GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voorstellen inzake den kerkelijken liederenschat. III.  (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voorstellen inzake den kerkelijken liederenschat. III. (Slot.)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zooals we reeds zeiden, willen we nog ©en enkel woord geven over wat de commissie der synode voorstelt inzake de orde van den eeredienst.

Men heeft kunnen zien, dat haar concepten vasthouden-aan de soberheid, die den calvinistischen eeredienst steeds gekenmerkt heeft, en dat niet alleen de preek in het centrum blijft staan, doch ook in wat voorts nog den ©eredienst vult, zóó weinig aan uitbreiding gedaan is, dat de preek in het centrum haar ruim© plaats onbetwist bewaren kan. Als in den cirkel van den eeredienst d© preek wordt voorgesteld door het zwarte gedeelte, dan hebben de deputaten de voor de toekomst groote verdienste, dat ze het gevaar, dat (•) tot Q) herleid zou worden, hebben helpen afwenden.

Want elke uitbreiding van liturgische vormen die tijd zou vragen, heteekent verlies op de preek.

En ik geloof, dat we de preek behouden moeten, en speciaal op de preek ons moeten blijven werpen, zullen we niet onherroepelijk schade toebrengen aan bet kerkelijk leven.

Tot nu toe was de prediking de kraclit van den eeredienst in de Gerefo-nneerde Kerken. Als wij ons niet vergissen, dan is — gelet op de gegevens, die ons ten dienste staan — de prediking in de Gereformeerde Kerk& n, als men ze vergelijkt met die in andere kerken, reeds jarenlang steeds 't rijkst geweest aan inhoud, en 't meest beheerscht naar den homiletischen ©isch. Er zijn echtëf teefce-

nen, die erop wijzen, dat hi©r en daar de neiging opkomt, ook dit speciale karakter prijs te geven; hier en daar wordt van de exegese bewust minder gedetailleerd werk gemaakt, neigt ©en onberedeneerd en hier niet ter zake doend gevoel van afkeer tegen „dogmatische" preeken ertoe, de gedachten van den tekst met minder zorgvuldigheid na te sporen, en in hun verband te plaatsen, dan vroeger gescliiedde, en wordt de lengte van de preek gereduceerd tot die van een kranten-artikeltje. Maai' gelukkig zijn dat uitzonderingen; z© worden evenwel hier niet verzwegen, omdat ze geen gevolg van onmacht zijn (dan sprak ik ©r hier niet over) doch van een zekere „theorie".

Ku zou men zich vergissen, als men de symptomen, waarop ik zooeven wees, van geheel onschuldigen aard noemde. „Beginselen werken door". Vooral, als ze met misverstanden argumcnteferen, hebben ze een groote kans.

En zoo staat het hier, als ik wèl zie.

Er zijn er, die van „dogmatisch proeken" niet willen weten. Daar hebben ze gelijk aan; men moet niet „dogmatisch" preeken, en ook niet „ethisch" (d.w.z. zóó, dat die ethiek de plaats inneemt van de dogmatiek). Men moet geen dogmata in den vorm van een v©rhand©ling in de preek „inwerken". Maar als men in deze redeneering nu onbewust „inwerken" verandert in „verwerken", en dan in dézen zin tegen „dogmatisch preeken" te veld© trekt, om ©en preek te verdedigen, die iedereen schrijven kan, ook die nooit theologie studeerde, dan is dat een misverstand.

Anderen lat©n onbewust of bewust iets tot zich doordringen van de nieuwere ondersclieidingen tusschen „Woord Gods" en , , Schrift". Onze lezers hebben meer dan ©©ns reeds zich de plaats zien wijzen, waar de klepel hangt, als dit vriendelijkklinkende klokje slaat. Gods Woord, zoo heet het dan, dat is zóó geweldig, ©n zóó grootsch, ©n zóó gansch-anders dan wij en al het onze, dat het in letters, ook in schriftletters, ook in Schriftletters niet zich gevangen kan laten leggen. De Schrift — en daar zet dan weer het succesvoUe misverstand in — die is zonder „het régime van Woord en Geest" „maar" „een dood ding", meer niet. Hét régime van Woord en Geest wordt dan van die letters, van die bepaald© teksten eerst onderscheiden, straks losgemaakt, en in den nevel gezet, en eindelijk als tegenstelling daarvan gezien, en dus ervan gescheiden. Dat een en ander de preek als getrouwe ontvouwing van wat daar in die „letter" staat in discrediet brengen, altlians degradeeren moet, behoeft geen nader betoog. Het ligt in den aard der zaak. Al moge men de consequenties niet dadelij'k aan zijn eigen redeneeringen verbinden, ze liggen er toch in en het opgroeiend geslacht, dat bij dergelijke theorieën groot geworden is, zal di© consequenties wel degelijk eruit halen.

Deze en dergelijke factoren hebben in den jongsten tijd het vraagstuk van de waarde en de mogelijkheid der prediking weer op den voorgrond geschoven in de algemeene wetenschappelijke discussie. Hermann Faber heeft in een opstel over „nieuwere homiletische problemen" ze alle de revue laten passeeren.

In de eerste plaats is hier de dir©ct© aanval op d© z.g. cultus-preek (de preek als vast en gebonden element in den publieken eeredienst) te noemen. In dezen aanval (geopend door Hilbert, straks overgenomen door ©en conferentie, die haar resultaten publiceerde in het „Bemeuchener boek", en door H. Schreiner) is veel', dat w© hier onben sproken kunnen laten, omdat bet gevoerd© debat vocrnamelijk duitsche toestanden raakt, die onder ons niet aanwezig zijn. Maar er worden toch oofc argumenten gebezigd, die onder ons tot thesen dreigen te worden, of bij anderen het reeds zijn. Tegen de cultus-preek wordt b.v. ingebracht, dat zij teveel eischt van den predikant (en als dit bezwaar ingang vindt, zal het bij ons, waar doorgaans tweemaal per Zondag een preek van denzelfden persoon meestal gevraagd wordt, te meer indruk maken), dat zij teveel tegelijk wil geven (op allerlei intellektueele bezwaren antwoorden, troosten, en bekeeren, en dan ook nog ©vangeliseeren) en daardoor ©igenlijk niets goed doet. „Wat de kerk doet, dat kan zij niet naar behooren doen (want de cultuspreek stelt te hooge ©ischen aan den prediker) en wat de kerk behoorde te doen, dat doet zij niet, omdat z© het niet kan" (n.l. verkondiging, 'ZONDER den vorm van de cultuspreek).

Ieder voelt, dat dit laatst© bezwaar wel degelijk ook in Nederland gewillige ooren ontmoet; want nu de kerk almeer met het koninkrijk Gods verward wordt, ligt de tendenz, om „boodschappen" over allerlei practische kwesties te geven, los van den .preekvorm, en om dan de preek te laten dienen tot een min of meer plechtige ziele-aanspraak, los van de door die „boodschappen" betreden terreinen, in de lijn van het denken. De verkondiging des Woords moet dan niets anders worden dan ©en „van de tot op heden constateerbare behagelij'kheid" bevrijde „getuigenis der strijdende kerk". Daar heeft men al dadelijk heel wat lievelingstermen bij de

hand, die men in onze naaste omgeving beluisteren kan. „Getuigenis", het objectieve naar achteren, het subjectieve naar voren (omdat men niet meer gelooft aan het recht en de kracht van het objectieve). „Strijdende kerk", — dat heteekent hier zooveel als: g© moet niet denken, dat we met zek©rheid iets kunnen „hebben" of „er" in één opzicht ook maar „zijn". Weg met de behaaglij'kheid, met de rust, de zekerheid; wij zijn. op de „endlose Strasse". Hier komt dan nog bij een verwaterd kerkbegrip, met (als gevolg) een opheffing van de onderscheiding tusschen dienst des Woords en evangelisatie, en ©en onbewust ontzinken aan, straks een heimelij'k vechten tegen de verbondsgedachte. Wie geen vreemdeling is in het leven, weet, dat het in Nederland meer en meer dien kant uitgaat.

Tegenover deze eerste strooming nu is een bewuste handhaving van de preek als óók naar den tijdsduur overheerschend element in den ©eredienst (zooals het rapport onzer deputaten dat wil) m.i. een gezond en bewarend levensteeken in de Gerei. Kerken. Want elke verkorting van de preek dringt ons den kant uit, waarheen de groote hoop neigt: minder werk van den eigenlijken tekst-inhoud maken, en meer werk maken van handigheidjes, of dierbaarheidjes, of gemoedelijkheidjes, of aestheterigheidjes van den dominee, i) Gevolg is, dat alleen de héél knappe lui „interessant" blijven (meer ook niet!), en dat voorts alleen de handigste pluizers on plukkers een bouquet van interessantigheden van anderen bijeen weten' te garen, om zoo het volk te bekoren ^), maar dat de normale predikanten, zich verplicht voelen tot ©en algemeen-gehouden stichtelij'k toespraakje, dat eindeloos repeteert, en dus criant vervelend wordt. Terwijl daarentegen, als hij den inhoud van den tekst modit (kon) preekon, zoo'n normaal prediker veel sterker zou staan dan een „talent", hm, hm, dat van interessantigheden leven moet; immers : hij' had dan de kans, elke week wat anders te brengen, wat nieuws, dat in zij'n tekst ligt. Neem den prediker de gelegenheid af, geduldig in de bizonderhedcn van den tekst af te dalen, en wèrkelij'k, zelfs reeds één keer per week te proeken wordt inderdaad dan ©en te zware belasting. Dat zoudon dokters, advocaten, litteratoren, kortom discipelen van andere faculteiten, net zoo' min praesteeren.

Ik ben van de juistheid van deze zienswij'ze nog nooit zoo overtuigd geweest als thans, nu ik heb kunneji hooren, wat over onze grenzen van de pieek geworden is. Op honderden plaatsen van Nederland wordt in een zoomaar voor de vuist uit te kiezen dorpskerk tienmaal beter gepreekt, dan in het buitenland door de knapste theologen. Dat komt van het systeem; ze hebben in het buitenland niet meer den tekst naar zij'n concrete gedachten, dogmatisch-exegetisch, elkaar te bewerken gegeven; er zou trouwens bij de breede liturgie ook geen tijd voor zijn. Gevolg: algemeenheden, en verhaaltjes, en een gemeente, die niets me©r weet, en straks ook geen wezenlij'ke preek meer kan verdragen.

Natuurlijk is hier in de tweede plaats de barthiaansche opvatting van de preek te noemen, en in verband daarmee de opvatting van F © z e r, die wel niet rechtstreeks zich bij de barthiaanscho theologie aansluit, maar niettemin toch veelszins zich ernaar oriënteert. Van deze zij'de is krachtige' critiek geoefend op de prediking, zooals ze in Duitschland en elders overheerschend geworden was. Met name de opvattingen van Niebergall werden sterk bestreden. In deze critiek op Niebergall, die voor de ontzieling der preek grootendeels verantwoordelij'k is, staan zoowel Barth-Gogarten als Fezer sterk. Maar als bet erop aankomt, ^e preek in positieven zin om te bouwen en t© herstellen, dan staan ook zij machteloos. Fezer tracht zich te redden met het slagwoord: theocentrische prediking! Maar als hij er toe overgaat, te zeggen, wat hij daaronder verstaat, dan is zij'n semi-baxthianisme weer zijn ongeluk: hij brengt het niet verder dan tot het in déze dagen algemeen geworden verlegenheids-beroep op, we kunnen wel zeggen: de verlegenbeids-vlucht in: d©n HEILIGEN GEEST. Precies zooals wij dat in ons land ook al telkens waarnemen kunnen iii de kringen - van de valsche mystiek, en in die van „Ons Eigen Vaandel", voorzoover althans daar bewust aan prof. Haitjemas) v? ordt aangeknoopt, en in die van het z.g. hersteld verband. Fezer zegt: de preek is de poging (das Bemiihen!) van ean mensch, om door vrij© aanspraak (R©d©) ertoe me© te w©rk©n, dat d© in 't Schriftwoord ons zijn gemeenschap schemkende God aan een kring van ander© menschen gemeenschappelijk tegenwoordig worde". Er zij'n natuurlijk heel wat zwakke plekken in dit woordharnas: „poging"; „mede-werken"; „vrije rede", God, zij'n gemeenschap schenkende.„in" (niet door) hot Schriftwoord; de tegenover-elkaar-stelling van den preeker èn den kring van andere menschen,

zulks dan tegenover de gereformeerde gedachte, die in de gemeenschappelijke belijdenis die twee a priori verbonden heeft. Maar vooral dat retJreeren op den Heiligen Geest is hier het zwakke punt. Want die Heihge Geest wordt hier losgemaakt van het Schriftwoord. „God" wil in het Schriftwoord ons zijn gemeenschap schonken, naar het heet, maar dan moet de „Heilige Geest" het middel worden, waardoor die God, die dan blijkbaar in dat Schriftwoord zelf niet tegenwoordig is, tegenwoordig wórde. De Heilige G«est is dus van liet Schriftwoord losgemaakt, en blijft het duistere punt in de definitie. En dat tegenwoordig worden van God — Vk'at is dat? Men kan er van maken wat men wil. De een zegt: het is vrees en beven. De ander: liet is stilte. Xoo a la Tersteegen: God is tegenwoordig, alles in ons z w ij g e ! Een derde maakt ervan: God is tegenwoordig, alles in ons kwinkeleere (zonder geluid). Terecht is erop gewezen, dat hier de uitersten elkaar kunnen raken; wat wij dan ook herhaaldelij'k ten aanzien van de barthiaansche theologie beweerd hebben; Faber wij'st erop, dat Holl, tegen wien de dialektische theologie herhaaldelijk zich verzet, óók zoo spreekt: God moet ons tegenwoordig gemaakt worden, de preek moet ons voor liet aangezicht Gods stellen. ' Men zal zeggen: wat hebt gij daar tegen? Praten

niet ongeveer alle gereformeerde dominees evenzoo?

Maar het verschil is: dat volgens gereformeerde opvatting God al tegenwoordig i s in den eeredienst, oer er één woord gesproken wordt. De dominee heeft de oarmenschelijke taak niet, God tegenwoordig te maken ; Hij heeft alleen de taak, in, g e me en schap met de belijdende kerk, met haar uit dezelfde belijdenis sprekende, te doen zien, wat er al is. God, die al tegenwoordig is, te doen beluisteren uit Diens in 't Schriftwoord gegeven Woord. En hij, zoowel als de gemeente, gaan uit van de vooropgestelde geloofsgedachte, dat als de letter van het Schriftwoord trouw gevolgd en gesproken wordt, alsdan het gesproken menschenwoord overeenkomstig den [foiligen Geest is, wijl die zich bedient van het Schriftwoord, dat Hij zelf gesproken en gegeven heeft; en dat voorts de tegenwoordige God door dit woord zich krachtig tegenwoordig maken wil in bekeering, geloof, heiliging.

; Het is zonder meer duidelijk, dat hier de wegen uiteengaan. Op barthiaansch standpunt, heel of half, wordt de preek, met het menschenwoord, niet meer dan een „Hinweis", een symbool; , een getuigenis, een reflektor, een transparant, en wat dies meer zij. De theoretische degradatie van de preek is een onontkoombare consequentie van dit standpimt. En wat er dan praktisch gepreekt wordt, is dikwijls een verloochening van het standpmit; zoo b 1 ij f t men in de verlegenheid. Wiel ondergaat het denken in deze kringen een wijziging, maar Karl Earths pas uitgekoinen nieuwe dogmatiek — zijn voorgaande neemt hij terug — laat voor wie hem op de kardinale punten eens met inte^ resse kontroleert, zien, dat in principe nog s.teods de stelling aan den overkant wordt ingenomen: „Wij kunnen wel 'realistisch denken, ook wel idealistisch denken, maar wij kunnen niet christelijk denken". Dit is óf een frase, óf bittere ernst. Het eerste is het niet; dan bMjlft het tweede over.

Maar op gerefoimeerd standpunt heeft het langs logischen weg uitleggen en uitwerken van het „klaarblijkelijk-sprekende" Schriftwoord (Assen wordt bij den dag belangrijker in het groote debat!) „een groeten loon"; de Heilige Geest is nu geen asyl der verlegen gedachten meer, maar laat zijü tegenwoordigheid en zijn „meening" uit het Schriftwoord kenbaar worden; en de menschelijke woorden van den prediker zijii vaak in staat, dat Woord van God, dat zich reeds zelf aan ons accomodeerde (Calvij'n!) zuiver weer te geven; ze krijgen dus hun waarde, zonder eenige verdienste zijnerzijds. Het vermoeiend© balanceeren tusschen zelfverwerping en zeK-handhaving vair den spreker dér menschelijke preek-woorden kan hier een einde vinden.

Maar dit alles dan ook alleen op voorwaarde, dat de prediker van elk Schriftwoord den eigen zin, on dien alleen, en dien zoo gedetailleerd mogelijk, en in nauw verband met den context, zal spreken.

Dit nu, lieve menschen, kost een sterfelijk mensch, tegenover sterfelijke medemenschen, tijd. Tijd. Tijd. Beknibbeling op den preektijd en vooral rants oen eer ing (ook voor mijn part ruim©!), is zoo dwaas; rantsoeneert men den verdediger in de rechtszaal ook, als men het van hem hebben moet ?

En nu keer ik naar het rapport terug. , .\ls ik d© hedendaagsche debatten over preek en liturgie volg, dan ben ik dankbaar, dat in dit rapport de preek, de preek, de preek behouden blijft. En dat de tijd ervoor niet wordt overgegeven aan andere liturgische vormen, die ten deele roomsch zij'n (een tegenover elkaar stollen van den dominee', die de gemeente 'sHeeren nabijheid wenscht, en dan vam de gemeente het antwoord krij'gt, dat de Heere met zijn „geest" (!) mag wezen), en die ten deele opgaan in repetities van teksten, ten deele in symbolen, of vingerwijzingen, zonder proza-

iscüe letter-leer-mboucl, ten aeeie OOK m algemeen gehouden gelegenheden tot zèlf-expressi© (waarom het in de kerk heelemaal niet te doen mag zijn). Neen, hier wordt aan de preek de volle maat gelaten; on nu staat het aan de dominees, ervan een goed gebruik te maken. Wai'e het anders geweest, de goedwillenden zouden voor altijd gekortwiekt zijn.

Zoo behouden de Gereformeerde Kerken — indien althans nieuwere stroomingen ons het leven niet bederven, waar kans op is — haar eigen type. Ook in de preek. In de buitenlandsche debatten over de preek is een liopel'ooze onzekerheid, maar het merkwaardige — ook het volkomen begrijpelijke — is dat de uitersten elkaar-telkens ontmoeten. Komt de cultuspreek op den achtergrond, en heet het gepredikte menschenwoord niet meer dan een Bymbool, dan is straks de weg gebaaad tot de „stilte" in den eeredienst, het moment van het zwij'gen (Otto). In zulk een liturgisch zwijgen verbinden zich dan ook de meest uiteenloopend© richtingen; de „silent worship" mag dan korter of langer zijn, geheel, of onderdeel van ©en geheel in een eeredienst wezen, in elk geval drukt hij het Woord Gods en het menschenwoord achterover, en geeft zelf-expressie-kansen aan het individu, dat eerst zoo netjes als leeg en voos voor God was uitgescholden. Maar alle volk heeft woorden noodig, woorden, woorden.

En tijd.

En als het gereformeerde denken nu krachtens zij'n belijdenis gelooft, dat het Woord zich in onze woorden uit \kkt leggen, dan is daarin het specifieke van de gereformeerde preek gegeven. Wijl het de ontplooiing van dat specifieke karakter bewust mogelij'k laat, is het rapport inzake de liturgie voor mijn besef niet minder dan de afwending van een gevaar, en de handhaving'*) van gereformeerden rijkdom tegenover een tobbende gemeenschap om ons heen.


') Hoevelen stumperen niet achter de „kunst" aan? Speciaa( achter de neurasthenici der litteratuur?

achter de neurasthenici der litteratuur? - ) Dit woord, wat mij betreft, in elke beteekenis (ook in 4'' van verleiden).

°) Denk aan diens in de lucht zwevende, nooit concreet grijpbare „régime van-Woord en Geest", ten koste van menschenwoord en letter.

') Ilamlliaving — en ten deele veiligstelling. Want of de bestaande rijkdom nu ook gebruikt wordt, dat zal aan de dominees liggen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Voorstellen inzake den kerkelijken liederenschat. III.  (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1932

De Reformatie | 8 Pagina's