GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En als er wijn ontbrak, zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn. Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat heb Ik met u te doen? Joh. 2:3 en 4.

Christus en de nood van bet natuurlijk leven.

Er is bruiloft te Kana; blijkbaar in den kring der kennissen van Maria van Nazareth en haar zoon Jezus. Tenminste, Maria is daar en viert het feest mee. En Jezus is ook genoodigd en Hij komt. Zijn zes nieuwe discipelen brengt Hij mee. Plotseling zijn er zeven gasten bij. Wellicht is ook dit feit er een weinig oorzaak van, dat de wijn opraakt. Maria schijnt daar heel thuis te wezen. Zij weet het reeds spoedig en komt tot Jezus, haar oudsten zoon, omi het Hem, te vertellen en met Hem te overleggen.

Het evangelie legt er even nadruk op, dat het Zijn m o e der is die zegt: „Nu is de wijn op". Het is de vraag, wat zij daarmee bedoelde. Sommigen zeggen, ze deed een bei-oep op Jezus' wóndermacht. Ze zou dan hebben gehoord van wat in Judea was geschied; de combinatie met wat Gabriel voor jaren haar had geopenbaard, lag voor de hand, en zoo koesterde ze groote verwachting van Hem.

Anderen achten zulk een bedoeling bij Maria onwaarschijnlijk. Ze kennen haar op d a t moment zulk een verwachting niet toe.

De verklaring van vs 5: „Zijn moeder zeide tot de dienaars: „Zoo wat Hij ulieden zal zeggen, doet dat", biedt geen uitsluitsel. Men kan dat zoo uitleggen, dat Maria een wonder verwacht, maar evengoed kan men aldus redeneeren: Maria laat zich niet gemakkehjk afwijzen. In het „nog niet" van „mijn ure is nog niet gekomen" hoort ze een toespeling op „later". Dan behoeft ze geen voorstelling te hebben van wat Jezus doen zou. Maar allicht — zoo is haar overweging — weet Hij nog 'n •uitweg; gaf Hij Zijn aandacht eraan, dan werd er misschien iets op gevonden; en dan zou Hij de dienaars wel een opdracht geven in de een of andere richting.

Hoe dit zij, Jezus wijst Maria terug. Hij wijst Zijn moeder terug. Er is een band tusschen Hem en haar. Een band van bloed en van natuurlijke liefde. Maria haalt, dien band aan. Hij is haar Zoon. Daaruit leidt ze haar recht af om bij Hem te klagen; Hem te wijzen op het pijnUjke van het geval.

Doch dat wijst Christus af, wanneer Hij haar niet „moeder" noemt, doch „vrouw".

Wil Christus dien band niet; dien band van bloed en natuurlijke liefde? Wej, heelemaal staat het zoo niet. Hij komt immers naar de bruiloft van twee menschen, die één vleesch nu worden gaan en hopen op een nageslacht; op een kind dat eens „moeder" zeggen zal.

Maar het komt er nu voor Hem wel zeer op aan; juist uu Hij ter bruUoft kwam. Wat zullen ze au zeggen van Hem? Hoe zal Hij Zich heden openbaren? Wat maken nu de jongeren, pas geroepen tot Zijn koninkrijk, van Hem en van Zijn werk? Gaat Hij nu op in dat leven der menschen, vrome Joodsche menschen, die een gezellige, ongestoorde bruiloft willen met wijn en met gebeden? Past Hij Zich bij dat leven aan? Laat Hij Zich daarin voegen, op den roep van Zijn moeder, en naar den nood — 't gebrek aan wijn en aan verdere vreugd — van dat leven?

Nu maakt het niet zooveel verschil, of ge meent, dat Maria om een wonder vroeg, of het ervoor houdt, dat ze van Jezus een uitkomst in den natuurlijken weg verwacht.

In het laatste geval is Zijn afwijzing begrijpelijk. Hij is geen handig mensch, die wel een uitweg weet als niemand dien meer ziet, zoo gauw. Hij is geen levenskunstenaar, die den gastheer voor een figuur heel handig weet te bewaren en aan de feestgenooten een mislukking van hun vreugd en het-zich-onbehaaglijk-gevoelen bespaart.

Maar ook in het andere geval — dat Maria om een wonder vraagt en dat van Hem verwacht — is Zijn afwijzing begrijpelijk voor wie gelooven en door den Heiligen Geest Zijn werken mochten zien. Want immers — in dat werken wordt Hij niet door het bloed bewogen. Zijn moeder drijft Hem daartoe niet aan. En dit natuurlijk leven met zijn vreugden en nooden bepaalt Zijn arbeid niet en beheerscht niet de gangen van Zijn koninkrijk.

Zeker komt Hij naar de bruiloft. Heel de wereld is Zijn gebied. Hij laat ook de lijkstoet niet passeeren. In ziekenkamers is Hij en in den vriendenkring en op de tempelmarkt en bij de groote feesten en in de visscherspink; over den akker, langs het gezaaide, gaan Zijn voeten en in de synagoge predikt Hij. Er is geen hoekje in de wereld, „geen duimbreed van ons levenserf", waar H|ij niet is, en waar Hij niet de Middelaar en Verlosser is.

Zoo gaat Hij ter bruiloft. Maar Hij komt er niet lals de Zoon van Maria, een goede kennis uit Nazareth. Hij komt er als de Gezalfde, de Geroepene des Vaders. Terwijl Zijn voeten staan in de bruiloftszaal en daar der menschen vreugd en ook hun onvolmaaktheid is — zoo heel echt, een degelijke bruidegom, die een slechten dag voor zijn fatsoen vreest en een bruidje, dat dolgraag een ongestoord feest van haar trouwen wil, mitsgaders de wederzijdsche, familie — terwijl Zijn voeten staan in die zaal, hoort Hij de geboden van den vrederaad. Van eeuwigheid. Eerdat de wereld was. Eerdat ze huwden en ten-huwelijk gaven en wijn hadden in overvloed of in gebrek.

Nu zegt Maria: Mijn Zoon! Doch toen en tot in alle eeuwigheid zegt de Vader: Mijn Zoon! En nu zegt Christus: Vrouw, niet Moeder; en daarin zegt Hij: „Vader, wat wilt Gij ? "

Zoo leeren wij, dat God zich door den nood' van ons leven niet laat dwingen. Levensgroot en doodsbenauwd is dat er, dat wij „een Zaligmaker noodig hebben", wij allen! Van den gelukkigste tot den grootsten stakker.

Jezus is de Zaligmaker ook van de bruiloft. Hij maakt die goed. Hij komt niet alleen tot het verwoeste en vertwijfelde leven; tot hoeren en tollenaars. Ook gaat Hij naar het feest der wettige en heilige liefde en daar, waar Zijn moeder en andere keurige menschen zijn.

Hoe ook dit leven erheen ligt, het heeft zijn gebrek; juist zijn behoefte aan Hem. Vóór, tijdens en na de bruiloft; in crisistijd en daarvoor; in alle leidingen van Gods voorzienigheid: regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, voorspoed en tegenspoed, feest en rouw.... moet Hij zijn.

Maar zoo wij Hem daarbij roepen, roepen wij den Geroepene des Vaders. Zoo wij bidden, bid'den wij om^ Zijn liefde. Wij argumenteeren niet met onzen nood en onze zonde.

Kies den grond van uw gebeden uit Zijn Woord en noem Zijn Naam en Zijn belofte, en ge zult niet vinden Hem, Die er precies bij past, maar ge zult ontdekken Zijn louter welbehagen!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's