GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geborgen in den storm.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geborgen in den storm.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

wiens ik ben .... Hand. 27:23.

(Jaarwisseling).

Dit hoofdstuk uit de Handelingen is bekend als een prachtstuk der wereldliteratuur. De schitterende beschrijving van den academisch gevormden

98 ooggetuige vaai den storm en de schipbreuk in de Oude Wereldzee.

En midden in die schildering staat dit woord van den apostel Eaulus. Temidden van de groeiende paniekstemming staat Piaulus daar met de bemanning en de passagiers om zich heen, en verhaalt hun, dat in den voorbijgeganen nacht bij hem heeft gestaan een Engel Gods, „wiens ik ben".

Dat is een geloofsbelijdenis. Kort, van slechts drie, of eigenlijk maar twee woorden. De belijdenis: ik ben van God; Gods eigendom; Hem behoor ik voor leven en sterven toe.

Ja, een prachtbelijdenis. Het hart en de kern van alle geloofsbelijdenis, die ooit een kind van God af kan leggen.

Maar — haar kleur ontvangt ze hier door de bizondere omstandigheden, waaronder ze is afgelegd. Niet geschreven ergens in een studeerkamer. Ea ze is niet gezegd op een vergadering, van te voren overdacht of van buiten geleerd en daarna opgezegd als eeu behoorlijk antwoord.

Het stormt. Lucas schrijft, dat voorts alle hoop van behouden te worden, aan de schepehngen ontnomen werd. De schipbreuk' staat voor oogen in den razenden orkaan. De dood grijnst hen aan. Het wordt aan boord een onbeschrijfelijke paniek.

En dan, dan staat daar die Jood te midden van de radelooze massa, en zegt met iets als hemelglans in zijn oogen zijn belijdenis: wiens ik ben. Dat is: ik ben veilig, geborgen bij mijn God! Dies zal geen vrees ons doen bezwijken! De taal van heilige heerlijke rust en van rotsvast geloof in het aangezicht van den dood.

Daar staat in die drie woorden heel de onbeschrijfelijke en onuitputtelijke rijkdom van een kind van God.

Een rijkdom, die ervaren is in het jaar, dat sterft. Ja, het hééft gestormd. Gierend stoeg de orkaan de levenszee en de volkenwereld. Ellende van allerlei aard. Ontwrichting en jammer. En nog is er het einde niet. Zijn er niet de velen, wien alle hoop van „behouden te worden" ontnomen is? Die in dof pessimisme neer hebben gezeten?

Aan het slot van het jaar overdenken we even. Het is, of alles nog eens weer aan ons oog voorbijtrekt als de beelden op een rolprent.

Hoeveel zorg; en vrees; en angstgeschreeuw van vergaan.

En toch: ook in 1932 heeft de God van uw leven immers getoond, dat Hij u in Zijn handen had gegraveerd en in Zijn armen had geborgen en aam Zijn hart. Zijn Vaderhart had beschut.

Zoodat nu_, aan het slot van het jaar daar iets als beschaamdheid valt over zoovele zielen van geloovigen; de vraag aan de eigen ziel: waarom waart ge in mij ontrust? Ja, waarom toch? Want het was veilig bij mijn God, „wiens ik ben".

Dan wordt het dankend aanbidden: meer dan een Vader zorgdet Gij.

Zoo is de belijdenis van Gods kind ook voor het jaar, dat komt. Haastig sterft het oud geworden jaar weg, en het nieuwe rijst aan de kim.

Er is in het sterven van het oude en het komen van het nieuwe jaar iets, dat ons beangstigt. Wp voelen ons voortgejaagd door de geheimzirmige macht van het onbekende naar de eeuwigheid heen.

Met een klem, die het woord het geheele jaar niet heeft, hooren we het woord van den ouden, Psalm: we brengen onze jaren door als een gedachte.

En de vraag rijst in onze ziel, wat het nieuwe jaar brengen zal.

Van allen kant hooren we stemmen, die spreken van sombere verwachtingen. Van ©en verder om zich heen grijpen van de wereldcrisis. Van oorlogsrumoer en van revolutiegevaar.

Het stormt om ons heen, ja. We voelen het geweld der opgezweepte golven en we hooren het rumoer.

Maar te midden van al wat beangstigt en beangstigd is, sta Gods kind rustig in die veilige wetenschap van zijn God en Vader in Christus: wiens ik ben!

Dan is het veilig bij Hem. Geborgen in den storm.

Als ge dat maar wéét, zéker wéét: wiens ik ben!

Laat het dan in 1933 al stormen misschien; ja, al zou de storm aaiizwellen tot een orkaan — dan staat daar in den storm Gods kind met dat heeriijkrustige woord: wiens ik ben.

Wij hebben 's Vaders Zoon aan boord, En veilig strand voor 'toog.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Geborgen in den storm.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1932

De Reformatie | 8 Pagina's