het rijk des geestes, die de menschen onverbiddelijk binnen de perken terug wijst".

IX. De protestantsche zedelijkheid.

Do protestantscho zedelijkheid kenmerkt zich door het ongedwongene. „Een mensch wiens ziel vol is van overvloeienden dank, doet, zooals Luther zegt, vrijwillig meer dan hem bevolen is." De Middeleeuwscihe priesterkerk beschouwde de wereld als een huis met twee verdiepingen. De onderste verdieping is de natuurlijke grondslag. Hier heerscht het „natuurrecht". De tweede verdieping is als een koepel daaroverheen gebouwd. Zij reikt ten hemel. Zij is de internationale Godsstaat der kerk. Hier heerscht de priesterscha.p. Maar de Hervorming, gesteund door het Kopemikaansoha wereldbeeld, wierp deze beschouwing omver. De gansche wereld werd tempel van God. „De ruimtelijke hemel, de bovenbouw der wereld, was ineengestort. Maar daardoor werd een diepere hemel ontdekt, een hemel, die niets meer met afstanden of ruimte te maken heeft.... Wij 'gunnen nu reeds midden in de wereld in de eeuwigheid zijn." Er zijn geen heUige plaatsen meer. De protestantsche kerken zijn, wereldlijke vergaderplaatsen, preekruimten. „Overal, in de schoenraakerswerkplaats, in mijnschacht of laboratorium gaat de tijd over in eeuwigheid. Er ziyn geen brjizondere plichten meer tegenovei' God, die naast de plichten tegenover den mensch en de wereld zouden staan."

X. De kerk in het Protestantisme.

Er is een nieuwe staatsidee 'Ointstaan, de modeime, protestantsche staatsidee, zooals deze Prederik den Groote voor den geest stond. Deze staat rust op den grondslag van de vrijheid in denken en gelooven. Staat en kuituur hebben zich van de heerschappij van de kerk bevrijd. In welken zin kan op protestantsch terrein nog van een kerk worden gesproken? „De Pro^ testantsche kerk ziet welbewust van dit (heils-)mon; 0-P'Olie af. Zij geeft alle heilbronnen volkomen vrij. Zij maakt zichzelf als 't ware overbodig. Zij doet afstand van het laatste middel, waardoor een kerk heerschappij kan uitoefenen ©n den natuurlijken mensch betooveren kan." De taak der kerk gaat op in zalfverloocheinieinde dienende liefde. „Zij dient zonder belodning. Zij wil niet eens op den dank der publieke erkenning aanspraak maken. Richard Rothe, een van de grootste protestantsche zedeleeraars, kon de gedachte uitspreken, dat het doel van de kerk moest zijn in den staat geheel en al op te gaan. Zoolang dat nog niet het geval is, kan de kerk haar doel daarin zien, staat en volk zoo te dienan, dat zij daarvoor geen enkele wederdienst, geen enkele maohtsbevoegdheid voor zich verlangt." „De dienst der kerk bestaat hierin, dat zij wil zijnl het geweten van het volk en de barmhartige Samaritaan."

Lang lieten we Heim aan het woord.

We vielen hem daarbij niet in de rede.

Het is ooik goed om eens geduldig te luisteren.

Wil men weten, wat er in de geesteswereld rondom ons te koop is, dan moet de kennismaking met de geesten, welke wij beproeven, ook ernstig zijn.

Heim leemt zich inzonderheid voor zulk een beproeving.

Vooreerst omdat hij op dit moment favoriet is, veel meer nog dan Barth.

Vervolgens omdat hij een van de sprekendste vertegenwoordigeirs is van de suggestieve theologie.

Maar dat wij zoo lang en stil luisterden heeft ten gevolge, dat wij ons oordeel over hem en vooral over zijn boek niet broed kunnen uiteaozetten, maar meit een saamvatting moeten volstaan.

Men zal het mot ons eens zijn, dat Heim een eigen, frisschen kijk op do dingen heeft. Niet in alles is zijn zieljswijze nieuw, maar oiok het oude weet hij in modem .gewaad te steken. Zijn richting is aan do etbisoh© ten onzent zeer nauw verwant. Men hoort bij hem orthodoxe klanken, die vanzelf sympathie voor hem opeisohen.

ïoch mag niet verzwegen, dat Heim stellig het „wezen van het protestantisme" niet heeft verstaan. Hij vat het „protestantisme" zoo eng op, dat het Calvinisme er feitelijk buiten valt. Natuurlijk doet hij dat niet opzettelijk. Maar hij lijdt aan het euvel van zooveel Duibche theologen, dat hij het Calvinisme niet eens grondig kent. Het Protejstantisme valt voor hem saam met het Lutheranisme. We! heeft hij eenige kritiek op Luther. Volgens hem moet men Luthers avondmaalsleer naar zijn doopsleer korrigeeren. Overigens is 'Luther zijn man. Of Heim de man van Luther zou zijn is een andere vraag. Want het extrakt van Lutheranisme, dat hier als Protestantisme wordt opgediend, heeft versohül-ende bijsmaakjes.

Ook Rome laat hij geen recht wedervaren. Hij houdt met de tegenstrijdigheden in heit Romanisme niet vol-, doende rekening. Hij laat ze niet staaln, gelijk men ze bij onderzoek vindt, maar herleidt ze tot een eenheid.. Zoo komt hij ertoe de mystiek in bet Roomsche instituut te laten domineeren. Toch dunkt ons dat niet juist. Scholastiek en mystiek stonden bij Rome nimmer naast ellcander. De een is aan de andere niet ondergeschikt. Van een hoogere synthese is hierbij geen sprake.

Als Heim de oorzaak der Hervorming beschrijft, dan verwart hij oorzaak met aanleiding. De aflaathandel moge de aanleiding geweest zijn tot LuÜiers protest, de oorzaak lag dieper. Het ontwikkelingsproces, dat Lutber doorma, akte, wijst dit reeds uit. In hem liepien de bezwaren van eeuwen samen en hij doorworstelde ze in zijn ziel. 't Was niet pure kloosterziekte, welke Luther deed lijdan. Op het heroïsche in Luther wordt hier te sterk afgedongen. He-üns beschouwingen hieromtrent zijn vloeiend, maar oppervlakkig.

Bedenkelijk is het evenwel, dat Heim voor het heden het koningschap van Christus loochent en dit verschuift tot na den jongsten dag. Een tafcst als „Mij is gegeven; alle maclit in hemel en op aarde" vermeldt hij niet eens. In zijn Christusbescbouwing neemt hij Christus de kroon van het hoofd. En hij doet dit nieit ongestraft. Het Christendom heeft bij hem iets lijdelijks en iets lijdends. Met de kerk weet hij geen raad. Eigenlijk behooirde zij in den staat op te gaan, maar zoolang zij dit niet doet, mag zij geweten zijn en Samaritaantje spelen._ Het kerkelijk gezag is om koud gebracht. Van de Protestantsche zedelijkheid bUjft niet veel over. Zij gaat op in vanzelfsheid. In de ethiek heeft God geen eigen plaats. Bijzondere plichten jegens Hem bestaan er niet. En het Koptirnikaanscbe wereldbeeld moet hem helpen om het hoofdstuk oveir de zedelijkheid geen al te mager aanzien te gevaa.

Onze totaalüiidruk kan geen andere zijn dan: bijzonder belamgweikkend, maar pover.

Dit ligt niet aan Heim.

Maar aaü de gedachtewereld, waarin hij zich krachtens afkomst en ontwikkeling beweegt.

Hij voelt iets van den tegenVoordigen geestelijkem nood.

Maar hij meent een uitgehongerde op do been ta kunnen helpen met een Haagscfa hopje.

Jammer, dat hij den rijkdom van het Calvinisme niet kent.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's