GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hernieuwd Apollinarisme?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hernieuwd Apollinarisme?

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

Een hooggeachte lezer van „De Reformatie' die klaarblijkelijk met belangstelling onze artikelen volgt, is zoo vriendelijk geweest na kennisname van onze vorige opmerkingen o. m. het volgende te schrijven:

„Als ik hel wel begrepen heb, heb ik dan eenerzij ds nous als vormgevend principe, en anderzijds „ik" als activeeringsprincipe; en bij den Christus resp. de Logos i. p. v. de raenschelijke nous, en de Logos i. p. v. 't menschelijke activeeringsprincipe. In beide gevallen wordt een menschelijk „iets" vervangen door den Logos (eventueel een Goddelijk „iets", aangezien ik hier zou kunnen vragen of het „Ik" van den Logois nu ook het activeeringsprincipe van de Goddelijke natuur is). Wel is er verschil dat bij A. de nous bij het levende vleesch komt, en U een volkomen menschelijke natuur aanneemt met alle functies e.d., en dat deze alleen door het „ik" geactiveerd wordt. Doch ook, dit verschil in het oog gehouden, bestaat er dan toch nog wel verschil in „principe", 't Is mij moeilijk dit in te zien. 'IWil mij wel eens voorkomen, dat de beschouwing van den mensch. hier het eenige is wat gewijzigd is. Bij A. rustte die op de filosofie van Aristoteles, tegenwoordig hebben we een andere filosofie, eventueel filosofieën. Maar voorts is de gedachte die A. in zijn systeem belichaamde gelijk gebleven, 't Is bij beide (bij ApoUinaris, en in Uw zienswijze): de Logos neemt de plaats in van „iets" van den mensch. Wij hebben een „iets" dat Christus niet heeft; een „iets" dat ik zelf ben, terwijl dat „iets" van Christus los van het mijne staat (dit woord „iets" meen ik te mogen gebruiken op grond van Uw laatste artikel). Ik kan verkeerd zien maar de benaming Apollinarisme lijkt mij lot nu toe nog niet heelemaal verkeerd, ook al wacht ik me wel dit openlijk uit te spreken, omdat ik niet voldoende de stof beheersch."

Des te meer zijn wij gaarne bereid op deze opmerkingen in te gaan, wijl zij juist aansluiten bij datgene, wat wij thans nog willen zeggen.

Om onze verdere uiteenzetting te geven is het echter noodig, dat wij beginnen met wat wij zouden kunnen noemen een kleine repetitie van enkele punten uit de Gereformeerde Dogmatiek.

Laat ik er dan met nadruk op mogen wijzen, dal hetgeen nu onmiddellijk hierna volgt een opvatting is die steeds door de Gereformeerde dogmatiek is verdedigd. Wij zullen eerst de stelling formuleeren en daarna mogen enkele citaten bewijzen wat wij zeiden.

Wij willen de stelling aldus formulceren: De Zone Gods heeft de menschelijke natuur aangenomen, maar hij heeft niet aangenomen „één" mensch. Christus was mensch; maar niet in den gewonen zin een menschelijke persoon, een mens c hel ij ke individualiteit. Wanneer wij hel menschelijk „ik" „iets" noemen, dan bezat Christus dat „iets" niet.

Wij ieeren dan ook steeds, dal Christus geen menschelijk „ik" had, dal hij geen menschelijke persoon was.

Deze leer is, ik herhaal dat, niet door mij geponeerd, maar het is de leer der Gereformeerde belijders.

Daarom zeggen wij dan ook, dal „de eeuwige Zone Gods, die waarachtig en ecuwig God is en blijft, ware menschelijke natuur uit hel vleescli en l> loed der maagd Maria door de werking des Heiligen Geestes aangenomen heeft". (Antw. 35 Hcidelb. cal.)

Reeds vroeger, 23 Maart 1934, drukten wij in deze rubriek af, wal Dr Kuyper in „E Yoto'' over vraag 35 van den Catechismus zeide. Wij willen dat niet hier nog eens herhalen.

Wel willen wij nog een paar citaten van den, zelfdcn schrijver uil zijn boek „De Vleeschwording des Woords" laten volgen.

„Niet de Goddelijke natuur is vleesch geworden, maar de Persoon des Zoons, en omgekeerd, niet een menschelijke persoon is door Messias aangenomen, maar onze menschelijke natuur." (bid. 80.)

En elders:

„En evenzoo belijdt onze Confessie in Art. 19: „Wij gelooven dat door deze ontfanckenisse de persoon des Soons, onafscheydelik vereenigt ende 't saraengevoeght is met de menschelijke natuur: soodat er niet zijn twee Soonen Godts noch twee persoonen, maar twee naturen in den eenigen persoon vereenigt, doch elke nature hare onderscheiden eygenschappen behoudende."

„Hierin ligl opgesloten, dat het subject in Jezus niet was een „menschelijk persoon" Jezus, maar dal het subject in Jezus was en is de persoon des Zoons." (biz. 71.)

En, om nu niet meer te noemen, tenslotte: „De Middelaar bezit dezelfde wezenlijke menschelijke natuur die ik in mij omdraag, maar ze beslaat in hem op een wijze zooals ze bij geen mensch beslaat noch bestaan kan. En evenzoo omgekeerd, de Persoon des Middelaars bezit, ook na zijn Vleeschwording, dezelfde wezenlijke menschelijke natuur als de Vader en de Heilige Geest, maar heeft vóór en in de Vleeschwording een beslaanswijze zooals noch bij den Vader noch bij den Heiligen Geest bestaat, noCh ooit bestaan kan.

De vereeniging der twee naturen in den Middelaar is dus geen vereeniging, die voortvloeit uit gelij k we z enhe i d van beide naturen, gelijk de Vader, de Zoon, de Heilige Geest één zijn door gelijkwezenheid. Het is evenmin een vereeniging waardoor één wezen ontstaat, want de twee naturen gaan niet op in één wezen, maar hebben haar eenheid in de eenheid van de Persoon.'" (blz. 78 en 79.)

Reeds herhaalde malen citeerden wij bovendien wat Bavinck in zijn „Gereformeerde Dogmatiek" Dl III 2e Druk blz. 333 e. v, over deze materie zeide.

Altijd weer moeten wij ons wachten voor de dwaling alsof Christus niet voor onze zonden zou kunnen zijn gestorven, indien Hij niet gelijk als wij een menschelijke persoon was. Men zegt dan: „Mijn „ik" heeft toch ook gezondigd? Mijn persoon staat toch ook schuldig voor God? Als Christus nu niet een menschelijke persoon was, hoe is het dan mogelijk dat hij voor mij de zonde draagt? ''.

Het is opvallend hoe vaak dit bezwaar wordt ingebracht tegen de psychologische opvatting, die dezerzijds wordt verdedigd.

Ik moge echter mijn geachte opponenten doen opmerken, dat zij door zoo te spreken in feite in oppositie zijn tegen de Gereformeerde Dogmatiek. Immers, de uitspraak, dat ieder mensch een menschelijke persoon heeft of een menschelijke persoon is — zoo men wil —, maar dat Christus niet zulk een menschelijke persoon had, is waarlijk niet door mij geponeerd „pour besoin de la cause", maar is een uitspraak van de vaderen.

Wij achten het dan ook niet onze taak om deze uitspraak van de Gereformeerde Dogmatiek nader te adstrueeren.., Er is over dit punt veel .en voortreffelijk geschre\en. Slechts doen wij opmerken, dal de gedachte, alsof het noodig zou zijn dat Christus een menschelijke persoon had om voor ons te kunnen voldoen, voortkomt uit het feit, dal men eenerzijds Ie weinig het organisch karakter van de schuld en anderzijds te weinig het organisch karakter van Christus' borgtoclitelijk werk ziet.

Maar het zal voor ieder begrijpelijk zijn, dat wij in deze artikelenreeks op deze zuiver theologische kwestie niet nader ingaan. Heeft men bezwaar legen dit punt van onze voorstelling, dan moet men dil bezwaar niet alleen aan ons adres, maar aan alle vertegenwoordigers van de overtuiging der vaderen, kenbaar maken.

Waar alles op aankomt is dit: Heeft Christus een volledige menschelijke natuur gehad? Immers, wij belijden, dat de rechtvaardigheid Gods vorderde dal de menschelijke natuur die gezondigd had, voor de zonde betaalde. (Cal. vr. 16.) Daarom moest Christus ware m e n s c h e 1 ij k e n a 1 u u r uit Maria aannemen (Cat. vr. 35),

Daarom belijden wij ook in art. 19 van onze Confessie: „Wij gelooven dat door deze ontvangenis de Persoon des Zoons onafscheidelijk vereenigd en te zamen gevoegd is met de menschelijke natuur; zoodal er niet zijn twee Zonen Gods, noch twee personen, maar twee naturen in eenen eenigen Persoon vereenigd".

Maar nu moet het ook duidelijk zijn dal voor de orthodoxie van een opvatting alles aankomt op deze vraag: Blijft deze opvatting Ieeren: Ie. dat Christus had een volledige menschelijke natuur, de menschelijke natuur, gelijk wij allen die deelachtig zijn; 2e. erkent die opvatting, dat Christus geen menschelijke persoon had en dat de Persoon des Zoons de onpersoonlijke menschelijke natuur aannam?

Dal zijn de criteria voor de orthodoxie eener opinie.

Geldt dit als criterium, dan moet ApollinarLs onvoorwaardelijk worden afgewezen. Immers, bij hem mist Christus een wezenlijk en zeer voornaam bestanddeel van de menschelijke natuur.

Maar bij de opvatting die wij verdedigen, brengen wij juist de gedachte naar voren, die in de twee bovengenoemde punten werd geformuleerd.

Het persoonlijkheidsprincipe, de eigenlijke persoon, hel „ik" was bij Christus Geddelijk; het was de Persoon des Zoons die in Jezus Christus de menschelijke natuur tot afsluiting bracht.

Zoo meenen wij dal bij onze opvatting er een eenheid komt tusschen anthropologic en Christologie.

Een-volgende maal hopen we in een slctartikei hierover nog iels te zeggen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Hernieuwd Apollinarisme?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's