GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Verschillende typen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verschillende typen.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als resultaat van ons vorig artikel mag dus vastgesteld, dat godsdienstige opvoeding mogelijk is. Zij is dit, omdat de religie zelf een eigensoortig verschijnsel is iu het menschenleven, en omdat de vrijheid en zelfstandigheid, die elke opvoeding bedoelt, niet buitengesloten wordt door het feit, dat wij leeren moeten het geloof van onze ouders en der kerk over te nemen en te beamen.

Maar deze godsdienstige opvoeding is ook noodzakelijk. De kinderreligie is nog niet volmaakt. En vooral in den overgangsleeftijd ondergaat het religieuze leven een belangrijke verandering, waarbij leiding en vorming niet kunnen ontbreken. Wat Dr Otto Tumlirz in zijn werk over „Die Reitejahre" (P, 18—26) als typeerende eigenaardigheden van dezen leeftijd in het algemeen noemt, kan, met ©enige wijziging, ook van het religieuze leven gezegd worden.

De rijpende jonge mensch moet allereerst de geestelijke wereld opnieuw veroveren. Zijn kinderlijke, primitieve voorstellingen aangaande God en de geestelijk© dingen, vragen zoowel in vorm als inhoud om herziening. Hij moet voorts ook zichzelf veroveren en zijn houding tegenover de religie vinden. Afgelegd moet worden hetgeen ©ens Tcinds was: de naïveteit, de afhankelijkheid, het leven op het gezag en het voorbeeld der ouderen. De jonge mensch moet leeren om, ook in het godsdienstige, door eigen oogen te zien, op eigen beenen t© wandelen en uit eigen verkiezing te handelen. Het geloof van zijn ouders moet zijn geloof, hun overtuiging zijn overtuiging, hun leven zijn leven worden. Het gaat ook hier om de vrijheid en zelfstandigheid, die bij het volle man-en vrouw-zijn behooren.

Niet bij allen verloopt deze ontwikkeling op gelijke wijze.

Tot verheldering van ons inzicht is het noodig, eenige nader© onderscheiding te maken. Er zijn ©ï allereerst, die in de rehgieuze krisis der jeugd] bezwijken; bij wie het niet terecht komf, en althans tot op heden nog niet terecht is gekomen; en di© zoowel voor God als voor kerk als VOOT aJl© religie dreigen verloren te gaan. En onder dezen zijn er nog weer nader sommigen, die in hun kindsche dagen volop in bloei stonden, di© al profetie en belofte waren, en bij wie tóch de bloesem zich niet gezet heeft tot vrucht. In hun prille jeugd, toen ze ernstig ziek waren, en vader ©n moeder en oolc zij zelf dachten, dat z© sterven gingen, gaven z© ontroerende blijken van godsvrucht, Ze spraken er van, dat ze naar den Heere Jezus gingen. Waren ze toen gestorven, dan had niemand getwijfeld, of ze waren in den hemel ©n zou iedere grairedenaar ©en lofrede gehouden hebben op de genade Gods, die zich zoo buitengemeen in dit kinderhart verheerlijkt had. En toch is bij het opgroeien dit alles verdwenen. Zij hebben geen belijdenis des geloofs afgelegd. Ze komen ook niet meer in de kerk. Z© toonen slechts matige belangstelling voor alles wat geloof en godsdienst is. In één woord: gij herkent in hen het vrome kind van vroeger niet meer.

Hoe wij hierover oordeelen moeten? Of dan al dat mooi© uit hun jeugd geen war© godsvrucht geweest is, doch slechts kinderlijk©, gedachtenlooze reproductie van de geloofsovertuiging en de religieuze handelingen van vader en moedqr?

D© vraag is spoedig gesteld. Ze heeft, helaas, voor sommige ouders een droevige actualiteit gekregen. Maar wie van ons zou haar definitief durven beantwoorden? Niemand van ons is immers harte-fcemier ? Liever dan zelf de oplossing te geven, leggen wij deze raadselachtig© gevallen in Gods hand neder.

En intusschen tasten wij niet geheel in het duister. Er is nog één lichtpunt. Zij leven nog. En zoolang er leven is, is er hoop. Wij hebben de volledige afwikkeling van zulker levensgang nog niet aanschouwd. Ons is het niet gegeven om uit t© maken, hoe ver en hoe lang het geloof kan wegzinken, zonder dal het nog geheel opgehouden heeft te bestaan. Wie weet, wat later nog boven komt. 't Is meer gezien in het leven, dat ver en zelfs zeer ver afgedwaald© bondelingen toch nog terecht kwamen. En intusschen biedt het verbond Gods ons nog een vasten grond tot pleiten ©n bidden. Wij behoeven en mogen dezulken nog niet loslaten.

Doch al do©n dergelijk© raadselachtig© g©vall©n zich voor, wij zullen toch op onze hoede wezen', om er geen misbruik van te maten en ze te generaliseer©n. Omdat de jong© godsvrucht van de in-'t leven gebleven kinderen soms later teleurstelt, mogen wij nog niet aan di© der gestorvene gaan twijfelen. Want als we dat zouden doen, zouden we met ongeloof in plaats van met geloof beginnen en zouden wij den schriftuurlijken regel breken, dat het zaad der geloovigen als heilig is t© beschouwen, totdat het tegendeel gebleken is. Maar wel vermanen dez© raadselachtige gevallen ons, om den steun, dien wij voor ons geloof aangaande onze kind©ren noodig hebb©n, meer te zoeten in de beloften Gods dan in hun religieuze uitingen, hoe heerlijk-kinderlijk deze ook wezen mogen en hoezeer wij ze ook met innige vreugd© b©gro©ten. En niet minder waarschuwen zij ons, om in het stuk der zaligheid nauwgezet t© leven en het ta betrachten, dat de echtheid van h©t geloof vooral in de vernieuwing van den wil, dus in d© bekeering én de goede w©rk©n blijk©n moet.

Maar ©r zijn ©r gelukkig ook — en zelfs velen — bij wie het wèl terecht komt. Doch ook bij dezen weer m©t verschil. De nieuwer© godsdi©nstig© psychologie heeft ons geleerd, hierbij twee hoofdtypen t© onderscheiden.

Er zijn allereerst — en dit dan zielkundig ©n niet theologisch verstaan — de onoe-bom-men of de éénmaal-geborenen. Zij zijn de gelukkig© natur©n, de zondagskinderen in het geestelijke. Zij vertegenwoordigen het zoogenaamde boom-type, want hun religieuze ontwikkeling verloopt als die van den boom. Bij hen geen opvallend© sprongen, maar geleidelijke, prooes-matige groei. Schier onmerkbaar nemen zij van jaar tot jaar toe in geestelijke sterkt© ©n omvang. Zij zijn als het kruid uit d© gelijkenis van Jezus, dat opgroeide en lang w©rd, zonder dat iemand wist hoe. Bij hen ge©n sch©rp afge^ teekend© krisis-phasen, geen aanwijsbare overgangen, weinig of geen strijd, doch langzame, gestadige vooruitgang. Als vanzelf groeien ze in het geloof in, waarin ze opgevoed worden. Zij zijn als de bloem, die niet anders kan dan zich naar het zonlicht keeren en die niet weet, wanneer en waarom ze het heeft gedaan. Indien g© de onvoorzichtigheid zoudt begaan, dezulken naar hun bekeering t© vragen, zullen ^j, eerlijk zijnde, u antwoorden, dat zij zich niet herinneren kunnen, dat het bij hen ooit anders geweest is. En wilt ge bij zulken toch een bepaalden overgang constateeren, dan kan het op z'n hoogst het volgend© wezen.

Om eerst nog even op d© natuurlijk© ontwikkeling terug te komen: ©r zijn verscheiden© menschen, die zich uit hun overgangsleeftijd een of andere gebeurtenis, vaak ©©n z©er kleine, zullen herinneren, die toch voor hen zelf van de grootste beteekenis was, omdat di© gebeurtenis voor hen d© stoot was, waardoor d© wereld en hun eigen persoonlijkheid opensprongen en zij d©z© zi©n gingen, zooals zij ze nog nooit hadden beschouwd. En aldus geschiedt het ook menigmaal in het religieuze. Door een betrekkelijke onbeduidendheid, door een losse opmerking uit preek of lezing, door een toevallig gesprek of ©en ontmoeting gebeurt het. De stoot wordt gegeven. Het springt op eenmaal open. Niet, dat er dan een principieel© overgang of een scherp gemarkeerde bekeering plaats vindt. Het blijft in wezen precies hetzelfde. Maar over het oude is een ander, tot nog toe' niet gekend licht opgegaan, 't Is nu meer het bewuste en ©igen© en persoonlijk geworden. De knop is opengesprongen en vouwt zich open in de bloem.

De godsdienst-psychologen b©w©ren, dat dit boomtyp© de iiitzondering is. Doch hoewel mij ni©t voldoende statistische gegevens ten dienst© staan, heb ik toch den indruk, dat in kringen, waar geloovig uit het verbond geleefd wordt, dit juist - de regel en niet de uitzondering is. En gelukkig zij, bij wie het aldus gegaan is^, of thans toegaat. Zij zijn werkelijk niet te verachten of als de minderwaardigen te beschouwen. Zij behoeven heelemaal niet de saaie typen te wezen, maar hebben in den regel veel voor boven hen, die eerst ernstig getwijfeld hebben en van den rechten weg zijn afgedwaald. Paulus b.v. kan het zichzelf nooit vergeven, 'dat hij in zijn jongen tijd de gemeente Gods vervolgd heeft en is jaloersch op Timotheus, omdat dez© van kindsb©en af de Schriften heeft gew©t©n ©n omdat op hem het geloof in de lijn der geslachten van zijn vrome grootmoeder Loïs via zijn moeder Eunice als 't ware is overgeërfd. Het boom-type omvat in den regel de gelijkmatige, vaste karakters, die in de toekomst zoowel voor de kerk als voor het verdere leven een hecht© steun blijken. te zijn.

Niet bij allen echter gaat het aldus. Er zijn ook — wederom niet theologisch, maar zielkundig gesproken — de twice-bom-men; 'degenen, di© voor d© tweede maal geboren worden. Zij vormen het insecten-type. Hun geestelijke ontwikkeling verloopt als die van het insect, dat eerst in larve-toestand verk©ert, daarna pop wordt ©n ©indelijk als vlinder wegvliegt. Bij hen wèl duidelijk© ontwikkelingsstadia, scherp© overgangen, wèl krisis en gisting. Zij zijn het vooral, terwille van wie de puberteitsleeftijd den naam van Sturm-und-Drang-period© heeft gekregen. Bij hen gaat h©t wèl door bruising ©n 'branding, door twijfel ©n soms zelfs door tijdelijk© vervreemding heen.

Dan komt de periode, dat de jonge mensch zijn kinderlijk© voorstellingen aangaande God en de geestelijke wereld onderwerpt aan ©©n kritisch onderzoek, dat hiermee afloopt, dat hij met dez© niet meer verder kan of wil leven, en hij met den vorm ook bet wezen wegw©rpt, dat in den kinderlijken vorm besloten lag. Heeft hij vroeger g©beden en al zijn verdere religieuze handelingen verricht, zooals het hem door zijn opvoeders werd voorgedaan — nu wil hij weten, waarom hij bidt, of bidden helpt, ©n acht hij het beter, het heelemaal na t© lat©n, dan het te doen als g© er geen behoefte aan h©bt. Was, ov©reenkomstig het woord van Paulus, in zijn kinderjaren het eerste gebod, waarmee hij in aanraking kwam, het vijfde; naar mate hij thans meer zelfstandig d© wereld ingaat, beginnen ook alle andere geboden meer te spreken, ©n met deze de vragen ©n mo©ilijkh©d©n, ho© zij toch in het leven zullen worden volbracht. Was het vroeger de meest vanzelfsprekende zaak, dat God bestaat en de bijbel Zijti Woord is, thans begint dit kwestieus te worden en vraagt het jong© hart, dat dit nader bewezen en aannemelijk gemaakt zal worden. D© kritiek der jeugd onderwerpt ook het terrein der religie aan haar beoordeelingi ©n gaat ook hier meermalen tot zeer radicale en gevaarlijke uitspraken voort.

Nu is het waar, dat ook het klein© kind en d© jongen en het meisje vol zitten met allerlei vrag©n; vragen over God ©n schepping, dood en graf, hemel en hel. Een kind kan soms meer vragen, dan

92 gij dadelijk overeenkomstig zijn leeftijd weet t© antwoorden. En toch — welk een verschil! Het kind vraagt, omdat het graag weten wil en nader wenscht te worden ingelicht. Van wantrouwen geen zweem nog. Wanneer gij het behoorlijk bescheid gegeven hebt, is het ook tevreden. Als vader gesproken heeft, is de zaak uit.

Maar aldus niet de jonge mensch. Hij vraagt — indien hij tenminste nog met zijn vragen tot u komt — met kritiek. Zijn bedenkingen zijn twijfelbedenkingen. Hij neigt er sterk toe om alles te loochenen en als waan-denkbeeld over boord te gooien. Achter veel, dat hij als kind geloofd heeft en de kerk nu nog belijdt, wordt een vraagteeken gezet, indien het niet geheel geschrapt wordt. Het bestaan Gods en de uitverkiezing, de oorsprong der wereld en de herkomst van het kwaad, de onïeilbaarheid der Schrift en de bovennatuurlijke geboorte van Christus, de rechtvaardigheid der goddelijke straf en de eeuwige voortduur der rampzaligheid, de redelijkheid van het gebed en de mogelijkheid van wonderen, waarhij vooral de visch van Jona opgeld doet, en veel meer nog — het wordt alles voor het kritisch verstand gedaagd en als absurd en verouderd veroordeeld. De twijfel is ontwaakt en daarmee een der ernstigste vijanden, die zich tegen het jonge geloof verheffen kunnen.

En deze twijfelzucht vindt daarom ook bij de jonge menschen zulk een vruchtbaren bodem, omdat de jeugd nog onevenwichtig van gemoed en bovendien vaak zeer melancholisch en pessimistisch is. En het zijn vooral deze naturen, die het meest open liggen voor deze , Thomas-ziekte.

Bovendien komen zij door studie en lectuur, in fabriek en kantoor, in aanraking met gansch andere denkbeelden dan zij thuis geleerd hebben. De bezwaren tegen het christelijk geloof worden vaak zóó cru en schaamteloos ingebracht, dat ge zelfs als volwassene er van Tiuivert en wegloopt.

Daarbij krijgt het kindergeloof vaak een geweldigen schok door den slordigen wandel der oudere kerkleden. De Heere Jezus heeft niet zonder reden van het ergeren der kleinen gesproken. Onze jonge menschen ontmoeten christenen, die in de praktijk van het leven, bij handel en zaken, niets beter — zoo niet slechter — zich gedragen dan wereldsche menschen. Als dit — zeggen .zij — de waarde van het geloof is, kan men heter heelemaal geen christen, dan zulk één wezen. Met weerzin wenden zij zich niets slechts van de christenen, maar van de christelijke religie zélf af en gaan Tiet elders zoeken.

Eindelijk moeten wij niet vergeten, dat vooral in deze periode het sexueele leven met kracht doorbreekt. De stroom des levens .bruist soms zóó machtig, dat men hem niet meester worden kan, doch veel meer met schier onweerstaanbare kracht wordt meegevoerd. Er zijn pr, die struikelen en vallen. En wanneer deze zonde haar donkerheid over de ziel uitzendt, ligt heel de geesteihjke wereld omsluierd en in nevel, en moet de ziel zich wel in twijfel en ongeloof yerteren. En niet alleeni deze zonde doet dit. Elke zonde, en vooral de niet-bestreden karakterzonde heeft deze uitwerking. Wanneer de verstandelijke ontwikkeling en Be vermeerdering van kennis niet gepaard gaan met een evenredig sterke vernieuwing van den wil, wordt een scepticisme gekweekt, dat voor het geestelijk leven verkillend en bevriezend is.')

De overgangsleeftijd is een moeilijke len gevaarlijke, en de twijfel één van zijn m'eest ernstige ziekten. Gelukkig te prijzen is daarom ieder, die niet pas 'bij het einde van zijn leven, doch ook al bij den afloop der overgangsjaren kan verzekeren, dat hij het geloof behouden heeft. Wie door deze branding veilig heen kwam, kan meer stormen doorstaan.

E. D. KRAAN.


^) Over de oorzaken van het ontstaan van den twijfel handelt breedvoeriger o.a. Dr T. Hoekstra, Twijfel", blz. 57—80.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Verschillende typen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's