GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gezangen.

Ds W. W. Meynen schrijft in „Dordtsc'he Kerkbode":

Het is te begrijpen, dat wij bij het verdedigen van onze meeningen gaarne steun zoeken bij anderen, en vooral bij hen, die algemeen worden geacht het te •weten.

En zoo verneemt men telkens een beroep op Dr Kuyper Sr bij het bestrijden Tan de gezangen.

Van Prof. Lindeboom — wij zeiden het reeds — die voor velen, terecht, een gezaghebbend man is, spreekt men in d i t verband maar liever niet.

Nü is Dr Kuyper de man.

Vervolgens wijst Ds Meynen op een artikel, dat de ZG-on van Dr A. Kuyper Sr, n.l. Dr A. Kuyper Jr te Rotterdam, heeft geschreven:

„In zijn brochure over het Vrije Lied in den Tempelzang, waarin br. van Mazijk zoo fel het Kerklied van 'den Gereformeerden Bundel bestrijdt, brengt hij ook allerlei citaten bü van autoriteiten, waarop hij zich meent te kunnen beroepen.

Ds Veldkamp schreef reeds in 't „Friesch Kerkbl." van 23 Nov. „hoe de aanhalingen van gezaghebbende menschen van Augustinus tot Kuyper toe, die de schrijver voor zich annexeert, zijn gevoelens juist in het aangezicht weerspreken".

De Franschen hebben een spreekwoord: „il faut juger les écrits d' après leur date", d. w. z.: men moet een woord van een auteur beoordeelen naar den tijd, waarin hij schreef, in verband met de tijdsomstandigheden.

Ik wensch hier mij te beperken tot zijn beroep op Dr A. Kuyper. Deze heeft metterdaad den Hervormden Gezang'bundel heftig bestreden, maar niet omdat hij tegen gezangen was, maar Ie. omdat deze .Bundel onwettig, WSLS ingeyperd, , 2e. omdat de inhoud van zoo menig gezang ongereformeerd was. En voorts heeft hij altoos gewaarschuwd dat de Psalmen niet door de kerkliederen mochten ten achter gesteld worden, zooals in de Engelsche en Duitsohe Kerken het geval was.

Dr A. Kuyper had allerminst principieel bezwaar tegen het vrije kerklied, maar hij stelde twee condities: Ie. ingevoerd door een wettige Synode, 2e. gereformeerd van inhoud. En voorts gaf hij den raad matig in het gebruik er van te zijn.

In zijn bekend boek: Onze Eeredienst (pag. 60, 61) heeft hij geschreven: „Wij hebben voor onze Christelijke Feestdagen, we hebben voor de verheffing van onze ziel tot onzen Heiland, we hebben voor de bediening van de Sacramenten, voor de bevestiging van leden en ambtsdragers, en zoo ook voor de bevestiging van het huwelijk, eigen liederen dringend van n o o d e en die zullen ons door Gods gunste te zijner tijd ook geschonken worden".

Dit schreef Dr A. Kuyper in het jaar 1911, dus lang vóór de Synode van Middelburg. Deze profetie is vervuld, want de liederen die wy, naar zijn eigen woord, zoo dringend van noode hadden, zijn door de g-unste Gods ons nu geschonken".

Ds Meynen besltiit zijnerzijds met deze opmerkingen:

Onder de tegenstanders van de gezangen zyn de meeningen versohiUend. De een wil ze niet met een beroep op de „Afscheiding". We schreven daar reeds over en herhalen dus niet.

De ander vreest voor verwatering. Als er langzamerhand nog meer gezangen komen, zullen de Psalmen worden verdrongen, en de tijd der invoering van gezangen is vaak een tijd geweest van verslapping der beginselen. Zü zien dus een gevaar, 't welk wij óók zouden zien, als de Synode niet duidelijk haar bedoelen had uitgesproken.

Anderen willen aUéén berijmde zingen. schriftgedeelten

Accoord!

Over de berijming der Psahnen spreken wij meiar weer niet, tjok dat deden wij.

Maar hoe maken nu die bezwaarden het met de berijming van de 12 Artikelen des geloofs, met de Bedezang voor de predicatie, met het laatste vers van de beriimde 10 geboden des Heeren?

Wü informeerden daar al 's naar, maar kregen geen antwoord.

Een broeder zei ons: God heeft ons de wet niet gegeven om die te zingen, maar om die te beleven. (De dichter zegt: „Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen".) Maar nu dat laatste vers, waarom zingt men dat wèl?

Wij zouden daar grsiag 's een antwoord op hebben,

Het antwoord zal wel niet gegeven worden. De eenvoudige en ongeleerde menschen zitten te zuchten onder de gevolgen van verkeerde voorlichting; in zooverre hebben ze geen schuld, en zij ontduiken verder lastige vragen voor een deel; en in zooverre hebben zh wèl schuld. En hun „leiders" ontduiken grootendeels ook lastige vragen. Want het is een hopeloos gestumper, dat het kerkelijk leven hoe langer hoe meer in het moeras brengt.^

., , i.iiSö«jaï/ 4ij.. jggy^gjjjjjg herdenkinfléri en radio.

Ds G. V. d. Woude schrijft in „Geref. Kerkblad Leeuwarden:

De uitzending van de Afscheiding-herdenking door de Radio heeft blijkbaar onder de leden der N. C. R. V. beroering verwekt. Vooral van Hervormde zijde is bezwaar gerezen, en, naar het schijnt, hebben meerdere leden bedankt. De Voorzitter liet dan ook doorschemeren, dat de herdenking der Doleantie in 1936 waarschijnlijk niet zal worden uitgezonden.

We zouden zulk een besluit, indien het genomen werd, betreuren.

Afscheiding en Doleantie hebben niet alleen een kerkelijke — maar ook een nationale beteekenis.

Beide gebeurtenissen zijn van grooten invloed geweest op de historie van ons volk. De vertegenwoordiging der Regeering bij het jubileum der Afscheiding is hiervan bewijs.

De herdenking van deze gebeurteni-ssen is ook heel wel mogelijk, zonder aanstoot te geven aan axideren.

Indien men maar geen aanstoot neemt.

Doch voor dit laatste moeten groepen, die in een verband als de N. G. R. V. met elkander saamwerken, zich wachten.

In zulk ©en verband moet men, instemmend met een gemeenschappelijke basis, elkander van weerszijden kjinnen verdragen.

We betwijfelen dan ook of zulk een besluit inzake de Doleantieherdenking de rechte oplossing is, en aller instemming zal wekken.

We vragen ons ook af of zulk een besluit ook zou gelden voor jubilea van Vrij-Evangelische kerken; het Leger des Heils enz.? Of moeten de Gereformeerden aUeen het loodje leggen?

, De N. G. R. V. is een schoone organisatie, die veel nuttig en zegenrijk werk verricht. Zij heeft in onze kringen veel warm-meelevende leden, die, biJ de onlangs gehouden jubileumcoUecte, hun sympathie ook daadwerkelijk hebben getoond.

Het zou voor de toewijding van deze leden echter zeker een teleurstelling zijn, wanneer gebeurtenissen als de Doleantieherdenking, die voor een belangrijk volksdeel van zooveel beteekenis zijn, reeds van tevoren van het programma werden geweerd, terwille van bezwaren uit een bepaalden hoek. We hopen dat het aanvankelijke voornemen, dat nog geen definitief besluit schijnt te zijn, dit ook niet moge worden.

De heer H. Algra schrijft in „Leeuwarder Kerkbode":

De voorzitter van de N. G. R. V. heeft nu reeds voor de microphoon medegedeeld, dat er van die herdenking niets zal mogen worden uitgezonden. Wsmt de uitzending van de herdenking van de Afscheiding is voor de N. G. R. V. een strop geweest.

De Hervormden zijn boos, omdat deze uitzending heeft plaats gehad. En de Gereformeerden zijn ontstemd, omdat niet alles, wat met die herdenking in verband stond, is uitgezonden.

Van die ontstemming onder de Gereformeerden geloof ik, eerlijk gezegd, niet veel. Tenminste niet om de reden, die mr Van der Deure opgeeft. Wel hebben de Gereformeerden zich verwonderd, dat de N. G. R. V. zich gehaast heeft, ook een vergadering uit te zenden, waar de Afscheiding werd bestreden en veroordeeld. Dat was onkiesch. Als een belangrijk deel der leden van de N. G. R. V. de vrijmaking van hun kerken dankbaar gedenken, dan moest de N. G. R. V. er zich niet voor leenen, om redevoeringen uit te zenden, die juist dan expres worden gehouden, om tegen die vrijmaking te getuigen. Zelfs de burgerlijke beleefdheid verbiedt, dat men iemand aanvalt, als hij jubileert.

Dat het Bestuur van de N. G. R. V. dat niet snapt, zuUen we haar niet te zwaar aanrekenen. Sedert in Apeldoorn een comité van Hervormden is opgericht naar aanleiding van het teveel aan planken, door Gereformeerden geleverd hij een aldaar gehouden landdag, een comité, dat met allerlei eischen kwam, die met het karakter der ÏT. C. R. V. in strijd waren en ze bovendien niet langs den organisatorischen weg kenbaar maakte, een comité, waarmee het bestuur der N. G. R. V. desondanks heeft gehandeld, een comité, dat volgens zijn eigen communiqué is blijven voortbestaan, om ook na die besprekingen een oogje in het zeil te houden, sedert heeft het bestuur der N. C. R. V. veel respect voor Hervormde eksteroogen. En daarom, al is het rijkelijk vroeg, nu alvast de verklaring: van de herdenking van de Doleantie komt niets voor de microphoon.

Het zü zoo.

Maar dan a. u. b. royaal. En niet terwille van de interkerkelijkheid de Gereformeerden daarvoor mede de schuld geven, alsof zij zoo kwaad waren, dat er niet méér werd uitgezonden over de Afscheiding. Althans — dan eerst maar eens met bewijzen komen. Het wordt hoog tijd, dat deze dingen eens publiek worden besproken. We moeten weten, wat we aan elkaar hebben.

Hier houd ik even halt. Nu de kwestie naar buiten gekomen is, heeft het geen zin meer, vragen als deze terug te houden. Er is ook geschreven, dat er allerlei verzoeken van geref. zijde tot het uitzenden van afsoheidingsherdenkingen ziJn binnengekomen. Mij is daarvan nieta bekend; zoover ik als gereformeerde weet, is er niet meer gevraagd, dan gegeven blijkt.

De heer Algra vervolgt:

En de N. G. R. V. en haar woordvoerders, die zich met dat onorganisatorisch Apeldoornsch comité hebben ingelaten, en deze muiters lang en breed te woord hebben gestaan, hen zelfs mededeelingen hebben gedaan over voorgenomen wijzigingen ia het bestuur, tot versterking der positie der Hervormden, moeten er voor oppassen, dat zij de sympathie van de Gereformeerden op deze wijze niet verspelen.

Eindelijk nog dit:

Natuurlijk kan de N. G. R. V. nooit een menu geven, dat ieder van het begin tot het eind kan verteren. Er moet variatie zijn en de luisteraars moeten met smaak leeren kiezen en daarbij de soberheid betrachten.

Als wil dit vooropstellen, dan volgt daar ook uit, dat niet iedere uitzending, die meer op kerkelijk terrein ligt, spekkie naar ieders bekkie behoeft te wezen.

Het is zelfs gevaarlijk, om dat te meenen. Want dat leidt in de practijk hiertoe, dat het speciaal Gerefor-

meerde zou worden geweerd, maar wat a-Gereformeerd is en zelfs wat speciaal on-Gereformeerd is, zou worden uitgezonden. Dat een getuigenis voor de Gereformeerde waarheid zou worden geweerd, maar allerlei exclamaties over een Christendom boven geloofsverdeeldheid zouden worden toegelaten, mitsgaders liedjes, waarin de algemeene verzoening wordt geleerd. Dat een uiteenzetting van een dog-matisohe kwestie niet zou worden toegelaten, maar de uitroep, die ik er eens voor beluisterde, dat er in den hemel gelukkig geen dogmatiek meer zal zijn, geen bezwa< ir zou ontmoeten.

Daarom lijkt het mij ook een gansch verkeerde weg, om de oplossing te zoeken in deze richting, dat men al het speciaal kerkelijke van voor de microfoon wil weren. Omdat men dat toch nimmer consequent doet. Omdat men de Maranatha-oonferenties toch niet onder deze rubriek wil brengen. En de zanguurtjes van Joh. de Heer ook niet.

Ook moet de N. C. R. V. niet denken, dat het haax taak is, een soort eenheidsoverkapping te vormen over de verschillende kerken heen. Zij late gerust na, te preeken tegen zgn. kerkisme. Zij scherme niet met termen, als „elkaar over de kerkmuren heen de hand reiken".

De N. G. R. V. heeft m. i. twee dingen te doen. In de eerste plaats zorge zij voor een programma, bestaande uit muziek, technische lezingen, landbouwuurtjes, cursussen, ouderuurtjes enz., dat blijft buiten het kerkelijk terrein. En in de tweede plaats geve zij de verschillende kerkelijke groepen, waaronder zij haar leden telt, gelegenheid, om iets te hooren, dat op hun eigen kerkelijk terrein ligt. Als zij er voor zorgt, dat de verschillende groepen daarbij een eenigszins evenredig verdeelden spreektijd krijgen, dan heeft niemand het recht, om lawaai te maken of comité's van actie op te richten.

Natuurlijk zal de vereeniging ook over die uitzendingen een gepaste controle hebben te oefenen, in overeenstemming met haar verantwoordelijkheid voor het geheel. Maar zij behoeft er dan niet angstig bij te staan: O, als het maar niet te Gereformeerd wordt dit uurtje! "Want dan zijn er weer anderen boos!

In den strijd om het omroepvraagstuk is de N. G. R. V. steeds in de weer geweest voor de vrijheid, om ook in den aether kleur te bekennen. Een nationale omroep, zoo heeft zij met klem, en zeer terecht!, verkondigd, is heel wat anders dan een kleurlooze omroep. Maar dem moet zij ook consequent zijn. En er voor opkomen, dat ook binnen haar eigen kring de verschillende kerkelijke en confessioneele stroomingen niet gedwongen worden tot een verzwijging, van wat •hen speciaal typeert. Maar nu, als er tegen de uitzending van een kerkelijke herdenking bezwaar komt, en de voorzitter zeg-t dan: stil maar, het gebeurt niet weer, een kerkelijke herdenking, die over twee jaar zal plaats hebben, komt niet voor de radio, wij gaan al gauw voor uw bezwaar aan den kant.... ja dan wordt aan de uitzendingen alle pit ontnomen. En worden de leden eigenlijk uitgenoodigd, om maar met hun critiek te komen. Want dan gebeurt het niet weer. Maar — wie het op deze wijze aan alle klanten naar den zin vril maken, verliest zijn klanten ten slotte allemaal. Omdat hij ten slotte anders niets meer |? an inschenken dan sterk verdunde Ranja.

'^ Zonder me uit te spreken over wat hier wordt opgemerkt — m. i. beb ik daartegen in dit geval zoo lang mogelijk op mijn hoede te zijn, waar ik zelf tot het algemeen bestuur der N. G. R. V. behoor — geef ik toch deze stemmen door. Want ze bemoeien zich niet met interne bestuurszaken, doch met publieke uitlatingen. Nu de hervormde pers — en dan m i. op onjuiste wijze — ook over de N. C. R. V. schrijft, heeft het geen zin, •de gereformeerde geluiden, die reeds eerder .'jpraken, teg^en te houden.

M. i. behoort kerkelijke polemiek niet In de radioprogramma's. Iets anders is het, indien een groep voor

een groep (nog wel met vermijding van de avonduren!) iets eigens heeft, een herdenking, een THETISCHE, en EIGEN, aanleiding. Wat kan er tegen zijn? Er blijven steeds groepen, die voor de leden van die groepen binnen den kring der luisteraars bepaalde uren krijgen.

Als dus de Hervormden doen willen zóó als de Gereformeerden deden, dan houden ze geen contra-betoog tegen de Afscheiding; want dat is polemiek; en geen contra-betoog tegen de Doleantie, want dat is ook polemiek. Dan houden ze zich aan hun eigen gedenkdagen. Dan herdenken ze b.v. de synode van 1816, want daarop grondt zich hun tegenwoordig bestaan, en nog steeds achten zij het „revolutie", als iemand daartegenover zich houdt aan wat hij voor Gods gebod acht.

Uiver-tijdrede.

De heer Algra schrijft in „Leeuwarder Kerkbode":

Ik heb de Standaard gelezen.

En ik denk: wat ben ik blij, dat ik geen tijdredenaar ben. Dan zou ik nu hoog op een preekstoel moeten klimmen. En aan de hoorders, die onder „ademlooze stilte" luisteren, zooals dat blijkens de verslagen gewoonte is, als de tijdredeneiar optreedt, zou ik moeten vertellen, haarfijn, waarom God de Uiver heeft verpletterd.

Waarom juist door den bliksem.

Waarom daar, in de woestijn.

En waarom juist de Uiver.

Ik zou het de hoorders vertellen, alsof ik in 't gestoelte Godes had gezeten. Ook zou ik treffende overeenkomst ontsluieren met Goddelijke oordeelen in de H. Schrift, zooals over het gouden kalf bij den Sinaï.

En daarover lang en vroom moeten spreken.

Ik zou gelijken op een bakker of een likeurstoker, die ook de Uiver exploiteerden voor reclame. Maar dezen deden het, toen de Uiver succes had; ik zou het doen na de ramp.

Dan zou ik, de tijdredeuEiar, naar huis gaan.

Tot er een nieuwe ramp gebeurde, een schipbreuk, een aardbeving of een ontploffing.

En ik zou met een nieuwe tijdrede voor den dag komen ....

Gelukkig ben ik geen tijdredenaar.

Daarom kan ik eerlijk zeggen, na de ramp van de Uiver: Laten we de hand op den mond leggen; laten we ook om der wille van hen, die in rouw zijn, het hoofd buigen en in de binnenkamer gaan. Laten we in ons oordeel voorzichtig en teeder zijn.

Ik weet niet wie die tijdrede^aar geweest is; dit zeg ik even ter voorkoming van misverstand. Wel heb ik tevoren uitgerekend: die „tijdrede" komt zeker. Geen wonder. Het ressentiment tegen de cultuur is onder ons nog niet gebroken; vandaar dergelijke redevoeringen. Maar men vergeet, dat niet de cultuur, de techniek, verkeerd is, dooh alleen de zonde in de techniek. De zonde i n het vliegiuig, o m het vliegtuig, de zonde o p den preekstoel, onder den preekstoel. Wie den moed heeft te deoreteeren, dat God een heusch niet overmoedige bemanning, wier diensten (per vliegmachine, of, naar analogie, per mailboot) wij deinkbaar gebruiken —• tijdredenaars ook —' naar beneden werpt, om. den dagjesmenschen (ook van allerlei kerkelijke behuizing) die eens gingen kijken naar Schiphol bij de aankomst van de Uiver, te straffen, die „weet" meer van God, dan ik.

Maar ik huiver van zulk „veel-weten". Ik huiver voor dat achteraankomend e, niet christelijke, maar „kristelijke": „zie-je-nou-wel? " Ik geloof, dat er best een zeer orthodoxe zendeling of een tijdredenaar had kunnen zitten in Uiver of Titanic. En dan zouden de tijdredenaars uit een ander vaatje getapt hebben.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's