GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Evangelisatie-motieven uit de werken van Mevrouw Bosboom-Toussaint.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Evangelisatie-motieven uit de werken van Mevrouw Bosboom-Toussaint.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alles tevergeefs!

V. (Slot.)

In Maria van Oosterwijk, de bloemschilderes, zien wij de plant des geloofs welig groeien en liefelijk bloeien. Haar leven bestond eigenlijk in één groote offerande. Zij had altijd leeren afstaan, wat haar het liefste was. In den zwaren kamp van het leven was haar geestkracht gesterkt. Bij Willem van Aelst daarentegen was altijd alleen de zelfzucht het groote roersel van zijn doen en laten. Terwijl sinjeur Willem niets dan verwoesting en ellende over zichzelf en anderen bracht, verspreidde Maria de schatten van Christelijke liefde rondom zich. In alle stilte strooide zij bloemen op den weg van velen in haar omgeving.

Terwijl Willem Elsje van 't Vliet in het ongeluk had gestort door de lentebloesem van haar jeugd te verderven, kweekte Maria haar leerlinge Geertje Pieters op als een ontluikende rozeknop. Van haar zestiende jaar onder de leiding harer meesteres gekomen, had deze zich niet bepaald tot het ontwikkelen van haar talent, maar bovenal zich toegelegd op de uitbeelding van haar hart, op het toebereiden van haar jeugdig gemoed voor den hoogeren ernst des levens, en het waarachtig schoone en goede. En dat dit alles niet zonder vrucht was gebleven wordt treffend openbaar in haar verhouding tot van Aelst. 't Was Geertje, die door hem glimlachend genoemd werd „juffer wijsheid en juffer goed overleg", wel niet gegeven, den weg te vinden in den doolhof van 't menschenhart, maar zij was toch schrander genoeg om niet den kreet der ziel te verwarren met allerlei door Willem los daarheen geworpen woorden. Ook wist zij den rijken pochhans zóó duchtig terecht te zetten, dat hij met een bitteren trek om don mond haar ©en , , gladtongig maagdelijn" noemde.

Maria, de meesteres, wordt in haar spreken tot hem steeds als de meerdere openbaar. Zij trad in alles met beleid en zeer tactvol op. Geertje wist dat heel goed. Ze zeide eens tot Clara, toen zij op weg zich bevonden om van Aelst te waarschuwen: , , Wij moeten in dezen niet aanvangen met het noodigste, wij moeten hem allereerst winnen, niet af stoeten, en een weinig je van der slangen list gebruiken nevens de oprechtheid der duive... Och! mijn juffromv wist dat zoo goed te doen, zij wist zoo wijselijk het milde door het strenge heen te vlechten."

Richtte van Aelst steeds ijzige koude rondom zich aan, Maria's warm hart, haar rijk gemoed, haar diep vrouwelijk gevoel vulden alle koude, alle armoede, alle ledigheid aan, die haar omgaf; zij wist zichzelve te vergeten, te verloochenen; gemis voerde haar zielszucht op naar boven, en alle nietigheden, alle ijdelheid, alle eer en vreugdebejag, wat voor velen de bezigheid, het groote levensdoel is, werd haar bijzaak, die zij voor niets meer nam dan ze waren: bloemen van 't oogenblik, verfrisschende teugen op de groote reis, die men smaken mocht, als ze ons gereikt worden, maar om welke te grijpen het ware levensdoel niet mocht worden verachteloosd.

Groote gaven hebben heiliging noodig, en Maria heeft ervaren, dat deze niet verkregen wordt zonder een doorgaan van de „diepten, die naar boven voeren".

Op drie en zestig-jarigen leeftijd is zij, tegelijk met de laatste herfstbloemen, heengegaan. Op een dier graciedageh van j& ef najaar, "welke ons doen denken aan den vrome, die nog eens blijmoedig glimlacht, eer hij juichend sterft, en wiens brekend oog nog even verheerlijkt wordt door een afschijnsel van het hemelsche leven, eer hij het voor 'taardsche sluit. Zulk een zonnige dag is de laatste geweest van een leven, dat liefelijke bloesems toonde in de lente, in den zomer schoone bloemen gaf en in den herfst rijke vruchten had geleverd. Een stille in den lande was zij geweest. Zij had geleefd iu den engen huiselijken kring. Vandaar uit haar werk verspreidend, als de reseda haar liefelijke geuren, zonder door uiterlijke pracht de aandacht op te wekken.

De beide trouwe Christelijke vriendinnen hebben in bond met Clara la Roche, welke van Aelst zijn welgeliefde tweede Maria noemde, op veelvuldige wijze aan zijn wezenlijke belangen gearbeid met niet aflatend geduld. Zij waren zijn beschermsters, waar zij konden, zijn goede genius, zooveel zij vermochten, totdat hij ze hardnekkig den rug toekeerde. Zij hadden gehandeld naar dezen echt-Christelijken maatstaf: , , al ware hij u ook ©en rots der ergernis, een steen des aanstoots, schop hem niet wreed en snel uit uw weg".

Mevrouw Bosboom—Toussaint toekent van Aelst als een aan wiens geestelijk welzijn, naar menschelijk vermogen, alles was ten koste gelegd. Van zijn vroege jeugd aan door zijn geloovige moeder, en gedurende heel zijn leven, door Christelijke vriendinnen, die het steeds wel meenden met zijn eeuwig heil. Telkens is er iets als een „halt" op zijn weg, maar altijd springt hij, als een op hol geslagen paard, over iedere versperring heen.

In hem wordt al de vrijmacht van Gods ontferming openbaar. Soms is één enkel woord, als een pij! van den boog gedreven, genoeg om hart en geweten van een zondaar te treffen (Jonker Juliaam in De Delftsche Wonderdokter). Daartegenover worden anderen voortdvirend door vele en velerlei roepstemmen omringd, ja, als omsingeld, maar het ketst alles af als een steen tegen de rots.

Treffend wordt tegenover al die kille onaandoenlijkheid en onvermurwbare verharding de rijkdom der Christelijke liefde openbaar in haar kloekmoedigheid, iimige teederheid en diepen ernst.

Maria en Geertje en Clara la Roche hebben echter in dien weg zelf des te rijker den zegen en den troost van het Christelijk geloof genoten, dien van Aelst ruw en spottend van zich afweerde.

De arbeid op zoo velerlei wijze en zoo lang aan hem besteed, schijnt ten eenenmale vruchteloos. Maar in het werk voor de komst van het koninkrijk Gods kan nooit iets vruchteloos geschieden. Het woord, dat God ook tot den meest goddelooze uitzendt, zal niet ledig wederkeeren. Het zal doen wat Hem behaagt. Waar het niet zegent, veroordeelt het. Daarom roept Paulus den Galaten toe: Indien ook maar te vergeefs!" vgl. Romeinen 2:5.

Nog één ding heeft bij dezen ongelukkige onze

aandacht getrokken. Niet alleen dat hij er altijd op iiit was zijn wandaden te verkleinen, maar vooral ook, dat hij het kwade door hem bedreven, ' wilde goedmaken.

De uitspattingen, waaraan hij zich telkens overgaf, noemde hij: van het leven „een weinig" genieten. Ook wierp hij de schuld van zijn zedeloos doen op een ander, 't Zou met hem zoo ver niet gekomen zijn, als Maria en Clara zijn liefde niet hadden afgewezen. Zelfs Elske van 't Vliet, welke hij door zedelooze handelingen in 't ongeluk had gestort, zou daartoe niet zijn vervallen, als zij meer standvastigheid had betoond.

Heillooze trek van den zondaar, om de schuld steeds op een ander te werpen, ia volstrekte tegenstelling met het kenmerk van genade, die leert belijden: , Ik heb gedaan, wat kwaad was in Uw oog". Op ontzettende wijze heeft Van Aelst ondervonden wat de Schrift zegt: Die zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn, " Spreuken 28:13.

Als hij naar Delft terugkeert, zegt hij tot Bernard, zijn knecht: „Ik ben voornemens kwaad te herstellen en schade te vergoeden, zooveel doienlijk zal zijn, en dat is, dunkt mij, genoeg."

Om een lief ding zou de zondaar de zwartste bladzijden uit zijn levensboek wel willen zien uitgescheurd. Maar er is niets hardnekkiger dan een feit. Het kwade ongedaan te maken, is een volstrekte onmogelijkheid. Van Aelst spreekt van het kwaad te herstellen. Een al even onmogelijke zaak, horstellen n.l. in den zin van goed maken. Maar Geertje Pieters voegt hem met nadruk toe: „Hier valt niets meer te herstellen. Hier vallen alleen oude wonden open te rijten. Gij kunt nu alleen optreden om nieuwe verwarring en onrust te stichten." Schrikkelijk© gedachte: wie het kwade'beproeft goed te maken, maakt het slechts erger. Menigeen, als hij ziet dat zijn doen niet goed te praten valt, wil het althans nog eenigszins goed maken. Enkel hoogmoed en verblindheid. Gods genade maakt bij den boetvaardige het kwade niet goed, maar de Heere doet in Zijn onuitsprekelijke genade het kwaad voor hem medewerken ten goede.

Hoe Willem van Aelst dat herstellen van zijn kwaad opvat, blijkt uit wat hij verder zegt: „en schade te vergoeden zooveel doenlijk zal zijn". Hij is voornemens een „rijke schenkkaadje" te geven. Alsof een zedelijk vergrijp ware te heratellen met geld en goed! Duidelijk is, dat hij hier alleen rekent met de menschen. Dat hij door het bedrijven van het kwaad allereerst tegen God gezondigd heeft, komt in 't geheel niet in hem op.

Welk een ondoorgrondelijke zondaarsliefde Gods mogen wij nu in het werk der Evangelisatie aan den berouwhebbende en boetvaardige verkonden, als de Heere belooft: k delg uw ongerechtigheden uit als een nevel, Jesaja 44:22, vgl. 1:18. Voor hem, die in ootmoedigheid zijn schuld voor God erkent, is in Christus Jezus de volkomen vergiffenis gereed. Als David er toe komt, van zijn overtredingen voor den Heere belijdenis te doen, volgt daarop onmiddellijk: En Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde", Ps, 32:5. Dat alleen is de koninklijke weg der vrije genade. En dien ruim ©n wijd alom bek©nd te maken is de heerlijke taak der Evangelisatie.

Aan den kalen, grauwen rotswand, die het-goddelooze leven van „dollen Willem" vertoont, bloeit tusschen de spleten toch nog één liefelijk viooltje. Wij zien ook bij hem de wonderbare macht van zang en muziek. Deze heeft hem zelfs tot tranen toe ontroerd.

Muziek en zang, deze trouwe gezellinnen van het Evangelisatiewerk, kunnen de vore vóór het ontvangen van het zaad openen en die straks weer zachtkens toedekken. Op treffende wijze is hier dikwijls vervuld het woord van Goethe: „Muziek vouwt mij open."

J. P. TAZELAAR.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Evangelisatie-motieven uit de werken van Mevrouw Bosboom-Toussaint.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's