GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Europa en Indië.

Onderscheiden bladen wijdden de vorige week artikelen aan den toestand in Rusland. Zoo schreef „De Wachter" (Ds Rietberg):

In het „Orgaan van den Bond tegen de Revolutie: „Ik zal handhaven"" werd gewezen op een Bolsjewistische preekenbundel, die in Rusland verschijnt, en waardoor men de zielen wil vergiftigen.

Daarin staan dingen, die te vreeselijk zijn om weer te geven.

Satan kan het niet vreeselijker zeggen.

Op helsche wijze wordt daarin de spot gedreven met al wat heilig is. Onze Heere en Zaligmaker wordt daarin gesmaad en gehoond.

Op 'n gruwelijke manier wordt het heilige naar beneden gehaald.

Eén voorbeeld slechts.

Het is de bolsjewistische verklaring van Luk. 7 : 36— 48 (de geschiedenis van de boetvaardige zondares), waarin niet slechts groote onkunde ten opzichte van de bijbelsche verhalen uitkomt, maar vooral een satanisch ontheiligen van het heiligste.

Zóó wordt die geschiedenis verklaard:

„Te midden van alle aromatische genietingen en alle gemeene vrouwenkussen, Was er slechts één, die onversaagd was. De eenige, die den titel van apostel verdiende, De eenige, die het waagde te spreken: Marsch, weg, zondige vrouw, Je zalft te veel aan het lichaam van den HeerI ' Waartoe dient het, zooveel geld te verkwisten? De broeders in verre streken lijden honger! Waartoe de olie van 30 dinariën? Daarginds lijden de proletariërs honger!... Zoo sprak Judas Iskariot verontwaardigd. De man over wien twintig eeuwen gelogen hebben, De eenige van allen, die door Jezus onderwezen [waren, Dat hij zich gevoegd heeft bij de groote verraders..."

Is het niet ontzettend?

Behoeven we nog te vragen of dit de geest van den Antichrist is?

En die geest werkt niet in Rusland alleen. Ook daarbuiten.

Ook in ons land.

Zeker, wij hebben in ons land nog zeer groote voorrechten. We hebben nog de ongehinderde prediking van het Woord van God. Wij worden niet vervolgd. Onze kinderen worden ons niet ontnomen om in de leer van de god-loozen te worden opgevoed. Een zeer groot deel van ons volk houdt nog vast aan het Woord van God.

Laten we deze voorrechten toch opmerken en onzen God er van harte voor danken. We zijn er zoo aan gewoon, dat we haast gaan denken, dat 't zoo behoort en dan vergeten we, dat het onverdiende weldaden zijn. Laat dan toch de dankbaarheid niet ontbreken voor 't geen wij in onderscheiding van Rusland be-- zitten.

Maar laten we er ook aan denken, dat de geest, die zich in Rusland openbaart, óók in ons land werkt. Nog wel niet in die mate, maar toch niet minder verderfelijk en satanisch.

Onze oogen moeten daarvoor open zijn. De geest van den Antichrist gaat Nederland niet voorbij, maar werkt ook onder ons volk.

En wat doen wij daartegen, wij, christenen van Nederland?

Wordt de ernst van dezen tijd wel genoeg verstaan?

Helaas, ik vrees van niet.

Prof. Grosheide liet zich in het „N.-Holl. Kerk-Mad" aldus hooren:

Wel worden we in den tegenwoordigen tijd opgeschrikt door allerlei geruchten, die ons ontroeren. En dit behoort wel tot de ergste dingen, dat telkens blijkt, hoe er een wel georganiseerde systematische tegenstand is, tegen den dienst des Heeren, tegen de kerk, tegen het Woord Gods, ja tegen den Heere zelf. De Bond van goddeloozen, in Rusland geboren, werkt onvermoeid door. In Duitschland won hij aanhangers. En we vragen het ons al af, hoe lang zal het nog duren, eer we vernemen, dat ook in onze groote steden afdeelingen zijn gesticht.

Het is echter geheel verkeerd, in deze dingen nu een bijzonder kenmerk van onzen tijd te zien. Wat afvalt van den hoogen God, moet vallen. En dit alleen is eigen aan onzen tijd, dat — gelijk op alle terrein — wat vroeger alleen in het duister werd gefluisterd, nu openlijk wordt gezegd.

Neen, men mag zich niet verbazen over wat we zien en hooren in onzen tijd. In de achttiende eeuw is de ellende begonnen. Toen is het menschelijk verstand, •de rede ten troon verheven. Dat beginsel heeft zich vooral in de Fransche Revolutie geopenbaard. Ook nog wel in den tijd kort daarna. In zeker opzicht, op enkele gebieden, zelfs gedurende een groot deel van de negentiende eeuw.

De Fransche Revolutie heeft velen schrik aangejaagd. En de koelheid van het redeneerend verstand bevredigde niet langer. Men zag, dat met het verstand de raadselen des levens niet op te lossen waren. Er is meer tusschen hemel en aarde, dan een nietig mensch begrijpen kan.

Och, dat men, toen dit inzicht rees, teruggekeerd ware naar het Woord Gods. Maar dat is niet geschied. Het menschelijk verstand kon het niet zijn, maar dan zou het gemoed, het hart, de menschelijke ervaring de bron van kennis wezen en de beoordeelaar der dingen. Ook in onze Nederlandsche ethischen vindt men iets van dit gevoelen. Zoo bleef het bij den mensch. Niet het Woord Gods zou beslissen, maar de mensch. Zijn verstand dan wel niet, maar zijn ge-Voel. Nu kwam menschelijke ervaring op den troon.

Daarom verbeterde het niet. De Schrift zegt: uit het hart des menschen komen voort kwade gedachten, overspelen, hoererijen, doodslagen, dieverijen, gierigheden, boosheden, bedrog, ontuchtigheid, een boos oog, lastering, hoovaardij, onverstand. En het is deze waarheid, die we van dag tot dag bevestigd zien.

De mensch is van nature verdorven. En de natuurlijke mensch, die uit, wat zijn verstand oordeelt, of wat zijn gemoed gevoelt, brengt ongerechtigheid naar voren. Het kan niet anders.

Leven we in een tijd, waarin geen schroom of schaamte den mensch meer weerhoudt, waarin geen gebruik of zede hem nog min of meer in bedwang houdt, dan is niet te wachten, dan een uitgieting van goddeloosheid.

Maar hier wordt ons ook onze eigen roeping duidelijk.

Er moet voor ons zelf en voor anderen zijn, een roepen, een terugroepen naar het Woord Gods. Daar is geen ander middel ter verbetering. Niets anders kan de goddeloosheid keeren. Geen staatkunde, geen leger, geen zachtheid is daartoe in staat. Tot de wet en de getuigenis! Zoo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn, dat ze geen dageraad zullen hebben!

Hier komt nu ook aan den dag, wat de taak en de plaats van ons Gereformeerden is.

God schonk ons de groote genade, dat we zien mogen, hoe alleen het leven naar Zijn Woord uitkomst brengt. Maar dat doet een ernstige roeping tot ons uitgaan, het plaatst ons voor een zware verantwoordelijkheid.

Allereeret ten opzichte van ons zelf. Dat we toch vasthouden aan het Woord Gods. Dat we ons in leer en leven daarnaar richten en daarnaar alleen. Dat we het niet van onze eigen knapheid, ons inzicht verwachten. Maar dat we ook niet met den geest des tijds tot een accoord trachten te komen. Dan is het ook bij ons verstand of hart en niet het Woord Gods. Het is moeilijk dat te handhaven in onzen tijd. Maar het is het eenige, dat we mogen doen.

Deze dingen bepalen ook onze roeping naar buiten. We hebben het Woord Gods te handhaven en te prediken aan hen, die buiten zijn. En zonder ophouden te roepen, dat daar alleen licht te vinden is. Doen we dat niet, dan zijn we niet langer Gereformeerd en zullen ook vidj zelf de wrange vruchten plukken van onze zonde.

En „De Wekker" schreef als volgt:

Of het in Rusland stand houden zal weet niemand. Alle berekeningen en voorspellingen hieromtrent zijn hier gevaarlijk. Wij hebben op de teekenen der tijden te letten inplaats van ons in bespiegelingen en berekeningen te verliezen. Dit zien wij, dat er een geweldige afval is van het Christelijk geloof, een afval binnen de geconstitueerde kerken. En iedere kerk kan dien afval in eigen midden constateeren. Niet in de quantiteit, maar in de kwaliteit komt het uit. Quantitatief schijnt het nog niet zoo slecht.

Wij bouwen kerken.

Wij bouwen kerken. Wij drijven zending.

Er is nog geld voor deze dingen. En als er bepaalde nooden zijn, die met geld gelenigd kunnen worden, komt het er.

Wij s c h ij n e n nog te groeien en te bloeien.

Maar laat die schijn ons niet bedriegen.

Want wij verliezen naar alle zijden aan invloed en aan terrein. Onze onderlinge verdeeldheid verteert onze beste krachten.

beste krachten. Wij strijden meer tegen elkander, dan tegen den aanwassenden vloed van het satanisme, die alles zal wegspoelen. Wij hebben alle kracht noodig om ons zelf te handhaven.

zelf te handhaven. ledere kerkgemeenschap heeft daar de handen vol aan: Opleiding zending, theologische school, emeriti predikanten, weduwen en weezen, enz.

En dan onze gemeentelijke nooden en behoeften. Wij houden niets over om naar buiten op te treden. Aan de wereld rondom ons, komen wij eerlijk gezegd niet toe.

En het ontstellende is: wij kunnen niet anders, 't Is onmogelijk om het te beëindigen.

Wij moeten voort.

ledere kerkgemeenschap moet trachten zichzelf te handhaven.

Als wij het eens rustig indenken, kunnen wij de gedachte niet onderdrukken: dat het niet goed is en niet goed gaat. God zorgt voor Z ij n werk, zeide er laatst iemand tegen mij, maar voor ons werk zorgt God niet. En hoeveel is er tegenwoordig meer ons werk dan Gods werk?

Dankbaar mogen we bij dit alles ook een zegen zien. In Indië bloeit een nieuwe hope. Ds Douma schreef in „De Bazuin":

Eenige weken geleden is te Keboemen op Midden-• Java de eerste Synode gehouden, niet van Hollandsche Gereformeerde Kerken in Ind, ië, maar van de Javaansche Kerken op onze Zendingsterreinen. Haar voorzitter was een inlandsch predikant. Ds Soesena van Keboemen, en onze zendelingen waren op deze vergadering aanwezig. Maar zij zaten daar niet als bisschoppen, die decreteeren en niet als voogden, die alles bedisselen, doch als adviseurs, op wier voorlichting en raad natuurlijk prijs wordt gesteld. Op deze Synode is gehandeld over den gemeenschappelijken grondslag der belijdenis voor de Javaansche Kerken, over een eigen Kerkenordening en over allerlei aangelegenheden der liturgie.

Even wordt het ons wonderlijk te moede, als wij zulk een verblijdend bericht lezen. Hoezeer getuigt het van een krachtig leven op onzen Zendingsakker! De Heere laat groeien. Wie had kunnen denken, dat het na enkele tientallen jaren arbeids reeds zóóver zou komen? Hier is een begin, dat de vrucht is van een . rijk gezegend werk en dat in zich draagt een schoone belofte voor de toekomst. Op deze wijze verkrijgt de Zending een heerlijk resultaat. Zij beoogt niet maar individueel aan de menschen het Evangelie te prediken en hen te bewegen tot het geloof in Christus, doch zij bedoelt ook zeer bepaald de planting der Kerk. En naarmate dit meer bereikt wordt, zal zij zich geleidelijk meer kunnen terugtrekken van d^ tot zelfstandigheid opgevoede Kerken om dan het net weer uit te werpen op andere plaatsen in de menschenzee van Java.

Het moet ons tot groote dankbaarheid stemmen. Wanneer het geestelijk leven der Christen-Javanen zich op zulk een wijze in kerkelijke banen beweegt. Het zal allicht nog wat moeten zoeken en tasten. Doch daarbij geniet het een uitnemend voorrecht daarin, dat de Zending medewerkt om het te helpen zich in te richten „naar het voorbeeld der apostolische Kerken".

Dr van Andel schreef indertijd, toen de gemeente te Klaten geïnstitueerd werd: „het is een merkwaardig en verblijdend schouwspel het Kerkelijk bevioistzijn in een nieuwen kring van geloovigen te zien groeien. Er is eenige voorlichting en leiding bij noodig, maar de kerkelijke beseffen komen als vanzelf uit het geestelijk leven op. Een zuiver kerkelijke vorm is de natuurlijke vrucht van een gezond geestelijk leven", 't Is iets groots dit opnieuw bevestigd te zien. Onze trouwe God en Vader zegene deze jeugdige Kerken, opdat ook zij komen „tot de eenigheid des geloofs en der kennis van den Zoon Gods tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus, en de waarheid betrachtende in liefde, alleszins mogen opwassen in Hem, Die het Hoofd is!"

Voor deze dingen, deze groote dingen in Indië zijn we zéér dankbaar.

Als we nu bij dat alles maar blijven gedenken, dat ook vlak bij huis het in orde moet zijn!

Dat is zelfs voorwaarde voor den groei in Indië!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1931

De Reformatie | 8 Pagina's